2010
Gezegend door mama Taamino
April 2010


Gezegend door mama Taamino

Victor D. Cave, kerkelijke tijdschriften

Toen ik Taumatagi Taamino ontmoette, was ik een jonge zendeling die in zijn vaderland diende. Zuster Taamino, een oudere weduwe, liep lichtelijk gebogen doordat ze haar hele leven hard had gewerkt, maar ze strekte altijd haar armen uit om mijn collega en mij te begroeten en ons op beide wangen te zoenen, zoals het gebruik is in Frans-Polynesië.

Zuster Taamino was tenger en liep met een langzame, voorzichtige tred, maar ze was met iedereen begaan. Ze zorgde er zelfs voor dat mijn collega en ik altijd schone, gestreken kleding hadden. Kinderen waren graag in haar buurt, omdat ze nota van hen nam en luisterde naar wat ze te vertellen hadden. Ze leidde een gewoon leven in een tweekamerwoning omringd door zand, palmbomen, familie en vrienden. Uit respect noemde iedereen haar ‘mama Taamino’.

De president van het zendingsgebied besloot mijn collega, ouderling Tchan Fat, en mij te betrekken bij de voorbereiding van tachtig heiligen der laatste dagen, die in de dichtstbijzijnde tempel — de Hamiltontempel (Nieuw-Zeeland), op vijf uur vliegen — hun begiftiging zouden ontvangen en aan hun gezinsleden verzegeld zouden worden. Mama Taamino was zes jaar achtereen elk jaar naar de tempel gegaan, en dit jaar zou ze weer gaan. Ik vroeg mij af hoe ze dergelijke dure reizen kon bekostigen, omdat ik wist dat ze het niet breed had. Zes jaar later kreeg ik mijn antwoord.

In 1976, ik was inmiddels president van de ring Papeete (Tahiti), inspecteerde ik geregeld de kerkgebouwen in de ring. Op een goede dag was de kerk in Tipaerui aan de beurt. In die tijd hadden we nog betaalde conciërges, en daar trof ik mama Taamino, nu tegen de zeventig, aan het werk als conciërge om haar grote gezin te onderhouden. Ze begroette mij en vroeg zoals gewoonlijk of ik wat wilde eten’, maar ik antwoordde: ‘Mama Taamino, u bent de jongste niet meer, en alles wat u bij u hebt is een klein stukje brood, een blikje sardientjes en een flesje sap. Verdient u nu echt niet genoeg voor een uitgebreidere maaltijd?’

Ze antwoordde: ‘Ik ben aan het sparen om naar de tempel te kunnen.’ Mijn hart smolt van bewondering voor haar voorbeeld van liefde en opoffering. Mama Taamino is bijna vijftien keer naar de tempel in Nieuw-Zeeland gegaan — elk jaar totdat in oktober 1983 de Papeetetempel (Tahiti) werd ingewijd. Tijdens de inwijding zat ze te stralen van vreugde.

In 1995 zag ik mama Taamino weer, dit keer was ik zendingspresident. Ze was teruggegaan naar de atol Makemo, dicht bij haar geboorteplaats. Ze was in de tachtig en kon niet meer lopen, maar de rimpels op haar gezicht gaven uiting aan vrede, geduld en een groot begrip van het leven en het evangelie. Ze had nog steeds een prachtige glimlach en in haar ogen lag zuivere naastenliefde.

De volgende morgen vroeg trof ik haar zittend aan in een bloemperk op het kerkterrein; ze was aan het wieden. Een van haar zoons had haar daar naartoe gedragen. Als ze klaar was met een strook, schoof ze langzaam op haar handen en armen naar de volgende strook. Dit was haar manier om de Heer te blijven dienen.

Laat in de middag, toen ik tempelaanbevelingsgesprekken voerde, werd mama Taamino naar de plek waar ik zat, in de schaduw van een boom bij de kapel, getild. Ze wilde de gelegenheid hebben om elke vraag te beantwoorden die voor een tempelaanbeveling geldt.

‘President, ik kan niet meer naar de tempel’, zei ze. ‘Ik word oud en ziek, maar ik wil altijd een geldige tempelaanbeveling bij me hebben.’

Ik zag aan haar hoe graag ze weer naar de tempel wilde, en ik wist dat God haar verlangen had aanvaard. Niet lang daarna verliet ze haar aardse tabernakel om zich te voegen bij hen die ze getrouw in het huis des Heren had gediend. Ze nam niets anders mee dan haar geloof, getuigenis, vriendelijkheid, naastenliefde en dienstvaardigheid.

Mama Taamino was een ware Polynesische pionier, wier voorbeeld vele van haar broeders en zusters — mij inbegrepen — tot zegen was geweest.

Zelfs toen ze al in de tachtig was, wiedde zuster Taamino de bloemperken op het kerkterrein. Dit was haar manier om de Heer te blijven dienen.