2013
Waarheid en verdraagzaamheid in evenwicht houden
Februari 2013


Waarheid en verdraagzaamheid in evenwicht houden

Uit een toespraak, gehouden tijdens een haardvuuravond van de kerkelijke onderwijsinstellingen, op 11 september 2011. Zie voor de volledige Engelse tekst mormonnewsroom.org/article/-truth-and-tolerance-elder-dallin-h-oaks.

Afbeelding
Ouderling Dallin H. Oaks

Het bestaan en de aard van waarheid is een van de fundamentele vragen van het sterfelijk leven. Jezus zei tegen de Romeinse stadhouder Pilatus dat Hij in de wereld was gekomen om ‘voor de waarheid [te] getuigen’. Die ongelovige antwoordde: ‘Wat is waarheid?’ (Johannes 18:37–38). Jezus had eerder gezegd: ‘Ik ben de weg en de waarheid en het leven’ (Johannes 14:6). In hedendaagse openbaring heeft Hij verkondigd: ‘Waarheid is kennis van dingen zoals ze zijn, en zoals ze waren, en zoals ze zullen zijn’ (LV 93:24).

Wij geloven in absolute waarheid, inclusief het bestaan van God en de manier waarop zijn geboden aangeven wat goed en wat kwaad is. Wij weten dat het bestaan van God en het bestaan van absolute waarheid fundamenteel zijn voor het leven op deze aarde, of men er nu in gelooft of niet. Wij weten ook dat er kwaad bestaat en dat sommige dingen eenvoudigweg ernstig en eeuwig verkeerd zijn.

Uit schokkende rapporten over grootschalige diefstal en schaamteloze leugens in beschaafde samenlevingen is op te maken dat er een moreel vacuüm bestaat waarin velen maar weinig besef van goed en kwaad hebben. Ordeverstoringen, plunderingen en oplichterijen hebben ertoe geleid dat velen zich afvragen of we het morele fundament aan het kwijtraken zijn dat westerse landen dankzij hun joods-christelijke erfgoed hebben.1

Het is terecht om je zorgen te maken over ons morele fundament. We leven in een wereld waarin invloedrijke mensen steeds meer de boodschap uitdragen en navolgen dat er geen absolute scheiding tussen goed en kwaad is — dat alle gezag en gedragsregels keuzes van de mens zijn die te verkiezen zijn boven Gods geboden. Velen trekken zelfs in twijfel dat er een God bestaat.

De filosofie van het morele relativisme, waarin gesteld wordt dat het iedere persoon vrij staat om zelf te kiezen wat goed en wat kwaad is, is de onofficiële geloofsovertuiging aan het worden van veel mensen in de Verenigde Staten en andere westerse landen. In zijn uiterste verschijningsvorm worden slechte daden, die vroeger slechts in beperkte mate voorkwamen, en als een soort gezwel werden verborgen, nu gelegaliseerd en als een trofee omhooggehouden. Veel leden van de opkomende generatie die zich door deze filosofie hebben laten inpakken, worden meegesleurd door deze stroming van egocentrische pleziermakerij, pornografie, oneerlijkheid, grof taalgebruik, onfatsoenlijke kleding, heidense tatoeages en piercingen van het lichaam, en ontaarde seksuele uitspattingen.

Veel godsdienstleiders verklaren dat God bestaat en dat Hij de hoogste Wetgever is die heeft bepaald dat het ene gedrag absoluut goed en juist is, en ander gedrag absoluut verkeerd en onjuist.2 Profeten uit de Bijbel en het Boek van Mormon voorzagen deze tijd, waarin mensen ‘meer liefde voor genot dan voor God’ zouden hebben’ (2 Timoteüs 3:4) en waarin zij zelfs het bestaan van God zouden ontkennen (zie Judas 1:4; 2 Nephi 28:5; Moroni 7:17; LV 29:22).

