2007
Onderwijzen en leren in de kerk
Juni 2007


Onderwijzen en leren in de kerk

Hoge prioriteit

Afbeelding

We danken president Packer en ouderling Perry dat zij een inspirerende basis hebben gelegd voor ons onderwerp van vandaag, en we zijn benieuwd naar de boodschap van president Monson later in de bijeenkomst, die als deksteen zal fungeren.

Het is tekenend voor de hoge prioriteit die de presiderende broeders aan onderwijzen en leren geven dat we de hele wereldwijde instructiebijeenkomst voor leidinggevenden van dit jaar aan dat onderwerp besteden. Misschien is de reden daarvoor duidelijk. We begrijpen allemaal dat de evangelieboodschap pas succesrijk is als die op zo’n manier wordt onderwezen, en wordt begrepen, en wordt nageleefd dat haar belofte van geluk en heil verwezenlijkt kan worden.

Daarom was de laatste opdracht die Jezus vlak voor zijn hemelvaart aan zijn discipelen gaf:

‘Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes

en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld’ (Matteüs 28:19–20; cursivering toegevoegd).

Wat de Heiland in deze tekst stelt is dat hoeveel er ook te doen is om het evangelie na te leven — en er komt veel bij kijken om het na te leven — niets van dat alles verwezenlijkt kan worden, tenzij die waarheden aan ons worden geleerd en wij hebben geleerd hoe het evangelie werkt. President Hinckley houdt ons al een paar jaar voor dat we onze mensen dicht bij de kerk moeten houden, vooral de jongeren en nieuwe bekeerlingen. Hij zegt dat we allemaal een vriend nodig hebben, alsmede een taak en voeding met ‘het goede woord Gods’ (Moroni 6:4; zie ook Gordon B. Hinckley, De Ster, juli 1997, p. 71).

Inspirerend onderwijs thuis en in de kerk is een essentieel aspect van gevoed worden met het goede woord Gods. En iedereen heeft de mogelijkheid om die roeping groot te maken — vaders, moeders, kinderen, vrienden, leidinggevenden en leerkrachten in priesterschap en hulporganisaties, leerkrachten, met inbegrip van onze geweldige seminarie- en instituutsleerkrachten, die vandaag meeluisteren. En de lijst is nog lang niet af. In feite is het haast onmogelijk om in deze kerk iemand te vinden die geen leraar is.

President Packer zei dat ook in zijn gesprek met ouderling Perry. Hij zei: ‘Iedereen is een leraar’ — de leider, de volgeling, de ouder, de raadgever. Dan verbaast het ons niet dat de apostel Paulus in een van zijn brieven schrijft: ‘God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars’. Daarna kwam de ruime zegen van wonderen, geestelijke gaven en hemelse verschijnselen (1 Korintiërs 12:28).

Ter onderstreping van de goddelijke opdracht van wie als leerkracht zijn geroepen, zei een jonge apostel, David O. McKay genaamd, in de algemene conferentie van 1916: ‘Mensen kunnen geen grotere taak hebben dan onderricht geven aan Gods kinderen’ (Conference Report, oktober 1916, p. 57). Dat is nog steeds zo. Uit dat citaat heeft de kerk trouwens de titel van die schitterende handleiding voor leerkrachten genomen: Onderwijzen — geen grotere roeping. In dat prachtige jeugdwerklied, ‘Ik ben een kind van God’ zingen de kinderen hun ouders en leerkrachten dit verzoek toe:

Leid mij, help mij, blijf dicht bij mij,

vraag ik hun steeds weer,

leer mij al wat ik moet doen

dat ik tot hem wederkeer.

(Lofzang 195)

Dat is ieders taak in deze kerk. Die verantwoordelijkheid hebben we allemaal. Wij zijn allemaal kinderen van God en we moeten elkaar onderwijzen; we moeten elkaar leren hoe ‘het evangelie werkt’. En dat is wat we vandaag zullen uitleggen.

Ons onderwijs voorbereiden

U kunt aan de materialen op deze tafel zien dat ik probeer een les voor te bereiden. Komt het u bekend voor? Het is de les van vandaag — een les voor u allemaal. Er komt veel kijken bij een les, er is veel tijd mee gemoeid. Wat dat betreft wil ik u adviseren al vroeg te beginnen met de voorbereiding van uw les.

Als ik bijvoorbeeld op zondag les ga geven, zou ik die les de zondag ervoor al doorlezen en erover gaan bidden. Dat geeft mij een volle week om te bidden, inspiratie te zoeken, na te denken, te lezen en attent te zijn op praktische toepassingen die mijn boodschap kracht bijzetten. Dat wil niet zeggen dat u die les zo vroeg al kant en klaar hebt, maar u zult verrast zijn hoeveel er in die week tot u komt, hoeveel God u geeft, dingen waarvan u het gevoel hebt dat u ze moet gebruiken, wanneer u de laatste hand aan uw les legt.

En nu we het toch over voorbereiding hebben, wil ik u aanraden de verleiding te weerstaan waar bijna elke leerkracht in de kerk mee te maken krijgt, dat is in elk geval wel mijn ervaring geweest. Dat is de verleiding om te veel stof te willen behandelen, om het uur te willen volproppen — of de leerlingen vol te proppen met meer dan wat ze aankunnen! Houd daarbij twee zaken in gedachten: Ten eerste dat we mensen onderwijzen en niet zozeer een onderwerp behandelen; en ten tweede dat elk lesschema dat ik tot dusver onder ogen heb gekregen veel meer stof aandraagt dan we ooit in de les kunnen behandelen.

Maak u daar dus geen zorgen over. Het is beter om er een paar goede ideeën uit te lichten en een goede discussie op gang te brengen — en tot een goede onderwijsleersituatie te komen — dan verbeten te proberen elk woord in het lesboek te behandelen. Met het materiaal dat voor mij ligt, heb ik al drie of vier keer de hoeveelheid van wat ik vandaag kan zeggen in de mij toegewezen tijd van een lesperiode. Ook ik zal dus, net als u, moeten kiezen; ik houd nog wat stof over dat ik een andere keer zal behandelen.

Een rustige sfeer is absoluut essentieel als u de Geest des Heren in uw klas wilt hebben. Vergeet dat alstublieft niet. Te veel van ons zijn te gehaast. We haasten ons langs de Geest des Heren en voeren onze eigen absoluut onnodige race tegen de klok.

Lesgeven in de praktijk

Nou goed, laten we terugkeren naar die interessante discussie tussen president Packer en ouderling Perry en daar een paar kernzaken uitlichten die ertoe leiden dat we met succes zullen onderwijzen en leren. Daarvoor stappen we nu een leslokaal aan de hoofdzetel van de kerk binnen, waar we een bespreking zullen hebben, zoals u die, naar ik hoop, zondags ook in uw les zult hebben, waar die in de wereld ook plaatsvindt. Dit is onvoorbereid en spontaan, zoals dat ook in uw lessen gebeurt. De leerkracht heeft zich goed voorbereid en gebeden — daar kunt u van op aan — en de leerlingen eveneens. Nu het openingsgebed al is uitgesproken, vertrouwen we op de leiding van de Geest des Heren in onze onderwijsleersituatie.

Welkom in de les. Daarmee hebben we, laat ik zeggen, een klas van gemiddelde omvang, más o menos. Soms zal uw klas groter zijn, soms kleiner, maar de onderwijsbeginselen blijven in essentie gelijk, hoe groot de klas ook is. Hier hebben we 15 absoluut perfecte en prachtige mensen in ons publiek, en u bent de 16de, uit dat wereldwijde publiek.

