2013
Gehoorzaamheid: Het kenmerk van geloof
augustus 2013


Gehoorzaamheid: Het kenmerk van geloof

Afbeelding
Ouderling F. Michael Watson

Mogen wij in gehoorzaamheid aan de geboden proberen te leven, de goddelijke leiding van de gekozen dienstknechten van de Heer volgen en de zegeningen ontvangen die Hij ons heeft beloofd.

Gehoorzaamheid aan de wetten en geboden van God is altijd al noodzakelijk geweest, en zal dat altijd zijn, voor wie in aanmerking willen komen voor de beloofde zegeningen van de Heiland.

In mei 1833 ontving de profeet Joseph Smith een openbaring waarin de Heer verklaarde:

‘Waarheid is kennis van dingen zoals ze zijn, en zoals ze waren, en zoals ze zullen zijn; […]

‘en niemand ontvangt een volheid tenzij hij [Gods] geboden onderhoudt.

‘Wie zijn geboden onderhoudt, ontvangt waarheid en licht, totdat hij in waarheid is verheerlijkt en alle dingen weet’ (LV 93:24, 27–28; cursivering toegevoegd).

Als we de waarheden in de wetten en verordeningen van het evangelie bestuderen en eraan gehoorzamen, komen we erachter welke zegeningen het evangelie ons belooft, en ontvangen we die zegeningen. De waarheden die heiligen der laatste dagen tot leidraad zijn, worden volgens de wijsheid en timing van onze hemelse Vader beschikbaar gesteld aan al Gods kinderen. Hij heeft namelijk verklaard: ‘Dit is mijn werk en mijn heerlijkheid: de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen’ (Mozes 1:39).

Onze geliefde profeet, president Thomas S. Monson, heeft gezegd: ‘Gehoorzaam de wetten van God. Ze zijn ons gegeven door een liefdevolle hemelse Vader. Wanneer we de wetten gehoorzamen, biedt ons leven meer voldoening en is het minder gecompliceerd. We kunnen dan makkelijker met onze problemen omgaan. We ontvangen dan de door de Heer beloofde zegeningen. Hij heeft gezegd: “Ziet, de Here verlangt het hart en een gewillige geest; en in deze laatste dagen zullen de gewilligen en gehoorzamen het goede eten van het land Zion.”’1

De woorden van president Monson slaan óók al op een eerder tijdperk. Nephi zei tegen zijn vader: ‘Ik zal heengaan en de dingen doen die de Heer heeft geboden, want ik weet dat de Heer geen geboden aan de mensenkinderen geeft zonder een weg voor hen te bereiden, zodat zij kunnen volbrengen wat Hij hun gebiedt’ (1 Nephi 3:7).

In een kinderliedje worden we aan onze plicht en leiding herinnerd:

Ik zal heengaan en doen wat de Heer mij heeft geboden.

Ik weet dat Hij een weg bereidt; ’k zal doen wat Hij me zegt.2

Als wij de raad van onze profeet in gedachte houden om trouw de geboden te onderhouden, en als we aan Nephi’s antwoord aan zijn vader denken, worden we een gezegend volk.

Op aanwijzing van de engel Moroni vertelde de profeet Joseph Smith aan zijn vader wat er was voorgevallen. Toen Joseph Smiths vader vernam dat de gouden platen aan zijn zoon zouden worden toevertrouwd, zei hij ‘dat het van God was, en [hij] zei mij heen te gaan en te doen wat de boodschapper had geboden’ (Geschiedenis van Joseph Smith 1:50). Als Joseph niet gehoorzaam was geweest aan de raad die hij uit de hemel en van de aarde had gekregen, zou de hele geschiedenis anders zijn gelopen.

Wanneer kunnen we ons laten dopen?

Onze zendelingen vertrouwen er in al hun doen en laten op dat de Heer hun geen gebod geeft zonder een weg te bereiden, zodat ze door hun gehoorzaamheid en bereidheid om te dienen succes zullen hebben. Zij vertrouwen op zijn belofte: ‘En wie u ook ontvangt, daar zal Ik eveneens zijn, want Ik zal voor uw aangezicht uitgaan. Ik zal aan uw rechter- en aan uw linkerhand zijn, en mijn Geest zal in uw hart zijn, en mijn engelen zullen rondom u zijn om u te schragen’ (LV 84:88).

Veel mensen die naar de waarheid zoeken, leven de leringen van onze zendelingen bereidwillig na. Degenen die onder de gelovigen gerekend willen worden, hebben vaak al het verlangen om een gehoorzame volgeling van de waarheid te worden. Daarmee zijn ze bereid om heen te gaan en het te doen.