Deze moeilijke omstandigheden brengen met zich mee dat wij die in God geloven en in de daar logisch uit voortvloeiende waarheid van een absoluut verschil tussen goed en kwaad, leven in een goddeloze wereld waarin de mensen steeds minder moreel besef hebben. Onder die omstandigheden is het de plicht van ons allen — en vooral van de opkomende generatie — om onze stem te verheffen en te bevestigen dat God bestaat en dat er absolute waarheden zijn die zijn vervat in zijn geboden.

Veel docenten op scholen, hogescholen en universiteiten verkondigen een relatieve zedenleer. Die vormt de levenshouding van veel jongeren die later hun plaats innemen als onderwijzers van onze kinderen en vormgevers van het gedachtengoed in de media en het amusement. Deze filosofie van moreel relativisme ontkent wat miljoenen gelovige christenen, joden en moslims als fundamenteel beschouwen, en die ontkenning schept ernstige problemen voor ons allen. Wat gelovigen hier aan zouden moeten doen, is een vraag die leidt tot mijn tweede onderwerp dat zo nauw verbonden is met het eerste:

Verdraagzaamheid is een vriendelijke en inschikkelijke houding tegenover opinies en gebruiken die men niet kent, en tegenover de personen die deze opinies of gebruiken erop na houden. Daar de hedendaagse vervoer- en communicatiemiddelen ons dichter bij allerlei verschillende volken en denkbeelden hebben gebracht, is er grotere behoefte aan verdraagzaamheid.

Die verscheidenheid verrijkt ons leven, maar maakt het ook ingewikkelder. Wij worden verrijkt door onze omgang met verschillende volken, die ons ervan bewust maakt dat er een grote verscheidenheid aan culturen onder Gods kinderen bestaat. Maar verscheidenheid in cultuur en waarden maakt het tevens moeilijker voor ons om vast te stellen wat overeenkomt met onze evangeliecultuur en -waarden en wat niet. Op die manier vergroot verscheidenheid de kans op conflicten en moeten wij meer aandacht besteden aan verdraagzaamheid. Wat is verdraagzaamheid, wanneer is zij nodig en wanneer niet?

Wie geloven in het bestaan van God en absolute waarheid zullen meer met deze vragen worstelen dan wie geloven in moreel relativisme. Hoe minder men in God en in absolute morele waarden gelooft, hoe minder het voorkomt dat andermans denkbeelden of gebruiken bij iemand de vraag opwerpen of hij verdraagzaam moet zijn. Een atheïst hoeft zich bijvoorbeeld niet af te vragen welke vormen en toepassingen van godslastering te verdragen zijn en welke hij niet moet accepteren. Mensen die niet in God of in absolute waarheid in morele kwesties geloven, kunnen zichzelf als de verdraagzaamste mensen zien. Wat hen betreft moet zo’n beetje alles kunnen. Met die overtuiging verdraagt iemand bijna elk gedrag en vrijwel ieder mens. Helaas lijken sommigen die in moreel relativisme geloven moeite te hebben met hen die volhouden dat er een God is, dat we Hem moeten respecteren en dat we ons aan bepaalde absolute morele waarden moeten houden.

Drie absolute waarheden

Dus wat houdt verdraagzaamheid voor ons en voor andere gelovigen in, en welke aspecten daarvan vinden wij moeilijk bij de toepassing ervan? Ik begin met het noemen van drie absolute waarheden. Ik spreek ze uit als apostel van de Heer Jezus Christus, maar ik geloof dat de meeste gelovigen hier doorgaans ook in geloven.

