2009
Levensreddend onderwijs
November 2009


Levensreddend onderwijs

We onderwijzen in de belangrijkste kernleerstellingen, we moedigen de leerlingen aan om te doen wat God van hen verwacht en vervolgens beloven we ze de zegeningen die ze zeker zullen ontvangen.

Afbeelding
Russell T. Osguthorpe

Toen ik zendingspresident was, belde ik op een dag met onze oudste zoon. Hij was onderweg naar het ziekenhuis waar hij als arts werkzaam was. Toen hij bij het ziekenhuis was aangekomen, zei hij: ‘Het was fijn om even met u te praten, pa, maar nu moet ik mijn auto uit om levens te redden.’

Onze zoon behandelt kinderen met levensbedreigende ziekten. Als hij een ziekte vaststelt en de juiste behandeling geeft, kan hij het leven van een kind redden. Ik zei tegen onze zendelingen dat ook zij levens kunnen redden — het geestelijke leven van de mensen die zij lesgeven.

President Joseph F. Smith heeft gezegd: ‘Als we de waarheid ontvangen, zullen we erdoor gered worden. We worden niet alleen gered omdat iemand ons die heeft verteld, maar omdat we de waarheid hebben geaccepteerd en ernaar hebben gehandeld’ (Conference Report, april 1902, p. 86; zie ook Onderwijzen — geen grotere roeping [1999], p. 49; 1 Timoteüs 4:16).

Onze zoon redt levens door zijn medische kennis. Zendelingen en leerkrachten in de kerk redden levens door anderen in het evangelie te onderwijzen. Als zendelingen en leerkrachten met de Geest onderwijzen, bespreken ze het juiste beginsel, moedigen ze hun leerlingen aan om dat beginsel na te leven en getuigen ze van de beloofde zegeningen die daarop zullen volgen. Ouderling David A. Bednar heeft in een recente instructiebijeenkomst deze drie eenvoudige aspecten van onderwijs besproken: (1) kernleerstellingen, (2) aanmoediging tot actie en (3) beloofde zegeningen.

Aan de hand van Predik mijn evangelie leren zendelingen de kernleerstellingen, moedigen ze hun onderzoekers tot actie aan en ontvangen de beloofde zegeningen. Met behulp van het boek Onderwijzen — geen grotere roeping doen ouders en leerkrachten hetzelfde. Dat boek is voor evangelieonderwijs wat Predik mijn evangelie voor zendingswerk is. We gebruiken ze bij onze voorbereiding op de les, en onderwijzen dan met de Geest.

President Monson vertelt over een zondagsschoollerares uit zijn jeugd, Lucy Gertsch. Op een zondag, halverwege een les over onzelfzuchtig dienstbetoon, moedigde zuster Gertsch haar leerlingen aan om het geld voor hun klasfeestje af te staan aan het gezin van een van hun klasgenootjes van wie de moeder was overleden. President Monson zei dat zuster Gertsch na die aanmoediging om in actie te komen het lesboek dichtdeed en onze ogen, onze oren en ons hart opende voor de heerlijkheid van God.’ (‘Voorbeelden van goede leerkrachten’ [Wereldwijde instructiebijeenkomst voor leidinggevenden van 10 februari 2007], Liahona, juni 2007, p. 108.) Zuster Gertsch had zeer zeker het lesboek gebruikt om haar les voor te bereiden, maar toen ze geïnspireerd werd, deed ze het lesboek dicht en moedigde ze haar leerlingen aan om het evangeliebeginsel in praktijk te brengen.

President Monson heeft gezegd: ‘Het doel van evangelieonderwijs (…) is niet “het uitstorten van informatie” over de hoofden van de aanwezigen. (…) Het doel is iemand zo te inspireren dat hij of zij gaat nadenken, gaat voelen, om vervolgens iets te doen aan het naleven van de evangeliebeginselen’ (Conference Report, oktober 1970, p. 107).

Toen Moroni aan de profeet Joseph Smith verscheen, onderwees hij hem niet alleen in de kernleerstellingen van de herstelling, maar vertelde hem ook ‘dat God een werk voor [hem] te doen had’ en beloofde hij hem dat zijn naam in de hele wereld bekend zou worden (zie Geschiedenis van Joseph Smith 1:33). Alle ouders en evangelieleerkrachten zijn boodschappers van God. We onderwijzen niet allemaal toekomstige profeten, zoals zuster Gertsch en Moroni, maar we onderwijzen allemaal toekomstige leiders van de kerk. Dus we onderwijzen in de belangrijkste kernleerstellingen, we moedigen de leerlingen aan om te doen wat God van hen verwacht en vervolgens beloven we ze de zegeningen die ze zeker zullen ontvangen.

Ik kan me nog herinneren dat ik als jongetje zorgeloos naar de kerk liep voor een jeugdwerkactiviteit. Toen ik bij de kerk kwam, zag ik tot mijn verbazing dat alle ouders er waren voor een speciaal programma. Ik had ook een aandeel in het programma, en ik had mijn tekst niet uit het hoofd geleerd. Toen ik aan de beurt was, stond ik voor mijn stoel, maar kon ik geen woord uitbrengen. Ik kon me niets herinneren. Dus stond ik daar maar. Ik ging uiteindelijk weer zitten en staarde naar de vloer.

Daarna nam ik me voor om nooit meer in de kerk te spreken. En daar heb ik me enige tijd aan gehouden. Maar toen knielde zuster Lydia Stillman, een jeugdwerkleidster, op zondag naast me neer en vroeg of ik de volgende week een toespraakje wilde houden. Ik zei: ‘Ik houd geen toespraken.’ Ze antwoordde: ‘Dat weet ik, maar deze kun je wel doen omdat ik je zal helpen.’ Ik bleef me verzetten, maar zij sprak zoveel vertrouwen in mij uit dat ik moeilijk kon weigeren. Ik heb de toespraak gehouden.

