Hoofdstuk 3
De ouderlingen ordenen priesters en leraren door handoplegging. Ongeveer 401–421 n.C.
1 De wijze waarop de discipelen, die aouderlingen van de kerk werden genoemd, priesters en leraren bordenden —
2 nadat zij tot de Vader hadden gebeden in de naam van Christus, legden zij hun de handen op en zeiden:
3 In de naam van Jezus Christus orden ik u tot priester (of als het om een leraar ging: orden ik u tot leraar) om bekering en avergeving van zonden door Jezus Christus te prediken, door tot het einde in geloof in zijn naam te volharden. Amen.
4 En op die wijze aordenden zij priesters en leraren, volgens de bgaven en roepingen van God aan de mens; en zij ordenden hen door de cmacht van de Heilige Geest, die in hen was.