Ten eerste zijn alle mensen broeders en zusters, kinderen van God, die in hun godsdienst leren om elkaar lief te hebben en goed te behandelen. President Gordon B. Hinckley (1910–2008) heeft dit denkbeeld als volgt verwoord voor heiligen der laatste dagen: ‘‘Wij allen [leden van verschillende godsdiensten] geloven in Gods vaderschap, hoewel wij verschillende interpretaties van Hem hebben. Ieder van ons maakt deel uit van een grote familie, de familie van de mensheid, zonen en dochters van God, en wij zijn daarom broeders en zusters. Wij moeten meer moeite doen om, ondanks afwijkende leerstellingen en denkbeelden, wederzijds respect, geduld en verdraagzaamheid voor elkaar te ontwikkelen.’3

Let op dat president Hinckley het had over wederzijds respect en verdraagzaamheid. Samenleven met wederzijds respect voor onze onderlinge verschillen is moeilijk in de wereld van vandaag. Maar — en nu spreek ik de tweede absolute waarheid uit — we leren in het evangelie van Christus dat we met verschillen moeten leven.

Het koninkrijk der hemelen is, zo leerde Jezus ons, als zuurdesem (zie Mattëus 13:33). Zuurdesem — gist — wordt in de grote massa deeg weggestopt totdat het hele deeg gegist is, wat betekent dat het door de uitwerking van het zuur gerezen is. De Heiland leerde ook dat zijn volgelingen beproevingen door zouden maken in de wereld (zie Johannes 16:33) en dat hun aantallen en invloed klein zouden zijn (zie 1 Nephi 14:12), en dat zij gehaat zouden worden omdat zij niet van de wereld zouden zijn (zie Johannes 17:14). Maar dat is onze rol. Wij zijn geroepen om samen te leven met andere kinderen van God die ons geloof of onze waarden niet delen en die niet de verbondsverplichtingen hebben die wij op ons hebben genomen. Wij moeten in de wereld zijn, maar niet van de wereld.

Daar volgelingen van Jezus Christus geboden is om het zuurdesem te zijn, moeten we een beroep op de verdraagzaamheid doen van hen die ons haten omdat wij niet van de wereld zijn. Zo zullen we soms wetten moeten aanvechten die onze vrijheid van godsdienstoefening beperken, waarbij we vertrouwen op ons grondwettelijke recht daartoe. Waar het echt om gaat is ‘het recht van mensen van alle gezindten om aan hun relatie met God en met elkaar te werken zonder dat de overheid over hun schouder meekijkt.’4 Daarom hebben we begrip en steun nodig in onze strijd voor godsdienstvrijheid.

We moeten zelf ook andere mensen verdragen en respecteren. Volgens de apostel Paulus dienen christenen ‘na [te] jagen hetgeen de vrede […] bevordert’ (Romeinen 14:19) en zo veel mogelijk ‘met alle mensen in vrede te leven’ (Romeinen 12:18). Daarom moeten wij eraan denken om het goede in alle mensen te eren, ook in de vele meningen en gebruiken die afwijken van de onze. Zoals we in het Boek van Mormon lezen:

‘Al het goede komt van God; […]

“… ‘ daarom is alles wat uitnodigt en verlokt om goed te doen en God lief te hebben en Hem te dienen, door God ingegeven.

‘Welnu, zie toe […] dat gij hetgeen goed is en van God [niet] aan de duivel […] toeschrijft’ (Moroni 7:12–14).

Die benadering van onderlinge verschillen leidt tot verdraagzaamheid en respect voor ons.

Onze verdraagzaamheid en respect voor anderen en hun overtuigingen leidt niet tot het loslaten van onze eigen toewijding aan de waarheid zoals wij die zien en de verbonden die wij hebben gesloten. Dat is de derde absolute waarheid. We worden als krijgers in de strijd tussen waarheid en dwaling geworpen. Er is geen middenweg. We moeten pal staan voor de waarheid, onderwijl verdraagzaamheid en respect opbrengend voor overtuigingen en denkbeelden die afwijken van de onze, en voor de mensen die deze hebben.