Luister of u nieuwe ideeën hoort, die alleen u opvallen. Die hoeven niets te maken te hebben met wat we zeggen. Maar zo werkt de Geest. Sta open voor ingevingen over uw onderwijs. En denk eraan: u kunt onderwijzen! U kunt het!

Iedereen kan onderwijzen

Ouderling Perry stelde president Packer halverwege hun gesprek een vraag, die volgens mij ongeveer als volgt was: ‘Wat zou u tegen een nieuwe leerkracht zeggen?’ Wat zou u iemand adviseren die net als leerkracht is geroepen? Wat zou u iemand zeggen om hem of haar moed in te spreken om de roeping goed te vervullen en er plezier in te hebben?

Broeder Charles W. Dahlquist II: U kunt het.

Ouderling Holland: U kunt het. Iedereen kan onderwijzen. En dat was ook het antwoord van president Packer op de vraag van ouderling Perry.

Hij verwees naar teksten waarin beloofd wordt dat we het kunnen. De Schriften geven altijd extra zekerheid. Weet u misschien een tekst?

Ouderling Jay E. Jensen: Moroni 10:17.

Ouderling Holland: Moroni 10, het laatste hoofdstuk in het Boek van Mormon, is een geweldige samenvattende verhandeling over gaven. Wilt u die tekst voorlezen, broeder Jensen?

Ouderling Jensen: ‘En al deze gaven komen door de Geest van Christus; en zij komen tot ieder mens afzonderlijk.’

Ouderling Holland: Dat is geweldig.

Ouderling Jensen: Er wordt niemand buitengesloten.

Ouderling Holland: Er zijn geen uitzonderingen. Soms denken we: ‘Iedereen behalve ik, iedereen kan lesgeven behalve ik, of iedereen kan leiding geven behalve ik.’ Maar dat is niet het geval. Dit zijn gaven voor iedereen. En nu we het daar over hebben, is een lichte waarschuwing wellicht op zijn plaats. Broeder Jensen, wilt u de eerste paar regels van vers acht lezen.

Ouderling Jensen: ‘En voorts spoor ik u aan, mijn broeders, de gaven Gods niet te verloochenen, want het zijn er vele; en ze komen van dezelfde God’ (Moroni 10:8).

Ouderling Holland: Ik denk dat we soms een beetje in de verleiding zijn om te ‘verloochenen’. We leunen achterover. Als er een roeping komt, of als we voor de klas staan — en dat kan voor iedereen heel beangstigend zijn — dan is er iets dat in ons zegt: ‘Dat is niets voor mij, en ik ga dat verloochenen. Ik ga ontkennen dat die gave er is; ik ga ontkennen dat ik die gave kan krijgen. Ik ga, in zekere zin, de geldigheid van de roeping verloochenen.’ Dat is in zekere zin wat we zeggen. Maar Moroni zegt hier dat we niet moeten verloochenen: ‘[Verloochen] de gaven Gods niet […], want het zijn er vele.’

‘Bid en u zult ontvangen’

Ik denk aan iets wat de Heiland zelf heeft gezegd tegen zijn discipelen in het Nieuwe Testament, en er is mij gezegd dat deze belofte, deze schriftuurlijke belofte en verklaring, meer dan enig andere, het meest herhaald wordt in de Schriften. Iemand zei mij dat die wel honderd keer in de Schriften voorkomt. Als iets maar een of twee keer voorkomt, dan kunnen we daar, denk ik, een of twee keer nota van nemen, maar als iets 20 of 40 of 60 of 80 maal herhaald wordt, dan lijkt het mij dat de Heer iets belangrijks te zeggen heeft.

Heeft iemand enig idee over welke belofte we het hebben?

Zuster Vicki F. Matsumori: Ik denk dat u het heeft over die tekst over vragen en kloppen en zult ontvangen.

Ouderling Holland: Dat is het. Zuster Matsumori, nu u ons op het goede pad hebt gezet, wilt u Matteüs 7:7 lezen? Dit staat in de bergrede, een van de vele plekken waar deze belofte voorkomt.

Zuster Matsumori: ‘Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden.’

Ouderling Holland: Dank u. Ik hou van de heldere, verfrissende, stellige klank van die belofte. Als we vragen, ontvangen we, en als we kloppen, wordt er opengedaan. Dat moet ons lukken.

En nu hebben zich dus al wat ideeën gevormd. En ik ga zuster Kathy Hughes van ons algemeen ZHV-presidium vragen om het een en ander op het bord te schrijven. Er is een thema aan het ontstaan, ons aangegeven door president Packer in zijn gesprek met ouderling Perry. En dat is ‘de gave van onderwijs’. Wilt u dat als kopje op het bord schrijven, zuster Hughes?

We gaan een paar zaken op het rijtje zetten die we willen onthouden over de gave van onderwijs en hoe we die kunnen krijgen. Het idee dat zuster Matsumori ons net geeft, dat is nummer 1: ‘bid, zoek en klop’ — wat volgens mij het belangrijkst is voor een leerkracht die op zoek gaat naar de gave die God heeft beloofd.

Ouderling W. Rolfe Kerr: Volgens mij is het heel belangrijk om ook de gevolgen te vermelden en die altijd voor ogen te houden. Het gevolg van vragen is dat we ontvangen. Het gevolg van zoeken is dat we vinden. We kloppen en er wordt opengedaan.

Ouderling Holland: Laten we dat op het bord zetten, zuster Hughes, dat we zullen ontvangen. Dat er een belofte aan verbonden is.

Broeder Orin Howell: Daar vind ik Lucas 12:12 goed op aansluiten, daar staat: ‘Want de Heilige Geest zal u op het eigen ogenblik leren, wat gij zeggen moet.’

Ouderling Holland: Daarmee wordt de toepassing opengetrokken, want dat zeggen we toch ook voortdurend tegen de zendelingen. We zeggen almaar tegen de zendelingen dat ze hun mond open moeten doen en dat God hun, als ze zich hebben voorbereid en hun best doen, zal ingeven wat ze moeten zeggen als ze dat nodig hebben. Dat is een geweldig, ruim, geheel nieuw idee over vragen en ontvangen op het vastgestelde uur. Dat is een fantastisch vers, Orin.

Zuster Tamu Smith: Ik denk dat de Geest mij, in situaties waarin ik mij als bekeerling opgelaten voelde, omdat ik les moest geven aan mensen die van de pioniers afstammen, aanraakte om iets te zeggen dat je doorgaans niet zou zeggen. In Exodus 4:12 staat: ‘Nu dan, ga heen. Ik zal met uw mond zijn en u leren, wat gij spreken moet.’ En ik denk dat we, als we de Geest toestaan zo op ons in te werken om wat te zeggen, zelfs als we niet alle antwoorden hebben, onze hemelse Vader de kans geven om door ons te spreken.

Ouderling Holland: Wat een schitterend vers. In al die jaren dat ik over dit onderwerp les geef, geloof ik niet dat die tekst ooit gebruikt is. Dank u wel, zuster Smith. En de context hier is, uiteraard, die ongelooflijk moeilijke taak van Mozes en van de kinderen van Israël om zich los te maken van hun problemen. En daar krijgen we allemaal mee te maken. Dat is een prima vers, dat zegt: ‘maak je geen zorgen, u zult weten wat u kunt zeggen.’ Bedankt voor die tekst.

Goed, houd deze teksten in gedachten als u ooit een dergelijk onderwerp behandelt. U kunt deze en nog vele, vele andere gebruiken.

