2003
Hij kent ons; Hij heeft ons lief
November 2003


Hij kent ons; Hij heeft ons lief

De Heer weet wie we zijn en waar we zijn, en Hij weet wie onze hulp nodig heeft.

Joseph Smith moet toen hij veertien was, wel een van de minst opvallende mensen op aarde geweest zijn, en toch kende de God des hemels hem en noemde hem in het heilige bos bij naam. Ik denk dat de Heer ook mijn en uw naam kent.

In het jeugdwerk leren we de kinderen dat zij elk een kind van God zijn en dat onze hemelse Vader hen kent en liefheeft. Jeugdwerkleidsters en priesterschapsleiders zijn, als zij een kind bij zijn of haar naam noemen, een voorbeeld van wat de Heiland zou doen. Jezus heeft gezegd: ‘Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij.’1 De Schriften getuigen: ‘Hij roept zijn schapen bij name en voert ze naar buiten.’2

De Heer weet niet alleen wie we zijn, Hij weet waar we zijn, en Hij laat ons doen wat goed is. Eens kreeg een moeder die ik ken, de ingeving om haar dochter te bellen. (Dat soort dingen overkomt moeders altijd.) Het was midden op de dag, mama was op haar werk en daarom was het een ongewoon telefoontje. Tot haar verbazing nam haar schoonzoon de telefoon op — meestal is hij op werkdagen ook niet thuis. Hij gaf de telefoon aan zijn vrouw en zei: ‘Het is je moeder met haar gebruikelijke inspiratie.’

Ze waren net bij de dokter geweest. Ze nam bijna huilend de telefoon over en zei: ‘Uit de echo blijkt dat de navelstreng met een dubbele lus om de nek van de baby zit. De dokter zegt dat een keizersnede de enige keuze is, en wel zo snel mogelijk.’ Toen kwam de werkelijke oorzaak van het verdriet eruit: ‘En hij zegt dat ik vier weken lang niets mag tillen wat zwaarder is dan de baby!’ Vóór de operatie had ze behoefte aan de zekerheid dat de Heer haar nood kende en van haar hield — en dat er thuis gepast zou worden op de drie kleintjes die zelf nog bijna baby’s waren. Als moeders — en vaders — bidden dat de Heer hun gezin zegent en sterkt, toont Hij vaak de weg.

Zuster Gayle Clegg van het algemeen jeugdwerkpresidium en haar man hebben een paar jaar in Brazilië gewoond. Onlangs is ze voor het jeugdwerk naar Japan geweest. Toen ze zondags in de kerk kwam, zag ze tussen alle Japanse heiligen een Braziliaans gezin zitten. ‘Ze zagen er gewoon Braziliaans uit’, zei ze. Ze had maar een minuut om ze te begroeten. En ze merkte dat de moeder en de kinderen heel enthousiast waren, maar dat de vader nogal stil was. ‘Na de dienst kan ik nog wel met ze praten’, dacht ze terwijl ze snel op het podium plaatsnam. Ze bracht haar boodschap in het Engels, en die werd vertaald in het Japans, en toen kreeg ze de ingeving om haar getuigenis in het Portugees te geven. Ze aarzelde omdat er niemand was die Portugees kon vertalen en omdat 98 procent van de mensen haar niet verstond.

Na de dienst kwam de Braziliaanse vader naar haar toe en zei: ‘Zuster, ze hebben hier zulke andere gewoonten, en ik ben eenzaam geweest. Het is moeilijk om naar de kerk te komen en dan niets te verstaan. Soms vraag ik me af of het beter zou zijn om gewoon thuis in mijn Schriften te lezen. Ik zei tegen mijn vrouw: “Ik geef het nog één kans”, en ik dacht dat ik vandaag voor het laatst kwam. Toen u uw getuigenis in het Portugees gaf, raakte de Geest mijn hart, en wist ik dat ik hier hoorde. God weet dat ik hier ben, en Hij zal me helpen.’ En hij ging de anderen helpen met de stoelen.

Was het toeval dat het enige Portugees sprekende lid van het jeugdwerkpresidium naar Japan werd gestuurd in plaats van naar Portugal? Of was het omdat de Heer wist dat iemand daar nodig had wat alleen zij kon geven — en zij de moed had om gehoor te geven aan een ingeving van de Geest? Een van de grote zegeningen van een roeping in de kerk is dat de Heer ons door zijn Geest inspireert om degenen voor wie we geroepen zijn, te helpen.