Verdraagzaamheid tegenover gedrag

Hoewel wij verdraagzaamheid en respect moeten opbrengen voor anderen en hun overtuigingen, inclusief hun grondwettelijke recht om hun standpunt uiteen te zetten en te verdedigen, wordt van ons niet vereist dat we verkeerd gedrag respecteren en verdragen. Wij zijn het aan de waarheid verplicht om naar verschoning te streven van gedrag dat verkeerd is. Dat is makkelijk als het gaat om extreem gedrag dat de meeste gelovigen en ongelovigen als verkeerd of onaanvaardbaar beschouwen.

Maar minder extreem gedrag, waarover zelfs gelovigen het oneens zijn of het nu wel of niet verkeerd is, is het veel moeilijker te definiëren wat en hoeveel we moeten verdragen. Vandaar dat een attente zuster van de kerk mij schreef over haar zorg dat ‘de definitie die de wereld aan “verdraagzaamheid” geeft steeds meer lijkt te worden gebruikt met betrekking tot een zondige levenswijze.’ Ze vroeg hoe de Heer verdraagzaamheid zou definiëren.5

President Boyd K. Packer, president van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft gezegd: ‘Het woord verdraagzaamheid staat niet alleen. Het heeft een doel en een respons nodig om het tot een deugd te maken. […] Verdraagzaamheid wordt vaak vereist, maar is zelden wederzijds. Pas op voor het woord verdraagzaamheid. Het is een erg onstabiele deugd.’6

Deze geïnspireerde waarschuwing herinnert ons eraan dat voor mensen die in absolute waarheid geloven de acceptatie van gedrag twee zijden kent. Verdraagzaamheid of respect is de ene zijde, maar waarheid is altijd de keerzijde. Je kunt verdraagzaamheid niet bezitten of gebruiken zonder je bewust te zijn van beide zijden.

Onze Heiland heeft dat beginsel ook toegepast. Toen Hij geconfronteerd werd met de vrouw die op overspel was betrapt, sprak Jezus deze troostende woorden die verdraagzaamheid in zich dragen: ‘Ook ik veroordeel u niet.’ Maar toen Hij haar liet gaan, beval Hij met deze woorden van waarheid: ‘Ga heen, zondig van nu af niet meer’ (Johannes 8:11). Dit voorbeeld van verdraagzaamheid en waarheid zou ons allemaal moeten opbouwen en sterken: vriendelijk in de communicatie, maar standvastig in de waarheid.

Een ander bedachtzaam lid van de kerk heeft geschreven: ‘Ik hoor mensen vaak de naam van de Heer ijdel gebruiken. Bovendien heb ik kennissen die samenwonen met hun vriend. Ik merk dat nauwelijks nog iemand de sabbat heiligt. Hoe kan ik mijn verbond nakomen om als getuige te staan zonder dat ik deze mensen beledig?’7

Ik begin met ons eigen gedrag. Bij het afwegen van de soms met elkaar wedijverende eisen die waarheid en verdraagzaamheid aan ons stellen in deze drie vormen van gedrag — godslastering, samenwonen en sabbatschending — en in vele andere, behoren we niet verdraagzaam voor onszelf te zijn. We zouden ons moeten laten leiden door de eisen die de waarheid aan ons stelt. We zouden vastberaden moeten zijn in het naleven van de geboden en onze verbonden, en we zouden ons moeten bekeren en verbeteren als we tekortschieten.

President Thomas S. Monson heeft gezegd: ‘Tegenwoordig draagt de zonde vaak het masker van verdraagzaamheid. Laat je niet misleiden; achter die façade schuilt hartzeer, verdriet en pijn. […] Als zogenaamde vrienden je aansporen om iets te doen waarvan je weet dat het verkeerd is, wees jij dan degene die pal staat voor het goede, ook al sta je dan alleen.’8

We hebben ook de taak om onze kinderen en andere mensen te leren hoe het hoort en daarbij staat onze verplichting aan de waarheid voorop. Vanzelfsprekend heeft ons onderricht alleen nut als we de keuzevrijheid van anderen in tact laten, en dus moet ‘ons onderricht’ altijd met liefde, geduld en overreding gebeuren.

