Hoofdstuk 18
Tempelwerk: verlossers op de berg Zion
Wij bezitten de sleutel tot het heil van onze voorouders die zonder het evangelie gestorven zijn.
Uit het leven van Wilford Woodruff
In oktober 1841, vlak nadat hij van een zending in Engeland in Nauvoo was teruggekeerd, woonde ouderling Wilford Woodruff een vergadering bij waarin de profeet Joseph Smith de leer van de verlossing der doden uitlegde. Dat was de eerste keer dat ouderling Woodruff hoorde dat de leden van de kerk heilsverordeningen konden verrichten ten behoeve van hun gestorven voorouders. Hij heeft gezegd: ‘Het was als een lichtkegel van Gods troon die ons hart binnendrong en ons een weidse blik op de eeuwigheid bood.’1 Ook heeft hij opgemerkt: ‘Ik had het gevoel dat de God die dat beginsel aan de mens had geopenbaard, wijs, rechtvaardig en waarachtig was. Voor mij was Hij een God met de meest verheven eigenschappen, met gezond verstand en alle kennis. Voor mij was Hij consequent in zowel liefde, barmhartigheid, gerechtigheid als oordeel en ik wilde die God meer dan ooit liefhebben. (…) Ik wilde vanuit het diepst van mijn ziel halleluja roepen toen mij de openbaring over de doop voor de doden ter ore kwam. Ik had het gevoel dat we ons met recht konden verheugen in de zegeningen des hemels.’2
Toen ouderling Woodruff deze leer hoorde, moest hij aan zijn moeder denken. ‘Het eerste waar ik aan moest denken’, zei hij, ‘was dat mijn moeder in de geestenwereld was. Ze stierf toen ik 14 maanden was. Ik heb [mijn] moeder nooit gekend. Ik dacht bij mijzelf: ‘Heb ik de macht om mijn vader en moeder te verzegelen? Het antwoord was: ja.’3 Later heeft hij gesproken over het moment waarop hij in de gelegenheid was om zijn moeder aan zijn vader te verzegelen: ‘Zij zal deelhebben aan de eerste opstanding; en dat alleen al is voldoende genoegdoening voor alle arbeid die ik heb verricht.’4 Ook getuigde hij van de blijdschap die hij voelde toen hij de tempelverordeningen voor andere overleden familieleden verrichtte: ‘Het was voor mij een grote zegen dat ik zo’n vierduizend verwanten van vaderskant en moederskant heb kunnen verlossen in de tempel van onze God. Ik zeg dit omdat het een van onze zegeningen is, een zegen waarvan we de volheid en glorie pas zullen beseffen als de sluier wordt weggeschoven.5
Toen hij president van de kerk was, heeft president Wilford Woodruff de Salt Laketempel ingewijd. Bij die gelegenheid vroeg Hij de Heer om de heiligen te helpen bij de verlossing van de doden: ‘Geef (…) dat heilige gezanten ons binnen deze gewijde muren bezoeken om ons te laten weten wat wij moeten doen ten behoeve van onze doden. En U hebt ingewerkt op het hart van velen die nog geen verbond met U zijn aangegaan en hen ertoe aangezet om hun voorouders te traceren. Al doende hebben zij de geslachtslijnen van velen van de heiligen getraceerd. Wij bidden u dat u dit verlangen bij hen zal versterken zodat zij op die manier uw werk van dienst zullen zijn. Wij bidden U om hen te zegenen in hun arbeid opdat geslachtsregisters van fouten gespeend zullen blijven. Ook vragen wij u om voor hen nieuwe informatiebronnen te ontsluiten, om hun verslagen uit het verleden in handen te geven, zodat hun werk niet alleen correct maar ook compleet zal zijn.’6
Leringen van Wilford Woodruff
Onze hemelse Vader is barmhartig voor al zijn kinderen en verdoemt niemand die in dit leven geen kans heeft gehad om het evangelie te accepteren.
Als de doden het evangelie tijdens hun leven niet te horen hebben gekregen en het niet hebben kunnen aannemen, zal de Heer hen niet naar de hel sturen. God is de Vader van iedereen. Hij is iedereen barmhartig. (…) Miljoenen mensen zijn geboren, hebben geleefd en zijn weer gestorven zonder ook maar een profeet te hebben gezien; nooit hebben ze iemand gezien die van Godswege geroepen was en de macht had om een van de verordeningen in het huis van God te bedienen. Zal God hen verdoemen omdat ze het evangelie niet hebben aangenomen? In geen geval.7
God maakt geen onderscheid tussen mensen; Hij schenkt de ene generatie geen privileges die hij een andere onthoudt; en het hele mensdom, van vader Adam tot onze tijd, zal het privilege hebben, wanneer dan ook, om het evangelie van Christus te horen; en de generaties die zijn voorbijgegaan zonder het evangelie in volheid, kracht en heerlijkheid te horen, zullen van God niet het verwijt krijgen dat ze het niet hebben nageleefd. Noch zullen zij verdoemd worden omdat ze niet hebben geleefd naar een wet die hen niet bekend was of waarvan ze geen begrip hadden. En als zij naar het licht hebben geleefd dat ze hadden, zijn ze in die mate gerechtvaardigd en zal er in de geestenwereld tot hen gepredikt moeten worden.8
We worden verlossers op de berg Zion doordat we tempels bouwen en de heilsverordeningen ten behoeve van onze doden ontvangen.
