2009
Dat Hij zijn wil in ons hart mag griffen
augustus 2009


Boodschap van het Eerste Presidium

Dat Hij zijn wil in ons hart mag griffen

Afbeelding
President Henry B. Eyring

Ouders moeten hun kinderen leren bidden. Kinderen leren van wat de ouders doen en zeggen. Het kind dat een moeder of vader met oprecht bidden door de beproevingen van het leven ziet gaan, en dan een oprecht getuigenis hoort dat God liefdevol heeft geantwoord, onthoudt wat hij of zij heeft gezien en gehoord. In tijden van beproevingen is die persoon voorbereid.

Als kinderen later niet meer thuis wonen, kan het gebed de door de ouders gewenste bescherming bieden. Afscheid nemen kan moeilijk zijn, vooral als de ouders en het kind weten dat ze elkaar langere tijd niet zullen zien. Ik had die ervaring met mijn vader. We namen afscheid op de hoek van een straat in New York. Hij was daar voor zijn werk. Ik was daar op doorreis naar een andere plaats. We wisten allebei dat ik waarschijnlijk nooit meer bij mijn ouders thuis zou wonen.

Het was een zonnige dag, rond het middaguur, de straten waren vol auto’s en voetgangers. Op die hoek was een verkeerslicht waar de auto’s een aantal minuten voor moesten wachten. Het licht sprong op rood; de auto’s stopten. De massa voetgangers haastte zich in alle richtingen van de stoep om het kruispunt over te steken.

Het was tijd om afscheid te nemen en ik stak ook de straat over. Halverwege bleef ik staan, aan alle kanten liepen de mensen mij voorbij. Ik keek om. In plaats van te zijn weggelopen, stond mijn vader daar nog steeds, op de hoek, naar mij te kijken. Ik vond dat hij er eenzaam en verdrietig uitzag. Ik wilde naar hem teruglopen, maar besefte dat de auto’s weer snel zouden gaan rijden, dus draaide ik me om en liep door.

Jaren later sprak ik met hem over dat moment. Hij zei dat ik de uitdrukking op zijn gezicht verkeerd had geïnterpreteerd. Hij was toen niet verdrietig, maar bezorgd. Hij had mij achterom zien kijken, alsof ik een kleine jongen was, onzeker en op zoek naar wat zekerheid. Hij vertelde me toen wat hij op dat moment dacht: ‘Zal het goed met hem gaan? Heb ik hem voldoende geleerd? Is hij voorbereid op alle toekomstige gebeurtenissen?’

Maar het waren toen niet alleen gedachten die hem bezighielden. Ik wist, toen ik naar hem keek, dat hij ook iets voelde. Hij wilde dat ik beschermd zou worden, dat ik veilig zou zijn. Alle jaren die ik thuis gewoond had, had ik dat verlangen in zijn gebeden gehoord en gevoeld — en zelfs nog meer in de gebeden van mijn moeder. Daar had ik iets van geleerd, en dat had ik onthouden.

Een zaak van het hart

Het gebed is een zaak van het hart. Ik had veel meer dan de regels van het gebed gehoord. Ik had van mijn ouders en van de leringen van de Heiland geleerd dat we onze hemelse Vader in de eerbiedige taal van het gebed mogen aanspreken. ‘Onze Vader (…) in de hemel (…), uw naam worde geheiligd’ (Matteüs 6:9). Ik wist dat we zijn naam nooit ijdel dienen te gebruiken — nooit. Kunt u zich voorstellen hoe de gebeden van een kind worden geschaad als het een ouder de naam van God ijdel hoort gebruiken? Er zijn ernstige gevolgen aan een dergelijke overtreding jegens de kleinen verbonden.