Ik wil het nu hebben over onze verplichting aan waarheid en verdraagzaamheid in geval van vrienden en kennissen die in onze aanwezigheid vloeken, ongehuwd samenwonen of de sabbat niet heiligen.

Onze verplichting aan verdraagzaamheid betekent dat geen van deze gedragingen — of andere die volgens ons de waarheid tekortdoen — er ooit toe mag leiden dat wij naar of onvriendelijk tegen iemand doen. Maar onze verplichting aan de waarheid brengt zijn eigen vereisten en zijn eigen zegeningen met zich mee. Als ‘ieder waarheid spreekt tot zijn naaste’ en we dat ‘in liefde’ doen (Efeziërs 4:15, 25), treden we op als dienstknechten van de Heer Jezus Christus en doen we zijn werk. Engelen staan ons bij en Hij stuurt zijn Heilige Geest om ons te leiden.

In deze gevoelige kwestie zouden we eerst moeten overwegen óf we onze kennissen moeten vertellen wat de waarheid is over hun gedrag en hoeveel we daarover moeten vertellen. In de meeste gevallen kan die beslissing afhangen van de mate waarin hun gedrag ons persoonlijk raakt.

Als iemand voortdurend in ons bijzijn vloekt is dat een goede aanleiding om hem te laten weten dat het ons tegen de borst stuit. Als ongelovigen vloeken als we er niet bij zijn, is dat waarschijnlijk geen goede aanleiding om de overtreders er op aan te spreken.

Wij weten dat samenwonen een ernstige zonde is waar heiligen der laatste dagen zich verre van moeten houden. Als mensen om ons heen samenwonen, is dat een privéaangelegenheid. Het wordt wat anders als men ons vraagt om er onze goedkeuring aan te hechten, eraan mee te werken of het te faciliteren. Het fijne evenwicht tussen waarheid en verdraagzaamheid laat toe dat verdraagzaamheid de overhand heeft als het gedrag ons niet persoonlijk raakt. Maar als wij persoonlijk bij het samenwonen betrokken worden, dienen we ons te laten leiden door onze verplichting aan de waarheid. Het is bijvoorbeeld tot daar aan toe om ernstige zonden te negeren als ze in de privésfeer plaatsvinden. Maar het is een heel andere kwestie als we gevraagd worden om er aan mee te werken of het impliciet goed te keuren, bijvoorbeeld door het in onze eigen woning te laten plaatsvinden.

Misschien zouden we moeten uitleggen dat wij geloven dat onze sabbatheiliging, inclusief onze deelname aan het avondmaal, ons geestelijke hernieuwing biedt en ons de rest van de week betere mensen maakt. Dan zouden we tegen andere gelovigen onze waardering kunnen uiten over het feit dat we een gemeenschappelijke overtuiging hebben aangaande dat wat het belangrijkste is, omdat wij allen in God en in het bestaan van absolute waarheid geloven, ook al verschillen we in onze definitie van die fundamentele geloofspunten. Daarnaast dienen we te denken aan de lering van de Heiland dat we twist moeten mijden (zie 3 Nephi 11:29–30) en dat ons voorbeeld en onze prediking ‘de waarschuwende stem [dienen te] zijn, ieder mens tot zijn naaste, in mildheid en zachtmoedigheid’ (LV 38:41).

We moeten daarbij niet denken dat we kunnen beoordelen wat het uiteindelijke resultaat van het gedrag van onze naasten of kennissen zal zijn. Die beoordeling is aan de Heer, niet aan ons.

Beginselen en het maatschappelijk debat

Gelovigen die proberen de wetgeving of de tenuitvoerlegging van de wet te beïnvloeden op grond van hun geloofsovertuiging, moeten daarnaast nog enkele andere beginselen hanteren.

