2013
Dan ‘spreken’ wij dat na
augustus 2013


Voor de kracht van de jeugd

Dan ‘spreken’ wij dat na

Afbeelding
Larry M. Gibson

Onze woorden weerspiegelen wat we in ons hart voelen en wie we werkelijk zijn.

Toen ik bisschop was, kwam er een fijne jongeman voor een gesprek mijn kantoor binnen. Tijdens het gesprek gaf hij aan dat hij maar één groot probleem had: vloeken. Hij hoorde voortdurend vulgaire taal om zich heen en was daardoor ook gaan vloeken. Hij zei dat hij had geprobeerd om te stoppen, maar dat het hem niet gelukt was. Hij vroeg hoe hij kon ophouden met dat slechte taalgebruik.

Ik dacht meteen aan ideeën zoals die in de nieuwe Voor de kracht van de jeugd staan: ‘Als je gewoon bent om taal te gebruiken die niet in overeenstemming is met deze normen — zoals vloeken, sarren, roddelen of tieren — kun je je veranderen. Bid om hulp. Vraag je gezinsgenoten en vrienden om je daarmee te helpen.’1 Had die raad toen maar in Voor de kracht van de jeugd gestaan.

Afbeelding

Een belevenis uit mijn jeugd

Ik vertelde deze jongeman over iets dat ik in mijn jeugd had meegemaakt in een omgeving waar men vaak ongepaste taal uitsloeg. Het leek erop dat het gevloek dat ik hoorde langer in mijn gedachten bleven hangen dan de goede gedachten die ik wilde hebben. Een aardige priesterschapsleider zei tegen me dat gedachten op een wonderbaarlijk opslagmedium lijken. We kunnen ongepaste gedachten snel met prijzenswaardige gegevens overschrijven.

Een vriend van mij en ik probeerden dat uit. We leerden twee lofzangen uit het hoofd, ‘Gij zijt mijn hoogste Goed’ (Lofzang 67) en ‘Heer, geef mij meer reinheid’ (Lofzang 94), en het dertiende geloofsartikel. We spraken af dat we, als een van ons iets zou zeggen wat ongepast was, meteen een van de lofzangen zouden zingen of het geloofsartikel zouden opzeggen.

We beseften al snel dat we de lofzangen op sommige plaatsen niet hardop wilden zingen. We schaamden ons daar te erg voor! Dus zeiden we het dertiende geloofsartikel op, met nadruk op het gedeelte: ‘Als er iets deugdzaam, liefelijk, eerzaam of prijzenswaardig is, dan streven wij dat na.’ Het werkte! We ontdekten dat de ongepaste gedachten verdwenen als we het opzegden. Door één woord te veranderen, verzonnen we ons eigen eenvoudige motto: ‘Dan spreken wij dat na!’ Als een van ons die zinsnede zei, dachten we: zijn mijn gedachten eerlijk, kuis, welwillend, deugdzaam, liefelijk, eerzaam of prijzenswaardig? (Zie Geloofsartikelen 1:13.) Als dat niet zo was, wisten we dat er werk aan de winkel was.

Wat wij kunnen doen

Wij leven in een tijd met veel ruwe, vulgaire taal en gevloek. Het lijkt bijna onmogelijk om ons volledig af te schermen van dingen die we liever niet horen of zien. We moeten er gewoon voor zorgen dat we zelf niet vloeken of ruwe en vulgaire taal uitslaan. Paulus voelde dit waarschijnlijk aan toen hij zei: ‘Laat er geen vuile taal uit uw mond komen’ (Efeziërs 4:29).

Ik heb sommige jongeren ongepaste taal horen uitslaan omdat ze dachten dat ze daardoor bij de groep hoorden, terwijl anderen het juist deden om op te vallen. In feite zijn dit blijkbaar de belangrijkste redenen waarom jongeren die gewoonte aannemen.

Ik ben onder de indruk van jongeren die ‘anders [durven] te zijn’,2 zoals een jongeman die bevriend was met een niet-lid dat regelmatig vloekte. Telkens als zijn vriend vloekte, vroeg hij hem vriendelijk om dat niet meer te doen. Tenslotte stopte zijn vriend ermee. Zijn vriend was zó van hem en zijn levenswijze onder de indruk dat hij meer over de kerk wilde weten. Kort daarna liet hij zich dopen.

We denken aan wat we in ons hart voelen, en we spreken over datgene waar we aan denken. Daarom weerspiegelen onze woorden wat we in ons hart voelen en wie we werkelijk zijn.

In Voor de kracht van de jeugd wordt dit mooi uiteengezet: ‘Nette en intelligente taal duidt op een helder en gezond verstand. Door opbouwende, bemoedigende, welwillende taal te gebruiken, bied je de Geest de kans om bij je te zijn.’3

Ieder van ons kan gezegend worden om de Geest altijd bij zich te hebben, zoals er elke sabbatdag bij onze deelname aan het avondmaal beloofd wordt. Het hangt van ons af — van hoe wij handelen, wat wij doen, en ja, zelfs van wat wij zeggen. Ik hoop dat we onze woorden niet gebruiken om te vloeken of te roddelen, maar om te laten zien dat we volgelingen zijn van de Heiland, Jezus Christus.

Noten

  1. Voor de kracht van de jeugd (boekje, 2011), p. 21.

  2. L. Tom Perry, ‘De traditie van een evenwichtig, rechtschapen leven’, Liahona, augustus 2011, p. 33.

  3. Voor de kracht van de jeugd, p. 20.