Die lieve zuster was een boodschapper van God die iets van mij verwachtte. Ze leerde me dat als je ergens voor geroepen wordt, je het doet, hoe onbekwaam je je ook voelt. Net als Moroni met Joseph deed, zorgde zij ervoor dat ik was voorbereid toen ik mijn toespraak moest houden. Die geïnspireerde leerkracht heeft mijn leven gered.

In mijn tienerjaren was er een pas teruggekeerde zendeling, broeder Peterson, die in onze zondagsschoolklas lesgaf. Iedere week tekende hij een grote pijl op het bord, van de hoek linksonder naar de hoek rechtsboven. Daarna schreef hij op het bord: ‘Reik naar de top’.

Welke leerstelling hij ook besprak, hij moedigde ons altijd aan om ons uiterste best te doen, om iets meer te bereiken dan we voor mogelijk hielden. De pijl en die vier woorden, reik naar de top, waren tijdens de les een voortdurende aanmoediging. Broeder Peterson wilde dat ik een goede zending zou vervullen, dat ik op school beter mijn best zou doen, dat ik hogere doelen voor mijn carrière zou stellen.

Hij wilde dat wij zouden ‘nadenken, voelen en vervolgens iets zouden doen aan het naleven van de evangeliebeginselen.’ Mede door zijn onderwijs is mijn leven gered.

Toen ik 19 was, werd ik op zending geroepen in Tahiti, waar ik twee vreemde talen moest leren — Frans en Tahitiaans. In het begin van mijn zending raakte ik erg ontmoedigd omdat ik beide talen niet goed onder de knie kon krijgen. Iedere keer als ik Frans probeerde te spreken, antwoordden de mensen me in het Tahitiaans. En als ik Tahitiaans probeerde te spreken, antwoordden ze me in het Frans. Ik stond op het punt om de moed op te geven.

Toen ik op een dag langs de wasserij in het zendingshuis liep, hoorde ik een stem die me riep. Ik draaide me om en zag een Tahitiaanse vrouw met grijs haar in de deuropening staan. Ze gebaarde dat ik naar haar toe moest komen. Ze heette Tuputeata Moo. Ze sprak alleen Tahitiaans. En ik sprak alleen Engels. Ik verstond niet veel van wat ze me probeerde te vertellen, maar ik begreep wel dat ze wilde dat ik iedere dag naar de wasserij zou komen zodat ze me Tahitiaans kon leren.

Ik ging er dagelijks naartoe om te oefenen terwijl zij kleren stond te strijken. Aanvankelijk vroeg ik me af of ik er wel iets aan zou hebben, maar langzamerhand begon ik haar te begrijpen. Iedere keer sprak ze haar volledige vertrouwen uit dat ik beide talen zou kunnen leren.

Met de hulp van zuster Moo leerde ik Tahitiaans. Maar met haar hulp leerde ik veel meer. Ze onderwees me eigenlijk in het eerste beginsel van het evangelie — geloof in de Heer Jezus Christus. Ze leerde me dat als ik op de Heer vertrouwde, Hij mij zou helpen om iets te doen wat onmogelijk leek. Met haar hulp werd niet alleen mijn zending gered, maar ook mijn leven.

Zuster Stillman, broeder Peterson en zuster Moo onderwezen ‘door overreding, door lankmoedigheid, door mildheid en zachtmoedigheid, en door ongeveinsde liefde; door vriendelijkheid en zuivere kennis, hetgeen de ziel (…) in grote mate zal verruimen’ (LV 121:41–42). Zij lieten deugd onophoudelijk hun gedachten sieren, en daardoor was de Heilige Geest hun voortdurende metgezel (zie LV 121:45–46).

Deze grote leerkrachten hebben me geïnspireerd om vragen over mijn eigen onderwijs te stellen:

  1. Als leerkracht, beschouw ik mijzelf als boodschapper van God?

  2. Bereid ik mijn les voor en geef ik die zo dat ik levens red?

  3. Concentreer ik mij op een kernleerstelling van de herstelling?

  4. Kunnen de leerlingen mijn liefde voor hen, en voor mijn hemelse Vader en de Heiland voelen?

  5. Als ik me geïnspireerd voel, doe ik dan mijn lesboek dicht en open ik hun ogen, hun oren en hun hart voor de heerlijkheid van God?

  6. Moedig ik ze aan om te doen wat God van ze verwacht?

  7. Breng ik mijn vertrouwen in hen onder woorden zodat ze het moeilijk vinden om mijn aanmoediging te weigeren?

  8. Zorg ik ervoor dat ze de beloofde zegeningen herkennen als ze de geleerde leerstelling in praktijk brengen?

Leren en onderwijzen zijn geen facultatieve activiteiten in het koninkrijk van God. Ze zijn de middelen waardoor het evangelie op aarde kon worden hersteld en waardoor wij het eeuwige leven kunnen verwerven. Zij wijzen de weg naar een persoonlijk getuigenis. Niemand kan ‘in onwetendheid gered worden’ (LV 131:6).

Ik weet dat God leeft. Ik getuig dat Jezus de Christus is. Ik getuig dat de profeet Joseph Smith deze bedeling heeft ingeluid door de waarheid te leren kennen en die vervolgens te verkondigen. Joseph stelde de ene na de andere vraag. Hij kreeg antwoord van God en hij vertelde Gods kinderen wat hij had geleerd. Ik weet dat president Monson nu de spreekbuis van de Heer op aarde is en dat hij net als Joseph blijft leren en onderwijzen, omdat onderwijs levens redt. In de naam van Jezus Christus. Amen.