2022
Het verhaal achter het zendelingenmonument op de Noorderbegraafplaats in Groningen
September 2022


Het verhaal achter het zendelingenmonument op de Noorderbegraafplaats in Groningen

In april 1906 werd de alarmklok geluid omdat twee personen in de stad Groningen de pokken bleken te hebben. Het waren ouderen die overgebracht waren naar de barak voor besmettelijke ziekten in het Nieuwe Ziekenhuis in Groningen. De woningen van deze personen werden door de politie bewaakt, zodat er niemand naar binnen kon, totdat de mensen van de gemeente waren geweest om de woning te ontsmetten. Pokken is een zeer besmettelijke ziekte die in die tijd de dood vaak ten gevolge had.

Op 18 april kwamen de ouderlingen Welker en Gold terug van het dorpje Farmsum, vlakbij Delfzijl. Ouderling Welker voelde zich, zoals het in de Provinciale Groningse Courant staat, alsof hij een zware kou had gevat. Op dat moment woonden zij aan het Gedempte Kattendiep nr. 8, bij de familie Geert Evenhuis. Hij ging een paar dagen later ziek naar kantoor, waarna hij verpleegd werd door de districtpresident toentertijd, president Herman van Braak.

Ouderling Wood, de vorige collega van ouderling Welker die net zijn ontheffingsbrief had gekregen, kwam bij hen op bezoek. Hij vertelt in zijn memoires: ‘Ik kreeg een brief van president Van Braak van het district Groningen, waarin hij mij schreef dat de vrouw met wie ik gesproken had toen ik daar was voor een conferentie waarschijnlijk klaar was om gedoopt te worden als ze weer met mij kon spreken. Hij zei dat ouderling Welker ziek was geworden en ook met mij wilde spreken. Denk eens aan mijn gevoelens toen ik naar binnen ging en ouderling Welker daar zag liggen met zwarte pokken die zo dik waren dat je er geen speld tussen kon krijgen. […]

‘Voordat we vertrokken vroeg ouderling Welker: “O, ouderling Wood, wil je mij een zegen geven?” Ik deed erg mijn best om die jongen met gezondheid te zegenen, maar ik kreeg de woorden niet uit mijn mond. Toen de dokter kwam, zei hij: “Lieve hemel, zwarte pokken in de ergste fase. Ik wist helemaal niet dat een dergelijke ziekte nog in de maatschappij voorkwam. Ik heb geen vlag bij me. Ik zal weggaan om een vlag te halen en jullie daarna in quarantaine zetten.” Toen de dokter wegging, zei ik: “President Van Braak, wilt u hier blijven om ouderling Welker te verzorgen? En ouderling Gold, wil jij met je collega (Joseph A. Stephenson) naar buiten gaan om op te halen wat ze nodig zullen hebben?” We gingen weg, en die nacht overnachtte ik bij ouderling Gold.

‘De volgende morgen (woensdag 25 april) kwamen ze met een wagen glas rondom, en met de bestuurder voorin, zodat hij niet ziek kon worden. Ze kwamen om ouderling Welker naar het “pesthuis” te brengen. Ouderling Welker kwam naar beneden en stapte in het rijtuigje, deed het raam open en zei tegen mij, terwijl hij ongeveer drie en een halve meter van mij vandaan was: “Ouderling Wood, weet je nog wat ik je in Sneek verteld heb?” Ik zei: “Ja, dat weet ik nog.” Hij zei: “Tot ziens, tot we elkaar in de hemel ontmoeten.” Hij deed het raampje omhoog en toen gingen ze weg. Hij stierf vier dagen later.’

Uit de memoires van ouderling Wood lezen we wat ouderling Welker in Sneek gezegd had toen ouderling Wood in Friesland presideerde en met ouderling Welker samenwerkte.

‘Ouderling Wood, ik wil je graag iets zeggen. Als iemand een broeder nog meer zou liefhebben dan ik jou liefheb, zou ik mij afvragen hoe dat mogelijk zou zijn. Ik ben nooit gezegend met een broer, maar ik hou erg veel van jou. Ik wil je zeggen dat ik niet op deze zending wilde gaan omdat mijn vader kreupel is en ik alleen zusters heb. Ik was de enige die hem ondersteunde. Hij stond er bijna op dat ik op deze zending zou gaan. Het viel mij erg op dat toen ze ons aanstelden in het bijgebouw van de tempel dat ik de enige ouderling was die niet de belofte kreeg dat hij veilig naar zijn familie terug zou keren. Ouderling Wood, ik zal Amerika nooit weerzien.’