Veel van onze voorouders die nu in de geestenwereld zijn, hebben nooit een apostel, profeet of geïnspireerd mens gezien en bevinden zich in de gevangenis. Het kan zijn dat Joseph Smith, Heber Kimball, George A. Smith en duizenden ouderlingen Israëls onder die geesten prediken en dat het getuigenis van de ouderlingen wordt aangenomen. Maar de ouderlingen daar dopen de gelovigen niet; er wordt in de geestenwereld niet gedoopt, net zo min als men daar huwt of wordt uitgehuwelijkt.9
Iemand hier zal dit deel van het werk voor hen moeten doen; want voor de redding van een dode die nooit het evangelie heeft ontvangen, moet hetzelfde worden gedaan als voor een levende. En iemand die zonder het evangelie is gestorven, mag verwachten dat iemand hier dat werk voor hem doet.10
Het is onze plicht om in actie te komen en deze tempels te bouwen. Voor mij is dit deel van onze bediening net zo belangrijk als een zending onder de levenden; de doden zullen de stem van de dienstknechten Gods in de geestenwereld horen. En ze kunnen niet voortkomen in de morgen van de [eerste] opstanding tenzij er ten behoeve van hen bepaalde verordeningen worden verricht in de tempels die voor de naam van God worden gebouwd. (…) Iemand moet hen verlossen door hier op aarde dergelijke verordeningen te verrichten omdat zij dat in de geestenwereld niet zelf kunnen doen. En om dit werk hier te kunnen verrichten moeten er tempels zijn waarin we dat kunnen doen; en ik wil u zeggen, broeders en zusters, dat God in de hemel van ons verwacht dat wij ze bouwen, zodat het verlossingswerk kan worden bespoedigd. Onze beloning wacht ons aan de andere kant van de sluier. (…)
(…) Het verbaast mij niets dat president [Brigham] Young zich gedrongen voelde om de heiligen der laatste dagen aan te sporen om voort te maken met de bouw van deze tempels. Hij was zich bewust van het belang van dit werk. Maar nu hij niet meer onder ons is, rust deze taak op onze schouders. God zal onze arbeid zegenen en we zullen er vreugde in vinden. We doen het ter voorbereiding op de wederkomst van de Heiland. En als we de tempels gebouwd hebben die we van plan zijn te bouwen, zullen we de noodzaak inzien van nog meer tempels, want in proportie tot de ijver waarmee we dat werk doen, zal ons de omvang van dit werk duidelijk worden, want we staan slechts aan het begin. Wanneer de Heiland komt zal er duizend jaar gewijd worden aan dit verlossingswerk; en overal op dit land van Jozef — Noord- en Zuid-Amerika — zullen er tempels verschijnen, en ook in Europa en elders. Voor alle nakomelingen van Sem, Cham en Jafet die het evangelie niet in dit leven hebben ontvangen, moet er gewerkt worden in de tempels van God, voordat de Heiland het koninkrijk kan aanbieden aan de Vader en kan zeggen: ‘Het is volbracht.’11
We hebben met u een aantal zaken besproken (…) met betrekking tot de verlossing van de doden, en een aantal in verband met de bouw van tempels. Dat zijn, broeders en zusters, belangrijke zaken. We doen dat werk voor anderen, omdat ze dat niet zelf kunnen doen. Dat is wat Jezus Christus heeft gedaan toen Hij zijn leven aflegde voor onze verlossing, omdat we onszelf niet kunnen verlossen. We hebben vaders, moeders en bloedverwanten in de geestenwereld en we hebben ten behoeve van hen werk te doen. Ik ben zeer geïnteresseerd in dit verlossingswerk voor de doden, evenals mijn broeders en zusters. We dienen dit werk zoveel mogelijk ter hand te nemen. (…) Dit werk rust op de schouders van de heiligen der laatste dagen. Doe in dit opzicht wat u kunt, want dan zult u, wanneer u aan de overzijde aankomt, gezegend genoemd worden door uw vader, moeder, familieleden en vrienden. En voor zover u een instrument in de hand van God bent geweest om hun verlossing te bewerkstelligen, zult u een verlosser op de berg Zion zijn, naar de profetie [zie Obadja 1:21].12
We zijn gezegend met macht en gezag, dragen het heilige priesterschap op gebod van God om op aarde zowel de levenden als de doden te verlossen. Als we dat niet doen, worden we verdoemd en van de aarde weggevaagd. Dan zal de God van Israël een volk opwekken dat het wel doet.13
Broeders en zusters, neem deze zaken ter harte. Laten we verder gaan met onze documentatie, vul de verslagen rechtvaardig voor de Heer in en voer dit beginsel uit, dan zullen Gods zegeningen de onze zijn en zullen de verlosten ons in de toekomst gezegend noemen. Ik bid God dat ons, als volk, de ogen mogen opengaan zodat wij het grote en machtige werk dat op onze schouders rust en dat de God des hemels van ons vereist, mogen zien, dat onze oren het mogen horen en ons hart het mag begrijpen. Ontzagwekkend en glorierijk zijn de beginselen die God aan ons geopenbaard heeft ten aanzien van de verlossing van onze doden.14
De doden zien ernaar uit dat wij namens hen de verordeningen ontvangen en God zelf slaat vol belangstelling het tempelwerk gade.