Ten eerste moeten zij zich laten leiden door de inspiratie van de Heer en selectief en verstandig te werk gaan bij hun keuze van ware beginselen die zij bij de wet of middels andere overheidsmaatregelen willen bevorderen. Over het algemeen zouden ze geen wetten of overheidsmaatregelen moeten nastreven die uitsluitend het geloofsleven van bepaalde gelovigen betreffen, zoals het afdwingen van een bepaalde soort aanbidding, zelfs niet impliciet, tussen de regels door. Gelovigen kunnen echter zonder bezwaar een beroep op de overheid doen voor de bevordering van beginselen die breder toepasbaar zijn dan alleen de uitoefening van hun geloofsovertuiging, zoals wetten inzake de volksgezondheid, veiligheid en moraal.

Gelovigen kunnen en moeten streven naar een wetgeving die de godsdienstvrijheid in stand houdt. In de Verenigde Staten en andere landen maken we niet alleen een toename van het morele relativisme mee, maar ook een verontrustende vermindering van de achting die het publiek voor godsdienst heeft. Godsdienst was eens een algemeen aanvaard onderdeel van het Amerikaanse leven, maar wordt nu door velen als verdacht beschouwd. Sommige vooraanstaande burgers werpen zelfs de vraag op in hoeverre onze grondwet de vrije uitoefening van godsdienst moet beschermen, inclusief het recht om godsdienstige beginselen te verkondigen en na te leven.

Dit is een belangrijke kwestie waarin wij die in een Opperwezen geloven dat heeft vastgesteld wat in het menselijk gedrag absoluut goed of verkeerd is, er eensgezind op moeten staan om onze aloude grondwettelijke rechten op de uitoefening van onze godsdienst te behouden, om naar eer en geweten over maatschappelijke kwesties te mogen stemmen en deel te nemen aan verkiezingen en openbare debatten inzake onze wetgeving. Wij moeten ook zij aan zij staan met andere gelovigen in het behoud en de uitbreiding van de vrijheid om onze godsdienstige overtuiging, wat die ook moge zijn, te verkondigen en na te leven. Daarvoor moeten we samen hetzelfde pad bewandelen om onze vrijheid zeker te stellen en moeten we pas ieder ons weegs gaan als onze verschillende geloofspunten dat noodzakelijk maken.

Ten tweede, als gelovigen hun standpunt in de samenleving kenbaar willen maken, moeten ze altijd blijk geven van verdraagzaamheid voor de mening en het standpunt van hen die hun overtuiging niet delen. Als gelovigen moeten we altijd vol liefde en geduld spreken, vol begrip en mededogen voor onze tegenstanders. Christelijke gelovigen is geboden hun naasten lief te hebben (zie Lucas 10:27) en te vergeven (zie Matteüs 18:21–35). Ze dienen altijd te denken aan de lering van de Heiland: ‘zegen hen die [ons] vervloeken; doe goed aan hen die [ons] haten; en bid voor hen die [ons] beledigen en [ons] vervolgen’ (Matteüs 5:44).

Ten derde dienen de gelovigen zich niet te laten afschrikken door de beschuldiging dat zij proberen om er via de wet een moraalsysteem door te drukken. Veel wetten zijn gebaseerd op de joods-christelijke moraal, dat is al eeuwen zo. De westerse beschaving is gebaseerd op een moraalsysteem en kan niet zonder voortbestaan. John Adams, tweede president van de VS, heeft verkondigd: ‘Onze grondwet is uitsluitend opgesteld voor een volk met een godsdienstige moraal. Zij is volkomen ontoereikend voor het besturen van enig ander volk.’9

Ten vierde dienen gelovigen niet terug te schrikken voor het nastreven van wetten die openbare toestanden of beleidspunten in stand houden die bijdragen tot het praktiseren van de vereisten van hun geloof in zoverre die toestanden of beleidspunten ten gunste zijn van de volksgezondheid, de veiligheid of de moraal. Een voorbeeld: hoewel er godsdienstige geloofspunten schuilen achter veel delen van het strafrecht en sommige delen van het familierecht, worden die wetten al heel lang geacht gepast te zijn voor een democratische samenleving. Maar als gelovigen in de meerderheid zijn, moeten ze altijd attent omgaan met de meningen van minderheden.