Ouderling Wood was er wonderbaarlijk goed vanaf gekomen. Het was verstandig om niet langer te blijven. Ondanks het nauwe contact met ouderling Welker mocht hij naar Londen vertrekken om de immigratiepapieren op te halen om naar Amerika te gaan. Daar zou hij in quarantaine gezet worden ter observatie, in opdracht van Heber J. Grant die toentertijd over dat zendingsgebied ging. Hij herinnert het gebed dat hij uitsprak toen hij dat nieuws kreeg:

‘Drie jaar geleden beloofde u mij in het bijgebouw van de Salt Lake-tempel bij monde van uw dienstknecht dat als ik hier zou komen en mijn uiterste best zou doen, u mij een veilige terugkeer naar huis en mijn dierbaren zou geven. Ik heb mij aan mijn gedeelte van de afspraak gehouden. Ik ben op de terugweg. Als er iets van deze ziekte in mijn lichaam is, wilt u mij dan met een steenpuist zegenen waardoor de onreinheid mij via deze puist zal verlaten.’ Ik stond nog niet op mijn voeten toen ik een steenpuist voelde aankomen. Ik heb heel veel steenpuisten gehad, maar ik heb nog nooit zoveel viezigheid van een steenpuist in heel mijn leven gezien, als van deze toen die op die morgen doorbrak. Ik ging toen mijn bed uit en knielde neer om God te danken dat hij mijn gebed gehoord en verhoord had.’

President Van Braak was ondertussen na de opname van ouderling Welker en na een paar dagen quarantaine op kantoor in het ziekenhuis ter observatie opgenomen. Hij had slechts milde ziektesymptonen gehad. Ouderling Gold werd ondergebracht bij de andere familie Evenhuis aan het Damsterdiep. De toestand van ouderling Welker verslechterde en op zondagavond 29 april stierf hij. Naar men zegt heeft hij het evangelie nog op zijn sterfbed verkondigd. De volgende ochtend werd zijn lichaam gekist, en verzegeld overgebracht naar de Noorderbegraafplaats, waar de begrafenis op dinsdag 1 mei 1906 plaatsvond.

Van de zes erkende ‘gevallen’ van pokken in de stad Groningen waren er inmiddels twee overleden. De burgemeester van de stad, de heer Van Starkenborgh, besloot in overleg met de gemeenteraad de meikermis af te gelasten vanwege het besmettingsgevaar. Scholieren werden massaal ingeënt.

Naar aanleiding van andere berichten over de besmetting en opname van ouderling Gold, ‘weer een mormoon’, schreef Dijkema op 11 mei in de krant dat ‘de mormonen’ een ernstig gevaar zijn voor de stad omdat ze voor de zieken bidden zonder geneeskundige hulp in te roepen. En dat de werkgevers hen eigenlijk moeten ontslaan, als ze zich niet laten inenten.

Ongeveer een week na zijn opname in de barak voor besmettelijke ziekten stierf ouderling Gold op 14 mei aan de pokken. Op dinsdag 15 mei beschreef president Van Braak een stukje in de courant hoe het werkelijk gegaan was en dat de ‘mormonen’ wel degelijk geneeskundige hulp hadden ingeroepen en zich hadden laten inenten. Enkele leden zouden door het stukje van de heer Dijkema al door hun werkgever ontslagen zijn.

In verband met besmettingsgevaar verbood de burgemeester transport van de lichamen naar de Verenigde Staten. Broeder Le Grand Richards, die toen als zendeling in Assen gestationeerd was, bepleitte in ieder geval dat ze beiden in één graf op de Noorderbegraafplaats zouden komen te liggen, waar ze op 17 mei herbegraven werden.