Ik had geleerd dat het belangrijk was om voor zegeningen te danken en om vergeving te vragen. ‘En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren’ (Matteüs 6:12). Ik had geleerd dat we vragen om iets wat we nodig hebben, en bidden dat anderen gezegend mogen worden. ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ (Matteüs 6:11). Ik wist dat we onze wil moesten overgeven. ‘Uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op aarde’ (Matteüs 6:10). Ik had geleerd en ook ondervonden dat we voor gevaar gewaarschuwd kunnen worden en dat we het al heel gauw merken als we iets gedaan hebben dat God mishaagt. ‘En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze’ (Matteüs 6:13).

Ik had geleerd dat we altijd in de naam van Jezus Christus moeten bidden. Maar van iets dat ik had gezien en gehoord, had ik geleerd dat deze woorden meer dan een formaliteit zijn. Er hing een plaat van de Heiland in de slaapkamer waar mijn moeder de laatste jaren van haar leven doorbracht. Ze had die daar gehangen vanwege iets dat haar neef, ouderling Samuel O. Bennion van de Zeventig (1874–1945), haar gezegd had. Hij was met een apostel op reis geweest die hem een visioen van de Heiland beschreef. Ouderling Bennion had haar die plaat gegeven met de woorden dat het de beste afbeelding van het sterke karakter van de Heiland was die hij ooit had gezien. Dus had ze die plaat ingelijst en opgehangen waar ze hem vanaf haar bed kon zien.

Ze kende de Heiland en had Hem lief. Ik had van haar geleerd dat wij niet in de naam van een vreemde bidden als we onze hemelse Vader aanspreken. Ik had in haar leven gezien dat haar hart op de Heiland was gericht. Zij had zich jarenlang vastbesloten en consequent ingespannen om Hem te dienen en te behagen. Ik wist dat de volgende schrifttekst waar was: ‘Want hoe kent iemand de meester die hij niet heeft gediend, en die een vreemde voor hem is, en ver is van de gedachten en overleggingen van zijn hart?’ (Mosiah 5:13).

Geen oppervlakkige gebeden

Nu, jaren na het heengaan van mijn moeder en vader, hebben de woorden ‘in de naam van Jezus Christus’ geen oppervlakkige betekenis voor mij, of ik ze nu uitspreek of ze een ander hoor uitspreken. Wij dienen Hem niet alleen om de gedachten en overleggingen van het hart van de Meester te leren kennen, maar wij bidden ook dat onze hemelse Vader ons zowel in ons hart als ons verstand een antwoord zal geven. (Zie Jeremia 31:33; 2 Korintiërs 3:3; Hebreeën 8:10; 10:16.)

President George Q. Cannon (1827–1901), voormalig raadgever in het Eerste Presidium, heeft de zegeningen beschreven van mensen die gezamenlijk om dergelijke antwoorden hebben gebeden. Hij sprak over een priesterschapsbijeenkomst, en ook velen van u hebben uw hart als volgt voorbereid:

‘Ik ga naar die vergadering met mijn verstand volledig vrij van alle invloeden die de Geest van God weerhouden. Ik ga met een gebed in mijn hart en vraag God om zijn wil in mijn hart te griffen; niet mijn eigen wil die toch al vastbesloten is (…), ondanks de mening van anderen. Als ik en alle anderen met die geest daar heen gaan, zal de Geest van God in ons midden zijn, en zullen wij de wil van God doen, omdat God die aan ons openbaart. Dan zien we licht in de richting die we moeten opgaan en duisternis in de richting die we niet moeten opgaan.’1

Als wij onze kinderen leren bidden, is het ons doel om de wil van de Heer in hun hart gegrift te krijgen, waarna zij gewillig heengaan en doen wat de Heer van hen verwacht. Naar aanleiding van wat wij doen en zeggen, is het mogelijk dat onze kinderen voldoende geloof ontwikkelen om in ieder geval iets te voelen van wat de Heiland voelde toen Hij bad om de kracht die Hij nodig had om zijn oneindige offer voor ons te brengen: ‘En Hij ging een weinig verder en Hij wierp Zich met het aangezicht ter aarde en bad, zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt’ (Matteüs 26:39).