Iedereen die een volledige tiende betaalt, kan getuigen dat de Heer ons persoonlijk zegent en voorziet in onze persoonlijke behoeften. De Heer heeft beloofd dat Hij de vensters van de hemel zal openen als we onze tiende betalen en ons zo overvloedig zal zegenen dat het ons bijna teveel is.3

Lang geleden overkwam John Orth die in een gieterij in Australië werkte, een vreselijk ongeluk doordat er gesmolten lood op zijn gezicht en lichaam spatte. Hij werd gezalfd, en met zijn rechteroog kon hij weer iets zien, maar aan zijn linkeroog was hij volkomen blind. Omdat hij niet goed kon zien, verloor hij zijn baan. Hij probeerde een baan te krijgen bij de familie van zijn vrouw, maar hun zaak ging failliet ten gevolge van de depressie. Om voedsel en de huur te betalen moest hij allerlei baantjes en klusjes aannemen.

Eén jaar betaalde hij helemaal geen tiende, en hij ging met de gemeentepresident praten. De gemeentepresident begreep de situatie maar vroeg John om te bidden en te vasten om een manier te vinden om zijn tiende te betalen. Met zijn vrouw, Alice, vastte en bad John, en besloot dat hun verlovingsring — een mooie ring die ze in gelukkiger tijden hadden gekocht — het enige waardevolle was wat ze bezaten. Na veel verdriet besloten ze de ring naar een pandjeshuis te brengen, en daar bleek dat hij genoeg opbracht om hun tiende en nog een aantal rekeningen te betalen. Die zondag ging hij naar de gemeentepresident en betaalde zijn tiende. Toen hij het kantoor verliet, kwam hij de zendingspresident tegen, die zijn beschadigde oog zag.

Broeder Orths zoon, die nu bisschop in Adelaide is, schreef later: ‘We denken dat [de zendingspresident] oogarts was, want meestal noemde men hem president dr. Rees. Mijn vader volgde zijn advies op (…) en op den duur herstelde zijn gezichtsvermogen — 15 procent van zijn linkeroog en 95 procent van zijn rechteroog — en met een bril kon hij weer goed zien.’4 Met zijn herstelde gezichtsvermogen zat John nooit meer zonder werk, hij kocht de ring terug die nu een erfstuk is, en betaalde de rest van zijn leven een volledige tiende. De Heer kende John Orth en Hij wist wie hem kon helpen.

‘President dr. Rees’ was mijn moeders vader, en waarschijnlijk heeft hij nooit geweten dat er die dag een wonder plaatsvond. Generaties werden gezegend omdat een gezin besloot hun tiende te betalen, ongeacht de problemen — en toen een man ontmoette die ‘toevallig langskwam’ en ‘toevallig’ oogchirurg was en hun leven ten goede kon veranderen. Hoewel sommigen in de verleiding kunnen zijn om te denken dat het gewoon toeval is, geloof ik dat zelfs een mus niet op de grond valt zonder dat God het weet.5

Onze familie hoorde dit verhaal pas twee jaar geleden, maar dit wisten we wel van onze grootvader — hij hield van de Heer en probeerde Hem zijn hele leven te dienen. En dit weten we van de Heer: Hij weet wie we zijn en waar we zijn, en Hij weet wie onze hulp nodig heeft.

Ik heb gezien hoe u, die de Heer kent en oprecht liefheeft, tegen een jongeman die worstelend zijn weg zocht, zei: ‘God houdt van je. Hij wil dat het goed met je gaat. Hij verlangt ernaar jou te zegenen.’ Ik heb u tegen een verdrietige vriendin horen zeggen: ‘Ik weet dat er leven is na dit leven. Ik weet dat je kind leeft en dat jij hem terug kunt zien en weer bij hem kunt zijn.’ Ik heb gezien hoe velen van u tegen een moedeloze jonge moeder zeiden: ‘Laat mij je helpen — wat jij doet is het allerbelangrijkste werk ter wereld.’ Ik heb gezien dat de mensen die u raakt, niet alleen uw liefde voelen, maar ook de liefde en macht van de Heer, wanneer u tot hen van de waarheid getuigde.

Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Ik ben er, net als Paulus, van overtuigd, dat verdrukking noch leven, noch dood noch welke omstandigheid dan ook de macht heeft ons van zijn liefde te scheiden.6

De Heiland heeft zijn leven voor ieder van ons gegeven. Hij kent onze vreugde en ons verdriet. Hij kent mijn naam en uw naam. Als wij bij onze doop een verbond met Hem sluiten, beloven we zijn geboden te onderhouden, Hem altijd indachtig te zijn en zijn naam op ons te nemen. Uiteindelijk is het zijn naam waarmee we geroepen willen worden, want ‘er zal geen andere naam worden gegeven, noch enige andere wijze, noch enig ander middel, waardoor de zaligheid tot de mensenkinderen kan komen, dan alleen in en door de naam van Christus de almachtige Here.’7 Ik getuig dat Hij leeft en ons liefheeft, en ons bij onze naam roept om tot Hem te komen. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Johannes 10:14.

  2. Johannes 10:3.

  3. Zie Maleachi 3:10.

  4. Brief van J. Orth, 13 december 2001.

  5. Zie Matteüs 10:29.

  6. Zie Romeinen 8:35–39.

  7. Mosiah 3:17.