Onderwijs uit de Schriften

Ouderling Steven E. Snow: Veel mensen die geroepen worden als leerkracht laten zich ondersneeuwen door de omvang van de taak, ze voelen zich incapabel en ongeschikt. Maar weet u, als we de bronnen bestuderen die we in handen krijgen, de Schriften ter hand nemen en ons verlaten op de Geest, zullen we merken dat we hulp krijgen. Soms raken we van de kaart, omdat we gewoon niet genoeg weten.

Ouderling Holland: Inderdaad. En dat gevoel kennen we allemaal, iedere leerkracht weet waar ik het over heb. Ik geloof dat ik er niet ver naast zit als ik zeg dat de mensen hier aanwezig zich collectief voor de kerk inspannen om goed materiaal beschikbaar te stellen aan onze mensen. En we hebben echt goed lesmateriaal. We hebben goede lesboeken. Dat wil nog niet zeggen dat het lesgeven vanzelf gaat, maar ze geven wel aan dat we er niet alleen voor staan, we hoeven het wiel niet opnieuw uit te vinden. We hebben heel goed materiaal tot onze beschikking, en daar komen we later nog op terug. Daardoor hoeven we niet met angst en beven te beginnen.

Toen president Packer met ouderling Perry sprak, zei hij: ‘Ik vertrouw altijd op [puntje, puntje], hetzij op de kansel, hetzij voor de klas.’ Hij zei dat hij zonder [puntje, puntje] nooit ergens naartoe ging. Waarover had hij het?

Zuster Julie B. Beck: De Schriften.

Ouderling Holland: De Schriften, absoluut. Wilt u nummer 2 op het bord zetten, zuster Hughes: ‘Onderwijs uit de Schriften.’

Ik denk niet dat we dit kunnen overdrijven of overschatten bij ons onderwijs in de kerk. Dat is duidelijk, we zijn geroepen om in de essentie van het evangelie, de Schriften zelf, te onderwijzen, of het nu in het jeugdwerk is, aan onze volwassenen, onze tieners, thuis of in de kerk. In Alma 31 staat een lievelingsvers van mij, waarin dit misschien krachtiger dan ergens anders in de Schriften naar voren wordt gebracht.

Alma had een heel ernstige taak op zich genomen, een heel moeilijke zending, de zending onder de Zoramieten, en hij had net met Korihor gesproken. En hij bemerkt wat er wel en wat er niet werkt op deze zending, bij deze uitdaging om te onderwijzen en te getuigen.

Broeder Wada, wilt u Alma 31:5 lezen?

Broeder Takashi Wada: ‘En nu, daar de prediking van het woord het volk er dikwijls toe bewoog te doen wat rechtvaardig was — ja, het had een krachtiger uitwerking op het gemoed van het volk gehad dan het zwaard of iets anders wat hun was overkomen — daarom achtte Alma het raadzaam dat zij het met de kracht van het woord Gods probeerden.’

Ouderling Holland: Hartelijk dank. Door de jaren heen is dit een lievelingsvers van mij geworden. We hebben allemaal teksten die we keer op keer opslaan, en dat is voor mij deze tekst. ‘Daar de prediking van het woord’ — de kracht van het woord — ‘het volk er dikwijls toe bewoog te doen wat rechtvaardig was’, had het ‘een krachtiger uitwerking op het gemoed van het volk gehad dan het zwaard’, en ze hadden heel wat zwaarden in dit boek en in hun leven, ‘of iets anders’, alle andere slagvelden, conflicten en moeilijkheden waarmee we te maken hebben gekregen — het woord had ‘een krachtiger uitwerking op het gemoed van het volk gehad dan het zwaard — daarom achtte Alma het raadzaam dat zij het met de kracht van het woord Gods probeerden.’

Kracht is een interessant woord. Toen de vrouw de zoom van Jezus’ kleed aanraakte in het Nieuwe Testament, zei Hij: ‘Ik heb kracht van Mij voelen uitgaan’ (Lucas 8:46), dat zou ook voor ons kunnen betekenen dat er door het woord Gods kracht van ons kan uitgaan.

Dus wat Alma hier bedoelt te zeggen is dat we het woord Gods moeten aanwenden, aangezien het zo’n krachtige uitwerking heeft.

Broeder Wada: Ik denk dat iedereen naar de kerk gaat om iets te leren en om gevoed te worden. In het boek Jakob, in Jakob 2:8, staat: ‘Ik veronderstel dat zij hierheen zijn gekomen om het aangename woord Gods te horen, ja, het woord [Gods] dat de verwonde ziel geneest.’ Het geeft een voldaan gevoel als er iemand na de les naar je toekomt en zegt: ‘Dat is precies wat ik wilde horen. Ik had het nodig.’

Ouderling Holland: Diepzinnig — dank u, broeder Wada — want mensen gaan naar de kerk om een geestelijke ervaring te hebben. Daarom gaan ze naar de kerk. We komen en vergaderen ons in de kerk om het woord Gods te horen, om het verklaard te krijgen, we komen voor de Geest, om ons getuigenis te versterken. Als we een moeilijke tijd doormaken, als we genezing nodig hebben, dan is wat de wereld te bieden heeft niet genoeg. Wij komen om genezen te worden door het woord Gods.

Zuster Matsumori: Voor de meeste jeugdwerkleerkrachten is het best moeilijk om kinderen les te geven uit het woord Gods. Ze kunnen nog niet lezen, hebben geen eigen Schriften, zijn er niet vertrouwd mee als ze er thuis niet mee in aanraking komen. Dat kan lastig zijn.

Ouderling Holland: Goede opmerking. Hier is een ervaren jeugdwerkleerkracht die ons er voorzichtig op wijst dat kinderen verschillende ontwikkelingsfases doormaken en dat we daar in ons onderwijs rekening mee moeten houden. Goed dat u ons daar op wijst, zuster Matsumori.

Broeder Dahlquist: Dat geldt zelfs voor de jongemannen en jongevrouwen. Voordat ze het zullen begrijpen, moeten ze, zoals Nephi zei, de kans krijgen om het toe te passen. Ze moeten zich in de situatie kunnen verplaatsen.

Ouderling Holland: Ze moeten het op zichzelf gaan toepassen (zie 1 Nephi 19:23).

Broeder Dahlquist: De Schriften moeten voor hen tot leven komen.

Ouderling Holland: Ja, en dan hebben we het over heel veel ervaringen hier — ervaringen thuis, ervaringen in het seminarie en instituut. We praten hier over iets waar de jongemannen en jongevrouwen tijd voor nodig hebben. We zullen niet ongeduldig zijn als deze ontwikkeling tijd vergt.

Ouderling Jensen: Tot dusver hebben we ons in onze discussie geconcentreerd op onze vier standaardwerken. We hebben nog andere Schriften.

Ouderling Holland: Ja. U wilt iets zeggen over de levende profeten?

Ouderling Jensen: We hebben goede lesboeken en we hebben tijdschriften en verhalen. Zijn die niet krachtig?

Ouderling Holland: En we hebben fantastisch materiaal, om nog maar te zwijgen over de wereld van de levende profeten en de halfjaarlijkse algemene conferentie-uitzendingen, en de publicaties die hun weg naar de leden vinden. We hebben schatten aan het woord Gods in ons bezit en we behoren die te gebruiken.

Zuster Kathleen H. Hughes: Dan komt er toch een vraag bij mij op. We zien vaak dat men — ouderling Oaks heeft daar in een van zijn toespraken op gewezen — vaak voor kennisgeving aanneemt dat er een lesboek is, maar dat men toch op eigen houtje lesgeeft. Waarom doen we dat? Ik bedoel, hoe kunnen we onze broeders en zusters duidelijk maken dat de handboeken en lesboeken er voor ons nut zijn?