Met betrekking tot de verlossing van de doden staat ons een groot werk te wachten. De koers die wij volgen wordt door iedereen in de hemel met belangstelling gadegeslagen.15
Onze voorvaders verlaten zich op ons voor dit werk. Ze kijken vol verwachting toe en hun wens is dat we deze tempels voltooien en voor hen bepaalde verordeningen verrichten, zodat zij in de morgen van de opstanding kunnen voortkomen en dezelfde zegeningen kunnen genieten als wij.16
‘Allen die gestorven zijn zonder kennis van dit evangelie, maar het aangenomen zouden hebben indien zij langer hadden mogen blijven, zullen erfgenaam zijn van het celestiale koninkrijk van God; ook allen die van nu af aan zullen sterven zonder kennis ervan, maar het met geheel hun hart zouden hebben aangenomen, zullen erfgenaam van dat koninkrijk zijn; want Ik, de Heer, zal alle mensen oordelen naar hun werken, naar het verlangen van hun hart.’ [LV 137:7–9.] Zo zal het voor uw vaders zijn. Er zullen er maar weinig zijn, wellicht niet een, die het evangelie niet aannemen. (…) De vaders van dit volk zullen het evangelie accepteren.17
President Young heeft tegen ons gezegd, en daar ben ik het volkomen mee eens, dat de doden, als ze konden spreken, met tienduizend stemmen des donders zouden spreken om de dienstknechten van God op te roepen tot de bouw van tempels, hun roeping groot te maken en hun doden te verlossen.18
Als [we] de gevoelens van de profeet Joseph Smith en de andere autoriteiten kenden en begrepen, alsmede de gevoelens van de miljoenen mensen die in de kerkers zitten, zouden we het werk niet moe worden. (…) We zouden arbeiden voor de verlossing van onze doden.19
De hemelen houden hun blik op ons gericht; de blik van God zelf, de blik van elke profeet en apostel in de geestenwereld is op ons gericht, gericht op deze priesterschap, om te zien wat ze aan het doen zijn en wat ze zullen doen. Het is van veel meer belang dan we beseffen en begrijpen. Laten we ons bewust worden van het belang van de verordeningen van het huis des Heren en onze plicht doen, opdat we gerechtvaardigd zijn.20
Wanneer we onze voorouders in de geestenwereld ontmoeten, zal het een tijd van vreugde of verdriet zijn, afhankelijk van het werk dat we voor hen hebben gedaan.