Mijn gebeden zijn ook beantwoord. Deze antwoorden waren het duidelijkst toen mijn wil volkomen werd overschaduwd door een overweldigend verlangen om te weten wat de wil van God was. Op die voorwaarde krijgen we antwoorden van onze liefdevolle hemelse Vader door de stille zachte stem die in ons verstand en in ons hart wordt gegrift.

Zijn wil zoeken

Sommige ouders vragen zich misschien af: ‘Maar hoe kan ik het hart verzachten van mijn kind dat ouder is geworden en ervan overtuigd is dat hij of zij God niet nodig heeft? Hoe kan ik een hart voldoende verzachten zodat God zijn wil erin kan griffen?’ Soms kan tegenspoed een hart verzachten. Maar zelfs tegenspoed is voor sommige mensen niet genoeg.

Er is echter één behoefte die zelfs hoogmoedige en verstokte mensen niet zelf kunnen vervullen. Zij kunnen zelf de last van hun zonden niet van hun schouders wegnemen. En zelfs de meest verstokte mensen voelen soms de pijn van hun geweten en hebben daarom de vergeving van God nodig. De liefdevolle vader Alma zei over die behoefte het volgende tegen zijn zoon Corianton: ‘En nu, het plan van barmhartigheid kon niet worden verwezenlijkt, tenzij er een verzoening werd gedaan; daarom verzoent God zelf de zonden der wereld om het plan van barmhartigheid te verwezenlijken, om de eisen der gerechtigheid te bevredigen, opdat God een volmaakt, rechtvaardig God zou zijn, en tevens een barmhartig God’ (Alma 42:15).

En toen, nadat hij zijn getuigenis van de Heiland en diens verzoening had gegeven, smeekte de vader om zijn hart te verzachten: ‘O, mijn zoon, ik wens dat gij de gerechtigheid Gods niet meer loochent. Tracht niet uzelf in het minste wegens uw zonden te verontschuldigen door de gerechtigheid Gods te loochenen; maar laat de gerechtigheid Gods, en zijn barmhartigheid en zijn lankmoedigheid de vrije teugel in uw hart; en laat u daardoor tot in het stof verootmoedigen’ (Alma 42:30).

Alma wist wat wij ook kunnen weten: dat getuigen van Jezus Christus en zijn kruisiging de grootste kans was om zijn zoon ervan te overtuigen dat hij de hulp van God nodig had. En de gebeden worden beantwoord van hen wier hart is verzacht door dat overweldigende gevoel van behoefte aan vergeving.

De deur van het gebed openen

Als wij de mensen die ons dierbaar zijn, bijbrengen dat wij geestkinderen zijn die tijdelijk bij onze liefdevolle hemelse Vader vandaan zijn, dan doen we de deur van het gebed voor hen open.

Wij woonden bij Hem in zijn tegenwoordigheid voordat wij hier kwamen om beproefd te worden. Wij kenden Hem en Hij kende ons persoonlijk. Net als mijn aardse vader mij zag weglopen, zag onze Vader in de hemel ons naar deze aarde vertrekken.

Zijn geliefde Zoon, Jehova, verliet die prachtige woning om op aarde te komen en te doorstaan wat wij moeten doorstaan en om voor alle zonden die wij zouden begaan te boeten. Onze Heiland maakte voor ons de enige weg vrij om weer thuis te komen bij onze hemelse Vader en bij Hem. Als de Heilige Geest ons net voldoende kan vertellen wie we zijn, zouden we kunnen voelen wat Enos voelde. Hij bad als volgt:

‘En mijn ziel hongerde; en ik knielde voor mijn Maker neer en ik riep Hem aan in machtig gebed en smeking voor mijn eigen ziel; en de gehele dag riep ik Hem aan; ja, en toen de avond viel, verhief ik mijn stem nog steeds, zodat zij tot de hemelen reikte.

‘En er kwam een stem tot mij, zeggende: Enos, uw zonden zijn u vergeven, en gij zult worden gezegend’ (Enos 1:4–5).