Ouderling Holland: Ja, dat is een goede gedachte, die aansluit bij de opmerking van ouderling Jensen. In het licht van uw geweldige reacties en inzichten — nieuwe inzichten over de kracht van het woord en de genezing, en de hulp en het licht die daaruit voortkomen — moet ik denken aan een verhaal dat president Packer van het Quorum der Twaalf enkele jaren geleden verteld heeft. Hij sprak over een strenge winter in Utah toen er veel sneeuw viel, waardoor de herten gedwongen waren naar de valleien af te dalen. Sommige liepen in de val door hekken en situaties waaraan ze niet gewend waren in hun natuurlijke leefomgeving. Welwillende, kundige instanties schoten te hulp en probeerden die herten te voederen en ze die winter in leven te houden. Ze zorgden voor hooi en gooiden dat, zo goed en zo kwaad als het ging onder die omstandigheden, overal neer. Toen later bleek dat een groot aantal van die herten was verhongerd. De mensen die de beesten moesten ruimen zeiden naderhand dat hun magen vol hooi zaten, maar toch waren ze door de honger omgekomen. Ze waren gevoederd, maar ze waren niet gevoed.

Elke leerkracht moet eraan denken dat we moeten worden ‘gevoed door het goede woord Gods’. En wij kunnen ook onze maag vullen, dat kan deel van de pret zijn, maar de kern van ons onderwijs is de voeding die is verankerd in het woord Gods.

Onderwijs door de Geest

Zuster Hughes, wilt u zo vriendelijk zijn om punt drie te noteren: ‘Onderwijs door en met de Geest.’

De Geest des Heren is de echte leraar, en daarom heb ik eerder gezegd: ‘Luister.’ Luister met uw hart. Luister met uw ziel, en dan kunt u gevoelens of ingevingen hebben die niets te maken hebben met wat we hier zeggen. Dat kan iets heel persoonlijks zijn, iets dat verband houdt met uw gezin, met uw huwelijk of met een van uw kinderen, maar dat is de Geest, en Hij is de echte leraar.

In Leer en Verbonden 43:16 staat dat u uit den hoge onderwezen zult worden. We zijn instrumenten, we zijn werktuigen, het zijn onze tongen en onze lippen, maar de leraar is in den hoge.

Het komt het onderwijs ten goede als iedereen weet wie we in de klas hebben en elkaar een beetje beter leren kennen, vandaar dat we het nu even over Orin Howell gaan hebben.

Orin, wanneer ben je lid van de kerk geworden?

Broeder Howell: Ik ben in juni 1996 lid geworden.

Ouderling Holland: Waar ben je lid van de kerk geworden, broeder Howell?

Broeder Howell: In Bosnië.

Ouderling Holland: Waarom was u in Bosnië, broeder Howell?

Broeder Howell: Ik was toen in militaire dienst.

Ouderling Holland: Waar en in wat heeft u zich in Bosnië laten dopen?

Broeder Howell: Ik ben in Tuzla gedoopt, in een tot kapel omgebouwde oude Russische bar, in de motorkap van een tank; die hebben we omgedraaid, de kapel ingedragen en als vont gebruikt.

Ouderling Holland: Dit is een geweldige jongeman in militaire dienst, die onder de indruk is van andere heiligen der laatste dagen in de krijgsmacht, en hij ontvangt een getuigenis van het evangelie en wil zich laten dopen. Dus de motorkap van een tank werd, in een oorlogssituatie, gedemonteerd en ondersteboven gekeerd, waardoor er een soort kuip ontstond, gevuld met water, en Orin vulde die kuip. Hij liet zich dopen. Orin: Wie heeft jou in die situatie tot lid van de kerk bevestigd?

Broeder Howell: U, ouderling Holland.

Ouderling Holland: In de zomer van 1996 had ik de eer om Orin Howell in Tuzla (Bosnië) tot lid van de kerk te bevestigen, terwijl daar een oorlog aan de gang was en ons leven, in letterlijke zin, in gevaar was. Deze geweldige jongeman is nu een hogepriester, die de kerk hier in de Salt Lake Valley dient. We zijn blij dat hij vandaag deel uitmaakt van onze klas. Dank je, Orin, voor die info. Nu kent de klas je een beetje.

Laten we nu samen met broeder Howell het thema ‘Onderwijzen met de Geest’ eens wat nader bekijken. Wilt u allen afdeling 50 opslaan. Daar vinden we een reeks verzen die we vaak en uitvoerig met de zendelingen behandelen, maar die wij eigenlijk met iedereen behoren te behandelen. Broeder Howell, wilt u Leer en Verbonden 50:13 lezen?

Broeder Howell: ‘Daarom stel Ik, de Heer, u deze vraag: Waartoe zijt gij geordend?’

Ouderling Holland: Laten we hier, om dit vers een ruimere toepassing te geven, het woord geordend door geroepen vervangen. Geordend houdt verband met het priesterschap, maar we hebben het nu over de roeping om te onderwijzen in het algemeen. Dus: ‘Daarom stel Ik, de Heer, u deze vraag: Waartoe zijt gij [geroepen]?’

Goed, broeder Howell, leest u het antwoord van de Heer in vers 14 maar voor.

Broeder Howell: ‘Om mijn evangelie te prediken door de Geest, namelijk de Trooster, die werd uitgezonden om de waarheid te onderwijzen.’

Ouderling Holland: Die tekst bevestigt nog eens wat we al eerder hebben gezegd en wat we proberen duidelijk te maken, dat de Geest de echte leerkracht is. Ik ben niet de leerkracht, en u evenmin. We moeten allemaal openstaan voor hemelse leiding, voor de Heilige Geest, die de leerkracht is. Wij moeten het ‘evangelie […] prediken door de Geest, namelijk de Trooster, die werd uitgezonden om de waarheid te onderwijzen.’

Maar pas op: Wat gebeurt er als we het op een andere manier proberen te doen? Wat gebeurt er als we zonder de Geest proberen te onderwijzen, of zonder acht te slaan op de Geest, of zonder voor de Geest open te staan? Wat vindt de Heer van dat soort onderwijs?

Zuster McKee, wilt u vers 18 lezen?

Zuster Maritza McKee: ‘En indien het op een andere wijze gebeurt, is het niet van God.’

Ouderling Holland: Wilt u het nog een keer voorlezen? Het staat er zo duidelijk.

Zuster McKee: ‘En indien het op een andere wijze gebeurt, is het niet van God.’

Zuster Beck: Betekent dat dan dat als ik mijn lesmateriaal bestudeer en een lesschema maak, ik dat plan niet kan gebruiken? Ik bereid mij voor, maar ik moet erop bedacht zijn om mijn schema weg te leggen en mij door de Geest te laten leiden?

Ouderling Holland: Wil iemand reageren op die vraag, voordat ik er op inga? De vraag is terecht.

Broeder Dahlquist: Weet u, het is niet zo dat de Geest begint te fluisteren als u opstaat om uw les te geven en Hij u ingeeft om uw voorbereiding niet te gebruiken. Ik denk dat die influisteringen al beginnen bij de voorbereiding van de les. Het heeft veel weg van de algemene conferentie. De algemene conferentie heeft een geweldige invloed op ons leven, maar er gaat wel veel voorbereiding aan vooraf.

Ouderling Holland: Oké, laten we dit wat verder uitwerken. Wat is de rol van de leerkracht en wat is de rol van de Geest?