Zo ging het in het geval van de 42 personen die naar de districtsconferentie in Kananga (Democratische Republiek Congo) gingen. Ze waren bereid om te komen, want ze hadden de waarheden van de herstelling gelezen en gehoord, de bijbehorende beginselen nageleefd en wilden graag lid van De kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen worden.3

Ze gaven gehoor aan de ingevingen van de Geest, en hadden zes dagen lang met geloof bij elke voetstap naar de conferentie gelopen. De eerste vraag die ze bij aankomst aan de presiderende gezagsdrager stelden, was: ‘Wanneer kunnen we ons laten dopen?’

Zij begrepen dat de Heer het uiteindelijk mogelijk zou maken dat de zendelingen hen thuis zouden onderwijzen en hun de waarheid zouden brengen waar ze al zo lang naar op zoek waren. Ongeveer tweehonderd anderen die de zesdaagse reis niet konden maken, wachtten op het bericht dat de zendelingen hen zouden bezoeken.

Een gelovig gebed

In het land Angola werkte het verzet de trouwe, gehoorzame heiligen tegen die verlangden dat het evangelie tot diep in hun land zou doordringen. De Heer had zijn dienstknechten gestuurd om het zendingswerk op gang te brengen, maar op de avond dat ze zouden vertrekken, hadden ze nog steeds geen visum gekregen. Toen vertegenwoordigers van de kerk de immigratiedienst op de vertraging aanspraken, werden ze weggestuurd.

Met toestemming van het Eerste Presidium om Angola aan het zendingswerk toe te wijden, wachtten ouderling D. Todd Christofferson van het Quorum der Twaalf Apostelen en anderen in Johannesburg (Zuid-Afrika) tot ze bericht kregen. Tegelijkertijd probeerde het trouwe lid Paulina Lassalete da Cunha Gonçalves het zendingswerk op gang te brengen, ook al leek dat onmogelijk. Ze hoopte uitnodigingsbrieven te bemachtigen waarmee de groep van de kerk naar Angola mocht gaan. Als ze daar eenmaal zouden zijn, zouden ze aan het benodigde visum kunnen komen.

Een paar minuten voordat de overheidskantoren in Angola dicht gingen, kwam ouderling Christofferson met de wachtenden in het kantoor van het gebied Afrika-Zuidoost bijeen. Hij knielde en bad zijn hemelse Vader om in te grijpen. Datzelfde uur nog, meteen na zijn gelovige gebed, werden de uitnodigingsbrieven ondertekend. Onze liefdevolle Vader in de hemel had de weg bereid voor de dag van de toewijding. Op verzoek van ouderling Christofferson werd er een nederig dankgebed voor het verleende wonder uitgesproken.4

Dat doet ons denken aan de woorden van een jeugdwerkliedje:

Hemelse vader, hoort U mijn gebed

en is het waar dat U daar boven op mij let?5

Ja, Hij hoort echt ons gebed, en ja, Hij let echt op zijn gehoorzame kinderen.

Gehoorzaamheid is het kenmerk van de profeten. Deze bron van geestelijke kracht staat ieder ter beschikking die trouw de dienstknechten van God volgt. President Monson heeft de leden op het hart gedrukt dat gehoorzaamheid aan de geboden noodzakelijk is, want ‘dat is veilig, brengt vrede en rust.’6

Mogen wij in gehoorzaamheid aan de geboden proberen te leven, de goddelijke leiding van de gekozen dienstknechten van de Heer volgen en de zegeningen ontvangen die Hij ons heeft beloofd.

Noten

  1. Thomas S.Monson, ‘Geloven, gehoorzamen, volharden’, Liahona, mei 2012, p. 228.

  2. ‘Nephi’s moed’, Kinderliedjes, p. 64.

  3. Ik was aanwezig bij de districtsconferentie in Kananga waar 42 onderzoekers waren.

  4. Ik ben gezegend dat ik met ouderling Christofferson naar Angola mocht reizen en zelf mocht zien wat er in Johannesburg gebeurde. Voor een nieuwsbericht over de reis die hij met ouderling Jeffrey R. Holland naar Afrika ondernam, gaat u naar ‘Apostles Bless Two African Nations’, Church News, 6 november, 2010, pp. 8–10.

  5. ‘Gebed van een kind’, Kinderliedjes, p. 6.

  6. ‘Wees gehoorzaam aan de geboden’, Kinderliedjes, pp. 68–69.