U bent in de gelegenheid om (..) uw doden te verlossen. Velen van u hebben dat ook gedaan en ik hoop dat u dat zult blijven doen zolang u doden hebt om te verlossen. Blijf dat werk altijd doen, zolang u de kracht hebt om naar de tempel te gaan. (…) Ik heb er hier een paar duizend verlost. Ik heb dopen, ordeningen, wassingen en zalvingen, begiftigingen en verzegelingen voor hen gedaan, alsof ze in levenden lijve aanwezig waren. Ik ga straks en zal ze ontmoeten aan de overzijde van het graf. Ook u zult gaan en uw verwanten ontmoeten.21
Als mijn lichaam in het graf wordt gelegd en mijn geest naar de geestenwereld gaat, zal ik mij verheugen en met hen in de morgen van de opstanding voortkomen, voor zover zij deze beginselen aannemen. Misschien zegt u: ‘Stel dat de mensen voor wie u zich hebt laten dopen het evangelie verwerpen?’ Dat is dan hun fout, niet de mijne. Dit is een plicht, een werk, dat op heel Israël rust, voor zover het daartoe in de gelegenheid is.22
Ik vraag me af hoe ik me zou voelen als ik, na zo lang geleefd te hebben en het privilege te hebben gehad om deze tempels te betreden, in de geestenwereld aankwam zonder dit werk te hebben gedaan? Daar ontmoet ik de familie van vaderskant, ik ontmoet de familie van moederskant, ik ontmoet mijn voorvaders en dan blijken ze nog in de gevangenis te zitten. Ik had de sleutel tot hun heil in mijn bezit, en toch heb ik niets voor ze gedaan. Hoe zou ik me voelen, of hoe zouden zij over mij denken?23
Ik wil niet in de geestenwereld aankomen en mijn voorvaders onder ogen komen die in hun tijd niets hebben geweten van het evangelie, en hun tegen mij horen zeggen: ‘Jij had mij kunnen verlossen en je hebt het niet gedaan.’ Ik wil niet dat dat gebeurt. Ik wil niet dat dat de heiligen der laatste dagen overkomt. Ik denk dat we het niet slecht doen. We hebben vier tempels gebouwd in deze valleien van de bergen [in 1897] en die worden goed bezocht door de heiligen der laatste dagen. Maar we moeten doorgaan totdat we iedereen die we maar kunnen, hebben verlost. Als we ons door dit principe laten leiden, zullen we worden gezegend. Die zegen zal ons vergezellen in de morgen van de opstanding, wanneer onze vaders en moeders en onze voorouders met ons opstaan, omdat we hen hebben verlost.24
Als we niet doen wat er van ons verwacht wordt, staat ons veroordeling te wachten. Als we ons werk wel doen, zullen we onze vrienden in het celestiale koninkrijk ontmoeten en ze zullen zeggen: ‘Je bent onze verlosser, omdat je daartoe de bevoegdheid bezat. Je hebt de verordeningen verricht die God vereist.’25
We zijn geroepen als verlossers op de berg Zion, zo lang het koninkrijk van de Heer op aarde is. Dat zijn glorierijke beginselen. Om onszelf te redden en onze naasten te redden, wat is dat een zegen! Wat zijn goud en zilver; wat zijn de rijkdommen van deze wereld? Ze vergaan allemaal. We overlijden en laten ze achter. Maar als we eeuwig leven hebben, als we het geloof behouden en overwinnen, zullen we ons verheugen als we aan de andere zijde van de sluier komen. Daar verheug ik me zeer over. Er is nauwelijks een beginsel te bedenken dat de Heer heeft geopenbaard, waarin ik mij meer verheug dan dat van de verlossing van de doden; dat we onze vader, onze moeder, onze vrouw en kinderen in familieverband bij ons zullen hebben in de morgen van de eerste opstanding en in het celestiale koninkrijk. Dat zijn verheven beginselen. Ze zijn elk offer waard.26
Ideeën voor studie en onderwijs
Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. V–X voor meer informatie.
-
Hoe voelde Wilford Woodruff zich toen hij de leer van de verlossing der doden voor het eerst hoorde? Wat was zijn eerste gedachte? (Zie p. 193.) Wat kunnen we uit die reactie leren?
-
President Woodruff heeft gezegd dat het tempelwerk voor de doden net zo belangrijk is als het zendingswerk voor de levenden (p. 196). Overdenk of bespreek het belang van die uitspraak. Welke ervaringen hebben u inzicht gegeven in het verband tussen tempelwerk en zendingswerk?
-
President Woodruff heeft gezegd dat wanneer we de verordeningen ten behoeve van de doden verrichten, we werk doen dat anderen ‘niet zelf kunnen doen’ (p. 197). Hoe beïnvloedt dit inzicht uw gevoelens over tempelwerk?
-
Neem de paragraaf door die op p. 198 begint. Hoe denken uw voorouders volgens president Woodruff over tempelwerk? Hoe denkt God de Vader over dit werk? Wat voor gevoel brengen deze uitspraken bij u teweeg?
-
Neem het laatste deel van het hoofdstuk door, dat begint op p. 199. Denk u eens in hoe u zich zult voelen als u uw voorouders in de geestenwereld ontmoet.
-
Hoe kunnen we tijd vrij maken voor tempelwerk en familiegeschiedenis? Welke hulpmiddelen biedt de kerk ter assistentie aan?
-
Hoe kan uw deelname aan tempelwerk en familiegeschiedenis uw gezin ten goede komen? Welke hulp kunnen wij de jongeren van de kerk bieden, zodat zij enthousiast meewerken aan de verlossing van de doden?
Relevante teksten: 1 Korintiërs 15:29; LV 128; 138