Zuster Beck: Ik heb mij voorbereid; ik heb eraan gewerkt. Maar dan blijkt dat er iemand in mijn klas met een probleem zit en dat verandert de dynamiek van de les. Kunt u me uitleggen hoe de wisselwerking is tussen voorbereid zijn en geleid worden om te zeggen wat er in mijn hart opkomt of om misschien een andere schrifttekst te gebruiken?

Ouderling Holland: Dat is een prima vraag, waar elke leerkracht mee te maken krijgt.

Ouderling Kerr: Ik denk dat het belangrijk is om je niet door je voorbereiding en al je werk te laten vastpinnen op het lesschema, maar het meer te zien als de achtergrond en open te staan voor de influisteringen.

Ouderling Holland: Het zou niet juist zijn om de klas in te lopen en te zeggen: ‘Ik heb me niet voorbereid, maar de Geest zal ons zeker leiden.’ Aan de andere kant moeten we ons ook niet zo angstvallig aan het lesschema vasthouden dat we alle influisteringen in de les negeren, dat is het andere uiterste.

Ik denk dat zuster Beck ons in de richting van een combinatie van de twee stuurt. We hebben ons voorbereid, maar we staan open voor de Geest, en we hebben de vrijheid om van koers te veranderen als de Geest dat aangeeft.

Ouderling Snow: Wat we voor ogen moeten houden, is dat elke leerling wellicht met een enigszins andere influistering van de Geest naar huis gaat. Daarom is het zo belangrijk dat de Geest aanwezig is. Maar velen van ons hebben meegemaakt dat de leerkracht, als er een goede discussie op gang is gekomen, zegt: ‘We hebben een heel goede discussie, maar ik wil nu verder gaan met de les.’

Ouderling Holland: Ja, dat komt mij bekend voor.

Ouderling Snow: En dan laten we waardevolle kansen verloren gaan.

Ouderling Holland: Ja, dat doen we. En dat zijn situaties waarbij we ons moeten leren openstellen voor die ingevingen, zodat we doen wat de situatie ten goede komt en die gelegenheid aangrijpen.

Zuster Hughes: Weet u, dat is voor mij altijd al een interessante en enigszins verwarrende aangelegenheid geweest. Hoe weten we, en hoe kan een leerkracht weten dat hij of zij onderwijst met de Geest? Ik weet het niet. Ik kan niet zeggen dat ik er altijd zeker van ben dat de Geest er is.

Ouderling Holland: Wil iemand daarop reageren? Hoe kan een leerkracht weten of zij of hij met de Geest lesgeeft? Waar let u op om te weten of dat gebeurt, of heeft u gewoon het geloof en de hoop dat dat inderdaad gebeurt ook al weet u het niet altijd?

Ouderling Jensen: Ik heb dezelfde vraag. En ik vraag me af of het antwoord niet, althans voor mij, in Leer en verbonden 50:21–22 staat:

‘Daarom, hoe komt het dat gij niet kunt begrijpen en weten dat wie het woord door de Geest der waarheid ontvangt, het ontvangt zoals het door de Geest der waarheid gepredikt wordt?

‘Daarom begrijpen hij die predikt en hij die ontvangt elkaar en beiden worden opgebouwd en verblijden zich tezamen.’

Ouderling Holland: Als je hart zich verblijdt, Kathy, als je blijdschap voelt, dat lijkt mij een aanwijzing.

Ouderling Jensen: Is de leerkracht voortdurend aan het woord zonder anderen aan het woord te laten? Ik heb hier een citaat in mijn schriften dat verband houdt met deze tekst, waar ik, zeker na onze les van vandaag, nog meer waardering voor heb gekregen. Ouderling Scott heeft dit in een instructiebijeenkomst van CES behandeld: ‘Zorg ervoor dat de leerlingen meedoen met de les, want als een leerling zijn keuzevrijheid op die manier gebruikt, krijgt de Heilige Geest de bevoegdheid om te onderwijzen. Dan onthoudt de leerling uw boodschap beter. Als leerlingen waarheden onder woorden brengen, worden die waarheden in hun ziel bevestigd en sterken ze hun getuigenis’ (Richard G. Scott, To Understand and Live Truth [toespraak voor docenten van CES, 4 februari 2005], p. 3).

Ouderling Holland: Dat is geweldig. Dat doet mij denken aan wat president Marion G. Romney ooit heeft gezegd: ‘Ik weet het altijd als ik onder invloed van de Heilige Geest spreek, want dan leer ik iets wat ik nog niet wist.’ Hij is de leerkracht, en plotseling zegt of denkt hij iets waar hij nog niet eerder aan gedacht had — of als hij er wel eerder aan gedacht had, komt dat weer met nieuw inzicht, met nieuwe kracht tot hem. Dat zijn aanwijzingen dat u met de Geest onderwijst.

In veel gevallen zullen we het niet weten. We doen alles wat we kunnen, en we hopen dat er in de harten van mensen honderden dingen gebeuren vanwege deze ervaring of andere kerkervaringen, maar dat zullen we nooit te weten komen.

Misschien maakt dat wel deel uit van de goddelijke roeping van de leerkracht, om een instrument te zijn en erop te vertrouwen dat hij of zij zo geestelijk en zo toegewijd is als maar kan, en dan zal het wonder van persoonlijke openbaring keer op keer plaatsvinden. Ik vind dit denkbeeld over leren en een leerkracht zijn veel voldoening geven.

De verantwoordelijkheid om te leren

Punt 4: ‘Zorg dat de leerling verantwoordelijkheid neemt voor wat hij of zij leert.’

Wat doe je als je een klas krijgt waar niet veel leven in zit — waarin iemand met zijn lichaamshouding zegt: ‘Probeer me maar wat te leren. Ik zit lekker onderuit, laat mijn hoofd hangen en ga mijn schoenen bestuderen. En als ik naar u kijk, kijk ik chagrijnig.’ Misschien is het niet altijd zo erg, maar ik heb voor zulke klassen gestaan. We kennen allemaal situaties waarin niemand echt zin had om iets te leren. Hoe kunnen we hen aan het leren krijgen?

Zuster Beck: Soms besteed ik veel aandacht aan het bedenken van goede vragen. Maar het lijkt erop dat wat we zeggen is: hoe meer we hen tot het stellen van vragen krijgen, hoe meer zij gemotiveerd zijn om iets te leren.

En toen moest ik eraan denken dat Joseph Smith, toen hij dat vers in Jakobus las, hij vragen begon te krijgen en zich begon af te vragen: ‘Hoe kom ik dat te weten? En zal ik het ooit te weten komen? En als ik geen antwoord krijg, zal ik het nooit weten.’En hij wilde het dolgraag weten toen hij het aan God vroeg. Maar dat is voor mij de uitdaging als leerkracht — niet zozeer de vragen die ik stel, maar wat er gebeurt om anderen ertoe aan te zetten vragen te stellen, zodat de Heilige Geest ze iets kan leren.

Ouderling Holland: Een van mijn lievelingsboekjes in de kerk is geschreven door een goede vriend van mij aan de BYU, Dennis Rasmussen, getiteld The Lord’s Question. Het is een voorbeeld van hoe de Heer altijd op die manier onderwijst. Al in de tijd van Adam vraagt de Heer: ‘Waar zijt gij?’ (Genesis 3:9.) Hij weet precies waar Adam is. Hij wil weten of Adam weet waar Adam is. Daarom stelt Hij de vraag: ‘Adam, waar zijt gij?’ En ook — ‘Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?’ (Lucas 2:49.) Het leven van de Heiland draaide om het stellen van vragen. Veel van de openbaringen — ik weet niet hoeveel, ik heb ze niet geteld, maar veel van de openbaringen in de Leer en Verbonden kwamen in reactie op een vraag die de profeet of andere broeders aan de Heer stelden.