Tot slot brengt president Hinckley met de volgende uitspraak het fijne evenwicht tussen waarheid en verdraagzaamheid goed tot uiting: ‘Laten wij aansluiting zoeken bij diegenen in onze samenleving die niet tot ons geloof behoren. Laten wij goede buren zijn — vriendelijk, ruimhartig en grootmoedig. Laten we ons inzetten voor de goede zaak in onze gemeenschap. Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij het om ernstige morele kwesties gaat waarin wij onbuigzaam moeten zijn in onze principes. Maar in dergelijke gevallen kunnen we beleefd van mening verschillen zonder onaangenaam te zijn. Wij erkennen de oprechtheid van hen wiens standpunt wij niet kunnen aanvaarden. Wij bespreken principes zonder persoonlijk te worden.’10

Wachter op de toren

In de Bijbel staat dat het een van de taken van een profeet is om als een ‘wachter’ Israël te waarschuwen (zie Ezechiël 3:17; 33:7). In een openbaring voegde de Heer daar deze raad voor het hedendaagse Zion aan toe: ‘Stelt [een] wachter op de toren’ die ‘de vijand’ zal zien ‘terwijl die nog veraf’ is en waarschuwt om de ‘wijngaard [te] kunnen redden uit de handen van de verderver’ (LV 101:45, 54).

Ik spreek als een van die wachters. Ik verzeker u dat mijn boodschap waar is. Ik geef u mijn getuigenis dat ik weet dat God leeft! Ik getuig dat Jezus Christus de Zoon van God is, dat Hij voor de zonden van de wereld is gekruisigd en dat Hij ieder van ons de tijdige uitnodiging verstrekt om zijn vrede te ontvangen door van Hem te leren en zijn weg te bewandelen (zie LV 19:23).

Noten

  1. ‘Is the U.S. a Nation of Liars? Casey Anthony Isn’t the Only One’, The Christian Science Monitor, 19 juli 2011, p. 20; ‘Anarchy in the UK’, The Economist, 13 augustus 2011, p. 144.

  2. Zie bijvoorbeeld: Joseph G. Donders, red., John Paul II: The Encyclicals in Everyday Language (2005), pp. 212–13; zie ook Rabbi Harold Kushner, Who Needs God (2002), p. 78.

  3. Teachings of Gordon B. Hinckley (1997), p. 665.

  4. Eric Rassbach, William McGurn, ‘Religion and the Cult of Tolerance’, Wall Street Journal, 16 augustus 2011, p. A11.

  5. Brief aan Dallin H. Oaks, 14 mei 1998.

  6. Boyd K. Packer, ‘Be Not Afraid’ (toespraak gegeven op 16 november 2008 aan de Ogden [Utah] Institute of Religion), p. 5; zie ook Bruce D. Porter, ‘Defending the Family in a Troubled World’, Ensign, juni 2011, pp. 12–18.

  7. Brief aan Dallin H. Oaks, 22 december 1987.

  8. Thomas S. Monson, ‘Een rechtschapen voorbeeld’, Liahona, mei 2008, p. 65.

  9. Charles Francis Adams, red., The Works of John Adams, Second President of the United States, 10 delen (1850–56), 9:229.

  10. Teachings of Gordon B. Hinckley (1997), p. 131.

Foto-illustratie Welden C. Andersen

Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden, Walter Rane © IRI

De apostel Paulus, Jeff Ward

De overspelige vrouw, Harry Anderson, © Pacific Press Publishing Association