Ik kan u beloven dat u geen grotere vreugde zult ervaren dan die u zult voelen als een van uw kinderen in moeilijke tijden in gebed gaat en een dergelijk antwoord krijgt. Op een dag zult u van hem of haar gescheiden worden. U zult ernaar verlangen weer herenigd te worden. Onze liefhebbende hemelse Vader weet dat dit verlangen nooit overgaat totdat wij als gezin met Hem en zijn geliefde Zoon herenigd worden. Hij heeft het zo geregeld dat al zijn kinderen die zegening nodig hebben. Om die te vinden moeten ze God er zelf om vragen, zonder te twijfelen, zoals Joseph Smith dat heeft gedaan.

Mijn vader was die dag in New York bezorgd, omdat hij wist — en mijn moeder wist dat ook — dat de enige echte tragedie zou zijn dat we voorgoed van elkaar gescheiden zouden zijn. Daarom leerden ze mij bidden. Zij wisten dat we met Gods hulp en met zijn beloften voor eeuwig bij elkaar konden zijn. Zij leerden mij bidden door hun voorbeeld. Doet u dat ook.

De middag waarop mijn moeder stierf, gingen we vanuit het ziekenhuis naar ons ouderlijk huis. Een tijdje zaten we stil in de donkere woonkamer. Vader stond op en ging naar zijn slaapkamer, waar hij een paar minuten bleef. Toen hij de woonkamer weer binnenliep, had hij een glimlach op zijn gezicht. Hij zei dat hij om moeder bezorgd was geweest. Terwijl hij haar spullen in de verpleegkamer meenam en het personeel bedankte voor hun goede zorgen, dacht hij aan haar — dat ze binnen enkele minuten na haar dood naar de geestenwereld was gegaan. Hij was bang dat ze daar alleen zou zijn als er niemand was om haar te begroeten. Hij was naar zijn slaapkamer gegaan om zijn hemelse Vader te vragen of iemand Mildred, zijn vrouw en mijn moeder, zou begroeten. Hij zei dat hij in zijn gebed het antwoord had gekregen dat zijn moeder zijn lieve vrouw had verwelkomd. Dat bracht ook bij mij een glimlach teweeg. Oma Eyring was niet erg groot. Ik zag duidelijk voor me hoe ze door de menigte snelde op haar korte beentjes om mijn moeder te verwelkomen.

Vader was op dat moment vast niet van plan geweest mij een les in bidden te geven, maar hij deed dat wel. Ik kan me geen enkele preek over bidden van mijn moeder of mijn vader herinneren. Zij baden in slechte tijden en in goede tijden. Zij vertelden ons op een vanzelfsprekende manier hoe goed God was, hoe machtig en hoe dichtbij. De meeste gebeden die ik gehoord heb, gingen over wat ervoor nodig was om eeuwig bij elkaar te zijn. En de antwoorden die in mijn hart gegrift blijven, zijn de gevoelens van geruststelling dat we op de goede weg waren.

Toen ik in mijn geest mijn grootmoeder op mijn moeder zag toelopen, voelde ik grote vreugde voor hen en het verlangen om mijn lieve vrouw en onze kinderen ook zo bijeen te brengen. Dat verlangen zet ons ertoe aan onze kinderen te leren bidden.

Ik getuig dat onze hemelse Vader de smeekbeden beantwoordt van getrouwe ouders die willen weten hoe ze hun kinderen moeten leren bidden. Als dienstknecht van Jezus Christus getuig ik dat wij wegens zijn zoenoffer als gezin het eeuwige leven kunnen hebben, als we ons houden aan de verbonden die ons in deze, zijn kerk worden aangeboden. ◼

Noot

  1. George Q. Cannon, ‘Remarks’, Deseret Semi-Weekly News, 30 september 1890, p. 2; cursivering toegevoegd.

Foto-illustraties David Stoker

Warner Sallman, Jezus Christus, © Warner Press; kopiëren niet toegestaan