Zuster Matsumori: Ik zit ook een beetje met dit onderwerp waar het kleine kinderen betreft, al vanaf dat president Packer zei dat hij wilde leren. Maar om eerlijk te zijn denk ik dat dat moeilijk is, te denken dat de leerling verantwoordelijkheid neemt voor leren, vooral voor kleine kinderen. Hoe doet een jeugdwerkleerkracht dat dan?

Ouderling Holland: Dat is een goede opmerking. Wat doet u als dat het geval is en u bent de leerkracht? U moet wel een les geven. Tussen twee haakjes, het is dan wel punt 4, omdat we wel weten dat dit punt iets verder en dieper gaat, maar ook een punt waar we waarschijnlijk niet genoeg over praten. Laten we dus eens wat dieper ingaan op de vraag van zuster Matsumori. Een kind, een seminariecursist, een veertienjarige leraar of een lauwermeisje — soms blijven ze niet bij de les of geven ze voor niet bij de les te zijn. Ze hebben waarschijnlijk meer interesse dan ze laten blijken, maar ze doen alsof ze niet geïnteresseerd zijn. Hoe gaan we daarmee om? Hoe gaan we ze helpen?

Broeder Wada: Een leerervaring hoef je niet per se in de klas te hebben. Soms gebeurt het erna. Toen ik de kerk onderzocht, onderwezen de zendelingen mij in iets en pas een week later moest ik er weer aan denken en zei ik: ‘Dat is het.’ We hoeven dus niet te denken dat het allemaal in de les gebeurt.

Ouderling Holland: Goede opmerking. Ik ben er zeker van dat de Geest des Heren een week of hoe lang ook op u heeft ingewerkt.

Dat is het klassieke geval van een onderzoeker in de kerk. We willen dat de Geest uren en dagen op hen inwerkt, of hoe lang ook nadat de zendelingen vertrokken zijn of voordat zij terugkomen voor de volgende les.

Zuster Naomi Wada: Soms hebben kinderen zo veel vragen, terwijl ik een heleboel voorbeelden, verhaaltjes of platen heb, die ik dan niet allemaal kan gebruiken, omdat ik het druk heb met het beantwoorden van hun vragen. Is dat wel goed? Ik probeer het eenvoudig te houden, en als ik maar één onderwerp behandel en ze dat bijbreng, dan voelen zij zich daar prettig onder.

Ouderling Holland: Goed. U zegt dat beter dan ik aan het begin deed. Probeer niet te veel te doen. Bij een jeugdwerkkind, nou ja, misschien bij elk kind, of bij een van ons, als we een idee, een beginsel, iets van waarde kunnen overbrengen, iets wat broeder Wada een week later nog voelt, dan is dat waarschijnlijk belangrijker dan een voorbeeldige les. Misschien is dat een geruststelling. Maak u er geen zorgen over.

Ouderling Kerr: Wat zij zojuist gezegd heeft, heeft mijn ogen geopend. Want wat kan er nou beter in een les gebeuren dan dat de kinderen of de volwassenen vragen gaan stellen?

Ouderling Holland: Nu komen we ergens.

Ouderling Kerr: Ze denken erover na.

Ouderling Holland: En hoe gaan we om met een situatie waarin de leerling niet meedoet en de last een poosje op u rust?

Broeder Bruce Miller: Moeten we dan gewoon met de les doorgaan, of moeten we die onderbreken en nog wat meer doen om de Geest uit te nodigen, hoewel we al een lied, een gebed, een opbouwende gedachte hebben gehad? En als de Geest er dan nog niet is, gaan we dan door met de les of stoppen we en zeggen we: ‘Oké, hoe krijgen we de Geest hier?’

Ouderling Holland: Wil iemand hier op reageren?

Ouderling Snow: Ik denk dat het een langetermijnproces is. Het gebeurt niet in de eerste les. Soms moet je je best ervoor doen, en dan komt er een moment dat het gebeurt, dat de Geest er is en dat iedereen bijdraagt tot de les. En dan stop je en zeg je: ‘Heeft u in de gaten wat er nu gebeurt? Ziet u het verschil?’

Ouderling Holland: Zuster Hughes zei eerder: ‘Hoe weten we dat de Geest er is?’ Dat is wellicht, anders gezegd, de vraag waarop broeder Miller graag een antwoord krijgt — met een klas hier voor mij die niet meedoet, hoe weet ik hoe ik het er van afbreng? En de kern van dat alles voor de klas en voor u is hoe u zich voelt? Voelt u dat de Heer bij u is, dat Hij van u houdt, dat u uw best hebt gedaan, dat Hij van uw klas houdt? Als we maar iets voor het evangelie kunnen voelen, als we elkaar maar liefhebben, dan denk ik dat het een begin is. En als die kinderen er niet voor openstaan, dan kunt u ze misschien nog niet iets leren, maar u kunt ze wel liefhebben. En als u ze vandaag liefhebt, misschien kunt ze morgen dan iets leren.

Maar dat hebben wij volledig in de hand. Dat alles hangt niet van hen af. We kunnen hen van begin tot eind liefhebben, en dan gebeuren er wonderen, de soort wonderen waar u het over hebt.

Als ik, de leerkracht, wil dat u, de leerling, vragen gaat stellen, moet ik dat wellicht een beetje aanmoedigen, zoals we dat hier hebben gedaan. Misschien moet ik een vraag stellen die dan van alle kanten bekeken wordt, en hoef ik eigenlijk niet meer te doen dan de discussie in goede banen te leiden, om de leerlingen mee te laten doen.

Op dit punt aangekomen wil ik even iets duidelijk stellen. Een leerkracht kan weten dat broeder Merrill in de algemene conferentie over een bepaald onderwerp heeft gesproken en zeggen: ‘Mooi zo. Ik ga in de mediatheek dat videofragment halen. Dat speel ik voor de klas af, zodat ze broeder Merrill horen.’

Als u dat wil doen, prima. Dat kan geen kwaad zo af en toe. Maar audiovisuele middelen zijn niet meer dan hulpmiddelen. Ze zijn geen vervanging van de les. Gebruik ze zoals u specerijen in een gerecht verwerkt — om smaak te geven, iets toe te voegen, te accentueren, te verrijken. Een kaart, een plaat, een videoclip of een opsomming op het bord — die kunnen vaak het verschil maken tussen een goede les en een uitstekende les. Maar niemand wil een maaltijd van alleen kruiden. Daarom vraag ik u allemaal niet met de visuele middelen te overdrijven. Ze kunnen de leerkracht niet vervangen, ze kunnen het lesmateriaal niet vervangen, en ze kunnen zeker niet de Geest des Heren vervangen. Gebruik ze dus wanneer u ze nodig hebt.

Zuster Wada: Nou, ik heb een kind in mijn klas dat de les zo af en toe flink verstoort, en dan stel ik mij dat kind voor in witte kleding, als een geestkind van God. Waar het op neerkomt is dat we allemaal kinderen van God zijn, en dat die geest, hoewel nog klein van gestalte, naar de aarde is gekomen om iets te leren, en dat er een reden is dat hij in mijn klas zit. Die gedachte helpt mij enorm.

Ouderling Holland: Hartelijk dank. Dat is een lieve opmerking.

Broeder Howell: Wat ik hoor is dat de leerkracht soms de leerling is en de leerling de leerkracht.