Op 15 juli was er een herdenkingsdienst voor de zendelingen in de Schoolstraat 6. In zijn toespraak vertelde ouderling Van Braak dat het zijn vaste overtuiging was dat zij aan de andere kant nodig waren. Hij stelde dat de vooroordelen in Groningen waren weggenomen. Hij vertelde van een geval waarin een vrome burger naar de burgemeester (de heer Van Starkenborgh) was gegaan om twee ‘mormonen’ te laten verbannen. Alleen hoorde hij van de wijze man dat ‘hij wenste dat de burgers allemaal mormonen waren’.

Toen ouderling LeGrand Richards in 1913 geroepen werd als zendingspresident van Nederland, zorgde hij ervoor dat er in maart 1914 een monument op het graf van de zendelingen kwam, dat echter pas later, op 14 mei 1916, ingewijd werd vanwege de vertraging die door de omstandigheden van de Eerste Wereldoorlog waren opgelopen. Het geld voor het monument kwam van het Nederlands ZendingsGenootschap (vanuit de hoofdzetel van de kerk in Salt Lake City).

De tekst aan de noordkant van het monument luidt: ‘Abraham J. Gold, geboren op 16 oktober 1882 in Salt Lake City (Utah, VS), gestorven in Groningen op 14 mei 1906.’ Aan de oostkant van het monument luidt de tekst: ‘Hier rust uw aardkleed, heilgezanten in ’t geestenoord, blijft gij met hemelvolmacht planten, het levenswoord (van Frank I. Kooyman).’ Aan de zuidkant van het monument staat: ‘Melvin Hugh Welker, geboren in februari 1885, in Bloomington, Idaho, VS. Overleden in Groningen op 29 april 1906.’ Aan de westkant van het monument staat deze tekst: ‘Zendelingen van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Opgericht door Nederland, zendeling Assen, maart 1914.’

Een keer per jaar werd er een bijeenkomst gehouden bij de graven van deze twee ouderlingen, zelfs nu ze al 116 jaar weg zijn (2022). Het is een verhaal dat getuigt van trouwe zendelingen die sterk in hun geloof bleven ondanks deze zware beproeving, waarvan men niet altijd de reden weet. Welker en Gold waren gesneuveld in dienst van de Heer, terwijl anderen het overleefd hadden. In Lukas 9 vers 24 staat: ‘Want wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven verliezen zal omwille van Mij, die zal het behouden.’ Deze mannen hielden zich niet in angst vast aan dit leven, ze bleven elkaar steunen en hielden vast aan hun getuigenis van het eeuwige leven dat hen staat te wachten. Het verhaal getuigt er ook van dat de waarheid ondanks vooroordelen en tegenstand uit de samenleving zegevierde dankzij de goede invloed van trouwe leden van de gemeente Groningen.

Bronnen:

Citaten uit het dagboek van Charles William Wood, p. 68, Familysearch-database

Artikel over de herdenking in De Ster, 15 juni 1916

De Groningse Courant

Nieuwsblad van het Noorden

Uit het dagboek van Herman van Braak, microfilm 1421862

Uit de memoires Van Abraham J. Gold, Familysearch-database

Noot:

Voor degenen die nog niet zo lang meelopen in de kerk is het misschien goed om nog eens te vermelden dat ouderling LeGrand Richards een bekende naam in de kerk is geworden als lid van het Quorum der Twaalf, onder president David O. McKay, en door zijn veelgelezen boek Een wonderbaar werk en een wonder (1950).

Meer over de schrijver

Jan Weening is geschiedschrijver van de wijk Groningen en heeft inmiddels 5 boeken uitgegeven:

  1. Geschiedenis van de wijk Groningen 1882-heden: 2009

  2. De wijk Groningen 150 jaar 1888-2018: 2018

  3. Het begin van de gemeente Groningen - de eerste 25 jaar 1883-1908: 2020

  4. De Den Haag tempel – Overzicht van het ontstaan en begintijd van deze tempel: 2020

  5. De gemeente Groningen van 1909-1928: 2022

Enkele van deze uitgaven kunt u terugvinden op de kerkhistorische site van de kerk, history.churchofjesuschrist.org, onder de vermelding: Groningen branch, Netherlands.

Verder heeft hij meegewerkt aan de totstandkoming van de Youtube-documentaire ‘That we might be one: the story of the Dutch Potato project’.

Mocht u informatie zoeken over de geschiedenis van de kerk in Nederland, dan mag u met hem contact opnemen via e-mail: weeningjan@hotmail.com.