2005
De hoop van een zendeling
Juli 2005


De hoop van een zendeling

Ik bereidde me al sinds mijn achtste jaar op mijn zending voor. Maar hoe kon ik nou weggaan terwijl mijn familieleden zo leden?

Toen ik een jaar of acht was, kreeg ik een steeds sterker verlangen om op zending te gaan. Toen ik veertien was, begon ik met de zendelingen mee te gaan. Zo kreeg ik steeds meer zin in zendingswerk en kreeg ik er steeds meer plezier in.

Wie had kunnen weten dat er al gauw een donkere wolk zou hangen boven mijn droom om op zending te gaan?

Toen we onze dierbaarste aardse bezittingen kwijtraakten, waaronder ons huisje in Gweru (Zimbabwe), konden we nergens heen. Onze weinige bezittingen waren doorweekt door de regen, dus alles was aan het rotten. We waren berooid. En de zorg voor ons drukte zwaar op de schouders van mijn alleenstaande moeder.

Ze kon maar één ding doen: verhuizen naar mijn grootmoeders boerderij op het platteland. Ik zette mijn VWO-studie voort aan een plattelandsschool voor voortgezet onderwijs. Het leven was anders geworden. De school was zo ver weg dat ik dagelijks heel wat kilometers moest lopen. We hadden geen elektriciteit. Ik moest mijn huiswerk bij kaarslicht doen. Water haalden we bij een put in de buurt.

Te midden van die beproevingen baden we als gezin veel samen, maar we waren ver weg van een kerk. We voelden vaak de Geest op die afgelegen plek, want we zongen samen lofzangen en leerden elkaar het evangelie. Er was weinig hoop, maar ik kreeg meer hoop op die momenten als de Geest zo sterk onder ons was.

Mijn wankelende hoop en verlangen om op zending te gaan, werd zwaar op de proef gesteld. Mijn land viel ten prooi aan politieke onrust en economische teruggang. Het werd erg duur voor me om naar mijn tante in de stad te reizen, waar ik in schoolvakanties naar de kerk kon gaan. In al die ontberingen verloor ik uit het oog waar ik op gehoopt had: een voltijdzending volbrengen.

Na twee jaar onderwijs op het platteland ging ik terug naar Gweru. Ik ging weer naar de kerk en de Geest die ik vroeger had gevoeld, kwam weer terug. De rest van het gezin bleef op het platteland, en daar ondervonden ze veel problemen.

In die periode diende ik mijn aanvraag voor een zending in. Het geld dat ik besteedde aan een medische keuring en een gebitscontrole had gebruikt kunnen worden om mijn familieleden in nood te helpen. Maar ze morden niet en trokken mijn motieven niet in twijfel. Zowel mijn grootmoeder als mijn moeder wist dat ik nu een sterker verlangen had om de Heer te dienen. In februari 2003 kreeg ik mijn zendingsoproep. Ik zou naar het zendingsgebied Durban (Zuid-Afrika) gaan. De voorbereidingen waren moeilijk, want ik moest alles zelf doen.

De tijd om naar het zendingsveld te gaan brak aan. In april ging ik naar het platteland om afscheid te nemen van mijn familie. Toen ik naar het hutje liep waar mijn familie sliep, was ik niet zo blij als ik verwacht had. Mijn oma lag ziek op een matras. Ze zei geen woord. Ik kreeg tranen in mijn ogen en mijn hart was bezwaard. Oma herkende me niet eens.

De volgende ochtend stond ik vóór het kraaien van de haan op om terug te gaan naar de stad. Ik nam afscheid van mijn schijnbaar levenloze grootmoeder. En toen zei ze iets in het Shona — een taal uit Zimbabwe. Ze zei met heldere stem: ‘Tafadzwa, ufambe zvakanaka.’ Goede reis. Dat was alles wat ze kon zeggen. Ik wist dat ze tijdens mijn zending zou overlijden.

Die avond hield mijn grootmoeder op met ademen. Ik ging terug voor de begrafenis, en mijn vertrek voor mijn zending werd overschaduwd door verdriet en rouw. De glimlachjes die iemand die op zending gaat meestal krijgt, waren er niet.

Op zending kon ik me er niet van weerhouden om te bedenken wat mijn familie thuis doormaakte, want thuis was het leven bijna ondraaglijk, al was dat maar tijdelijk.

Maar het was voor mijn familie, land en voor alle mensen die ontbering leden dat ik hoopte in geloof mijn zending te kunnen voortzetten. Men is in de hemelen niet blind. Tot allen in allerlei landen die lijden, zeg ik: gedenk de woorden van de Heer tot de profeet Joseph Smith: ‘Laat uw hart vertroost zijn; want alle dingen zullen samenwerken ten goede voor hen die oprecht wandelen, en voor de heiliging van de kerk’ (LV 100:15).

Ik kan niet zeggen dat mijn zending makkelijk was, of dat het leven na mijn zending makkelijk was, maar ik put troost uit het feit dat niets ons de liefde van Christus kan ontnemen (zie Romeinen 8:35–39).

Ik ben dankbaar dat ik een zending mocht vervullen. Ik getuig plechtig dat Jezus de Christus is en dat wij door Hem hoop kunnen krijgen wanneer er geen hoop is.

Tafadzwa Tanjani is lid van de gemeente Mkoba 1 in het district Gweru (Zimbabwe).

EEN TEKEN VAN GROOT GELOOF

‘Het zendingswerk van de kerk is een panorama van meer dan een eeuw hard werk, ontbering, ongemak en opoffering. Hoe dichter men bij dit programma staat, hoe vollediger men het kan begrijpen en waarderen. Toen mijn grootvader, Heber C. Kimball, op zending ging, lieten Brigham Young en hij hun gezin berooid en ziek achter, en moesten zij zelf het rijtuig in geholpen worden waarmee ze van huis wegreden. Toen zij vertrokken, stonden ze op (…) en wuifden naar hun huilende echtgenotes en kinderen. Duizenden mensen kwamen bij de kerk dankzij die zendingen, en tienduizenden hebben er indirect profijt van gehad en genieten nu de zegeningen van het evangelie vanwege hun opofferingen. Iemand die dat niet begrijpt, zou de toewijding en opoffering van die mannen als dwaas beschouwen. Maar voor de families Young en Kimball was het een teken van groot geloof. En voor de velen die de naam van die zendelingen in de eeuwigheid zullen prijzen, waren hun ontberingen en opofferingen geen verspilling.’

President Spencer W. Kimball (1895–1985), The Teachings of Spencer W. Kimball, onder redactie van Edward L. Kimball (1982), p.