Ouderling Holland: Bijna altijd, bijna altijd, leert de leerkracht meer dan de leerlingen. Dat is een van de vreugden van onderwijzen.

Getuigen

Laten we afronden. Punt 5, één woord: ‘Getuig.’

Dat wil ik tot slot duidelijk maken, dat iedere leerkracht zijn of haar les in de kerk of thuis, moet afsluiten met een getuigenis.

Al jaren geniet ik van het verhaal dat broeder Packer vaak heeft verteld over de zondagsschoolleerkracht van de jonge William E. Berrett. Voor een nogal rumoerige klas riep men een oude Deense broeder als leerkracht. Dat leek geen gelukkige keuze. Hij kende de Engelse taal niet zo goed, had nog een zwaar Deens accent, was veel ouder, had grote werkhanden. Toch moest hij deze jonge, onstuimige jongens les geven. Deze keuze had gewoon heel erg slecht kunnen uitvallen. Maar broeder William E. Berrett zei altijd — en dat deel wordt door broeder Packer geciteerd — dat deze man hen over alle barrières heen, over alle beperkingen heen, onderwees, deze man wist het hart van die 15-jarige rouwdouwers te bereiken en hun leven te veranderen. En het getuigenis van broeder Berrett was: ‘We hadden onze handen aan het vuur van zijn geloof kunnen warmen.’

Dat is wat iedere leerling minstens verdient. Misschien geven we niet de schitterendste lessen. Misschien gaan we wel vreselijk onhandig om met de audiovisuele middelen die er zijn. Maar we kunnen wel iedere leerling zich laten warmen aan het vuur van ons geloof.

Ik ben door de jaren heen heel teleurgesteld dat prachtige lessen, gegeven door loyale, begaafde leerkrachten, meestal worden beëindigd met iets als: ‘O, de bel gaat. Broeder Jansen wilt u het slotgebed uitspreken?’ En dan is de les voorbij. Er volgt geen afronding, geen contact met de klas, geen opsomming van wat er is gezegd, van waar we naartoe gaan, en wat de Heer wil dat we doen. In sommige gevallen — en hier ben ik een beetje onredelijk en overdrijf ik een beetje, maar dat is om iets duidelijk te maken — in sommige gevallen wordt er niets gezegd over wat de les zou moeten betekenen in het leven van de leerling of de leerkracht. Dan vraag ik me toch naderhand af: ‘Hoe zou hij daarover denken? Ik vraag me af welke gevoelens zij daarover heeft of wat dat voor hem of haar betekent.’ Er wordt zoveel werk verzet om de leerlingen een leerstelling, een beginsel, een kaart, een videoclip bij te brengen, maar geen spoor van een getuigenis van de kant van de leerkracht, niets dat aangeeft hoe de leerkracht over die leer of dat beginsel denkt, terwijl hij verondersteld wordt ons te leiden, te helpen en dicht bij ons te blijven.

President J. Reuben Clark heeft eens gezegd: ‘Ons geloof moet niet moeilijk te herkennen zijn.’ Mag ik dat herhalen? ‘Ons geloof moet niet moeilijk te herkennen zijn.’ Zaai nooit twijfel. Vermijd uzelf op de voorgrond te plaatsen. Probeer uw klas niet te imponeren met hoe briljant u bent. Imponeer hen met hoe briljant het evangelie is. Maak u geen zorgen over de verblijfplaats van de verloren stammen of de drie Nephieten. Maak u wel zorgen om de leerling, wat er in zijn hart omgaat, wat er zich in haar ziel afspeelt, om de honger, om de geestelijke behoeften van onze mensen, waar ze soms wanhopig naar op zoek zijn. Onderwijs ze. En, bovenal, getuig tot ze. Heb ze lief. Geef uw getuigenis vanuit het diepst van uw ziel. Dat is het belangrijkste dat u dat hele lesuur tegen ze kunt zeggen, en u kunt er iemands geestelijke leven mee redden.

Zeg dat u ‘[uit] de kracht van [uw] ziel’ spreekt (Alma 5:43). Een prachtige zinsnede. Ik wil uit de kracht van mijn ziel getuigen. Als we ons daartoe gedreven voelen, kunnen we de aanwezigen vragen wat Alma toen aan zijn toehoorders vroeg, namelijk: ‘Denkt gij niet dat ik die dingen voor mijzelf weet?’ Hij vervolgt: ‘Ik getuig tot u te weten dat deze dingen waarover ik heb gesproken, waar zijn. (…) Ik zeg u dat ik voor mijzelf weet dat [ze waar zijn]’ (Alma 5:45, 48).

Ik weet dat God leeft en dat Hij van ons houdt. Ik weet dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God, de Heiland en Verlosser van de wereld. Ik weet dat dit zijn kerk is, en ik weet dat onderwijs belangrijk is.

Daarom weet ik dat de hemelen ons te hulp zullen komen als we onderwijzen zoals we hier hebben besproken. En dat is niet alles; dit is slechts het begin; welkom bij de zoektocht naar de gave van onderwijs. Maar als we op zoek gaan naar die gave en erom bidden, als we — in geestelijke zin — zullen vragen en zoeken en kloppen, als we de Schriften bij ons onderwijs zullen gebruiken, als we door en met de Heilige Geest lesgeven, als we de leerling verantwoordelijk maken voor wat hij leert, en als we getuigen van de waarheid waarin we les hebben gegeven, zal God in ons hart en in het hart van de leerlingen de boodschap van het evangelie van Jezus Christus verankeren.

Broeders en zusters, vlakbij en veraf, in de buurt en aan de andere kant van de wereld, het evangelie van Jezus Christus betekent alles voor mij. Het betekent echt alles voor mij. Het is mijn hele leven. Het is mijn hoop, mijn veiligheid en mijn zoektocht naar eeuwig heil. Het is alles wat ik mijn kinderen en mijn kleinkinderen toewens.

En hoe ik mij voel over het evangelie, komt door u, omdat mensen zoals u mensen zoals mij hebben onderwezen. Ergens in die kleine jeugdwerkklasjes en op die eerste gezinsavonden en in het diakenenquorum en op een zending en in alle plaatsen waar we ons bevinden, heeft iemand zoals u iemand zoals mij onderwezen. En ik ben nog niet wat ik zou willen zijn. Ik ben niet alles wat ik moet zijn, maar wat ik ook zal zijn dank ik aan goede leerkrachten, vanaf mijn dierbare ouders en ieder ander goed mens die mijn leven heeft beïnvloed, met inbegrip van de magnifieke raden en quorums waarin ik nu zitting heb, waarin ik word onderwezen door het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf, andere algemene autoriteiten en geweldige leidinggevenden van hulporganisaties zoals u.

Ik getuig van de liefde. Ik weet dat God ons liefheeft. En ik weet dat ten dele omdat ik u liefheb. En ik vind het heerlijk om te onderwijzen. Ik bid dat we er beter in zullen worden. In de naam van Jezus Christus. Amen.

  • Kies enkele ideeën uit de presentatie van ouderling Holland die u als leerling of als leerkracht kunt toepassen.

  • De bespreking in de les van ouderling Holland concentreerde zich op vijf beginselen. Denk over die beginselen na, stel daarna een plan op om die beginselen aan iemand anders te leren.

  • Wat bracht ouderling Holland in zijn les over leren en onderwijzen zelf in de praktijk?

‘Toen ik deel uit maakte van de gemeente Colonia Suiza (Uruguay) was mijn eerste roeping jeugdwerkpresidente. Ik was toen 13 jaar. Ik was de presidente, maar ik gaf ook les. Ik werd aangesteld en kreeg een lesboek. Mijn taak was om de kinderen les te geven en het evangelie te leren. Ik opende het lesboek, maar ik had geen idee hoe ik het moest gebruiken. Daarom bad ik. Ik zei: “Hemelse Vader, ik moet de kinderen volgende week zaterdag les geven. Wilt U mij helpen?” En ik voelde de invloed van de Geest. Ik leerde lesgeven, omdat de Geest mij vertelde hoe ik dat moest doen.’

Zuster Delia Rochon

‘Ik zal een bepaalde zondagmorgen nooit vergeten. We waren in Athi River (Kenia), en daar was een jongeman die een toespraak in de avondmaalsdienst hield met alleen de Schriften. Daar ging zo’n kracht van uit. Hij zal echt niet ouder dan vijftien zijn geweest. Ik was zo blij en ik dacht: kon iedereen deze jongeman maar zijn getuigenis horen geven; konden we maar allemaal horen hoe hij Christus predikt.’

Zuster Kathleen H. Hughes

‘Op een goede dag zei een zesjarige kleindochter tegen mij: “Ik wil leren hoe ik mijn schriften kan bestuderen.” En ik dacht: “Ze is pas zes. Zal ze wel iets leren uit de Schriften dat haar raakt?” Ik zei tegen haar: “Laten we bij 1 Nephi 1 beginnen en eens kijken of je iets leert, en als je het iets zegt, kun je het onderstrepen. En als je er iets over wil zeggen, kun je dat opschrijven.” Dus begonnen we met het eerste vers: “Ik, Nephi, ben geboren uit goede ouders…” (1 Nephi 1:1), en daar stopte ze en zei: “Ik heb goede ouders.” Uit de eerste zin leerde ze iets. Ze onderstreepte dat in haar schriften, waarna ze zei: “Ik ga het Boek van Mormon vóór mijn doop uitlezen.” “Soms”, zei ze later, “begrijp ik er niets van.” Maar het was belangrijk voor haar om de allereerste keer het eerste vers van het Boek van Mormon te lezen.’

Zuster Julie B. Beck

‘Soms als je lesgeeft, probeer je samen te werken met de Geest, te onderwijzen met de Geest, de Schriften te gebruiken. Maar de ervaring die ik heb, is dat het de Geest is die verbanden legt tussen ons onderwijs en de behoefte van de leerling. En daarom komt er soms een leerling naar mij toe die zegt: “Dankuwel dat u juist dat heeft gezegd”, en dan denk ik bij mijzelf: “Heb ik dat gezegd? Wanneer dan?” En dan denk ik dat die persoon in werkelijkheid de stem van de Heer heeft gehoord, en dat alles wat ik gedaan heb is, door de Schriften, door de Geest, een sfeer te creëren waarin die leerling de benodigde boodschap kon ontvangen.’

Zuster Delia Rochon

‘Onze belangrijkste zekerheid is de eerlijke ingeving van de Heer — de ingeving dat u het instrument van de Heer bent, want dit is zijn klas, dit is zijn kerk en dit is zijn volk. Reageer dan eerlijk op die ingeving. Doorgaans geeft het leerplan ons een raamwerk, een cursus en richting voor het hele lesjaar. Maar we zijn als leerkracht minder dan we kunnen zijn in de handen van de Heer als we niet bereid zijn om, wanneer dan ook, dat speciaal voorbereide lesonderdeel opzij te leggen en in te gaan op een ingeving van de Heer. We moeten zeggen: “Nu is het moment. Dit is de tijd voor een leermoment.”

‘Ouders hebben hier vaak mee te maken. Ouders dienen dat leermoment aan te grijpen, omdat ze wellicht geen tweede kans krijgen. We moeten ons zo goed mogelijk voorbereiden, daarna moeten we erop vertrouwen dat er zich dankzij de Heer onverwachte mogelijkheden in de klas kunnen voordoen. We moeten erop voorbereid zijn om te gaan waar Hij ons naar toe leidt.’

Ouderling Jeffrey R. Holland

‘Ik zag een prachtig voorbeeld toen ik met twee zendelingen naar een les ging. Zij gaven de vijfde les. De ene zendeling was een Duitser en beheerste de taal. Hij was al geruime tijd op zending. De andere was nog niet zo lang op zending. Het was de eerste keer dat hij de vijfde les gaf.

‘En ik keek toe. De ene was zeker van zichzelf; hij was een goede zendeling. Hij straalde vertrouwen uit. De ander steunde een beetje meer op zijn lesschema, maar toen ik daar zo zat en die twee gadesloeg, voelde ik dat de Geest in beider onderwijs was. Hoe ervaren we dus als leerkracht wel of niet mogen zijn, de Geest kan door ons spreken waar we ook zijn, als we ons deel hebben gedaan. Het was geweldig.’

Broeder Charles W. Dahlquist II

‘Ik denk dat ik gerust kan zeggen dat onze les niet geslaagd is als iemand na afloop aan de deur zegt: “Nou, dat was leuk.” Als het voor de leerling bij de deur ophoudt, dan denk ik dat er iets wezenlijks aan ons onderwijs ontbreekt, het wezenlijke dat niet mag ontbreken. Onze instructie dient zo bezielend, zo geestelijk aangenaam, zo nieuw en interessant te zijn, dat de leerling bij zichzelf denkt: “Ik heb vandaag zo veel gevoeld, dat ik er vanmiddag, morgen, volgende week en volgende maand nog steeds aan zal denken.” Op die manier zal onze les een eigen leven gaan leiden en tot nieuwe gedachten uitnodigen.

‘Het gevaar is niet denkbeeldig dat een les zo apart en zo imponerend is dat de leerlingen er 45 minuten van in de ban zijn en zeggen: “Tjonge, ik kan niet wachten tot volgende week op de volgende goede les” — om in de week of maand die volgt geen moment te denken aan het belang van de leer waarin is onderwezen.’

Ouderling Jeffrey R. Holland

‘Heb geduld, en verlies bovenal de Geest niet. Het heeft geen enkele zin om ons beledigd te voelen, boos te worden of teleurgesteld te zijn, als de leerlingen in het geheel geen interesse in onze goed voorbereide les lijken te hebben. We moeten geduldig en liefdevol blijven. Er gaat meer om in hun hart dan we denken.’

Ouderling Jeffrey R. Holland

‘Ik ging naar het ochtendseminarie, waar ik het gevoel had dat mijn seminarieleerkracht ons echt wat wilde leren. Hij ging ervan uit dat we zijn boodschap in ons opnamen. Soms kwamen we in onze pyjama naar het seminarie; soms brachten sommigen kussen en dekens mee; soms waren er meisjes die onder zijn les hun nagels zaten te lakken. Gelukkig hadden we een seminarieleerkracht die ervan uitging dat we naar hem luisterden. Het was niet zo dat we met de les meededen, maar er is geen dag in het seminarie voorbijgegaan dat ik niet oplette en met mijn oren en hart luisterde naar wat hij te zeggen had.

‘Als leerkrachten gedaan hebben wat zij moesten doen en de Geest aanwezig is, dan denk ik dat we ervan uit kunnen gaan, dat de leerlingen luisteren.’

Zuster Tamu Smith

De gave van onderwijs

  1. Vraag, zoek en klop in geestelijke zin.

  2. Onderwijs uit de Schriften.

  3. Onderwijs door en met de Geest.

  4. Zorg dat de leerling verantwoordelijkheid neemt voor leren.

  5. Getuig.