Leringen van kerkpresidenten
Ons geestelijk erfgoed gedenken


Hoofdstuk 14

Ons geestelijk erfgoed gedenken

Verslagen van de offers en het geloof van de eerste heiligen der laatste dagen kunnen ons inspireren om ijveriger onze verbonden na te leven en het koninkrijk van God op te bouwen.

Uit het leven van Wilford Woodruff

In zijn onderwijs aan de leden van de kerk greep president Wilford Woodruff vaak terug op de verslagen over het geloof en de moed van de eerste heiligen der laatste dagen. Hij drong er bij zijn eigen generatie op aan te volharden in het geloof en spoorde de aankomende generatie aan het voorbeeld van hun voorouders te volgen — om ‘het werk, de zorgen en de ontberingen in gedachte te houden die [hun] voorvaders doorstonden toen zij het fundament van het Zion van onze God legden.’1 Hij heeft gezegd: ‘Het is dankzij [Gods] genade dat we tot op heden zijn geleid. De zegeningen van God zijn jaar na jaar in veelvoud op ons hoofd uitgestort, er is ons meer geschonken dan we verdienden en de raad en aanwijzingen die we hebben gekregen zijn goed geweest. Ik hoop dat we verstandig zijn en die zaken niet als loze kletspraat afdoen, maar ze navolgen en klaarstaan voor alles wat God van ons verwacht.’2

Dit hoofdstuk bevat president Woodruffs relaas van vier gebeurtenissen die van groot belang waren in zijn eigen leven en in de geschiedenis van de kerk: (1) het Zionskamp; (2) de hoeksteenlegging voor een tempel in Far West (Missouri); (3) de genezing van zieken in Commerce (Illinois) en Montrose (Iowa); en (4) de aankomst van de pioniers in de Salt Lake Valley. Deze verslagen maken deel uit van het geestelijke erfgoed van ieder lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

Leringen van Wilford Woodruff

Zionskamp

In 1833 werden de heiligen van God door een bende onverlaten uit Jackson County (Missouri) naar Clay County verdreven. (…) Hun huizen werden platgebrand en hun bezittingen vernietigd. Ze werden blut en berooid over de Missouri gedreven. De raad [in dat gebied] vroeg vrijwilligers naar Kirtland te gaan, een afstand van 1600 kilometer, om de profeet om advies te vragen. Parley P. Pratt, wiens gezin zo goed als alles was kwijtgeraakt, en Lyman Wight, wiens vrouw in de bossen sliep, met een baby van drie dagen en zonder voedsel, goede kleding of onderdak, meldden zich om naar de profeet van God te gaan. (…)

Toen de ouderlingen Pratt en Wight in Kirtland arriveerden, verhaalden zij de profeet Joseph hun rampspoed, die daarop de Heer vroeg wat hij moest doen. De Heer zei hem de kracht van het huis des Heren te vergaderen, de jonge mannen en die van middelbare leeftijd, en op te trekken en Zion te verlossen. (…) Het was de wil van God dat ze vijfhonderd man bij elkaar moesten krijgen, maar ze moesten niet op weg gaan met minder dan honderd man [zie LV 103]. De heiligen van de Heer brachten 205 man bij elkaar, van wie de meesten zich in de lente van 1834 in Kirtland verzamelden. (…) We werden ingedeeld in groepjes van tien met een groepshoofd, en de profeet van God leidde dit gezelschap van 205 man, het Zionskamp genaamd, 1600 kilometer.

(…) De raad en het woord van de Heer bij monde van de profeet des Heren en hoe dat in vervulling ging, en onze vreugde en smarten in verband met die voorvallen en gebeurtenissen staan in ons hart gegrift als ware het in steen gebeiteld; en deze geschiedenis zal door alle tijd en eeuwigheid voortleven.3

Ik was in het Zionskamp bij de profeet van God. Ik heb de handelingen Gods met hem gezien. Ik heb de kracht Gods op hem zien rusten. Ik zag dat hij een profeet was. Wat aan hem door de kracht Gods bekend werd gemaakt op die zending was voor mij van grote waarde en voor ieder die zijn instructies ontving. Ik zal u een voorbeeld geven. Kort voordat we in Missouri aankwamen riep Joseph het kamp bijeen. Daar profeteerde hij tot ons en vertelde ons wat ons te wachten stond. Hij noemde de reden waarom kastijding in het verschiet lag. Hij zei: ‘U vindt mij vergeleken met u maar een jongen. U beseft niet welke plaats ik voor God inneem. Maar er wacht dit kamp kastijding.’ Hij zei ons dat dit over ons heen zou komen omdat we niet in alles zijn raad hadden opgevolgd. We zullen nog geen uur in Missouri zijn geweest, onze tenten stonden nog maar net overeind (…) toen er iemand ziek werd, en daarna nog iemand, en voor we het wisten lag er een dozijn mannen op dekens, geveld door cholera. Toen de profeet van God dat zag, voelde hij met hen mee, en hij en Hyrum legden broeder Carter — de eerste die was geveld — de handen op. Maar zodra zij dat deden, overviel de ziekte hen ook en ze moesten beiden het kamp verlaten. Hij zou later zeggen: ‘Ik heb jullie gezegd wat er ging gebeuren en toen het onheil er was, strekte ik mijn hand uit om het tegen te houden, maar daardoor ging ik er bijna zelf aan onderdoor.’ Die zending was voor mij heel interessant.4

Toen we Clay County (Missouri) naderden, werden de inwoners van Jackson County heel nerveus; en twaalf mannen namen de veerboot over de Missouri naar Liberty in Clay County en belegden voor de inwoners een bijeenkomst in het dorpshuis. Met opruiende redevoeringen probeerden ze hen aan te zetten om het mormoonse kamp te vernietigen. Maar de inwoners van Clay County voelden daar niets voor. (…)

In Jackson County wist men wel een bende op de been te krijgen, zowel te voet als te paard, die de rivier overstak naar Clay County en ons tegemoet kwam om ons te vernietigen. We kampeerden op de oostelijke oever van de Fishing River en daar wilden zij slag met onze leveren. We kampeerden bij een kerk van de baptisten onder een helder blauwe lucht; er was geen wolk te zien. Zo gauw we onze tenten hadden opgezet, kwamen er twee mannen te paard ons kamp binnenrijden die de afgrijselijkste beschimpingen uitten. (…) Zij waren amper in oostelijke richting het kamp uitgereden of er verscheen in het noordwesten een wolkje, dat zich ontrolde als een boekrol, en al snel was de lucht boven ons hoofd zo zwart als inkt. Het bliksemde, de donders rolden, het begon te stortregenen, met hagel zo groot als vogeleieren, die de grond spoedig als met een wit tapijt bedekten. Iedereen zocht een veilig heenkomen in de kerk. De profeet Joseph was een van de laatsten die binnenkwam.5

Toen de profeet Joseph binnen was en hij het water van zijn hoed en kleding had afgeslagen, zei hij: ‘Jongens, deze storm is niet zonder betekenis. God is in deze storm.’ We zongen God lof toe en sliepen die hele nacht op de banken in de kerk, terwijl onze vijanden buiten in de stromende regen waren.6

De rivier, die wij bijna droogvoets waren overgestoken, steeg zes meter, zodat de vijand niet vanuit het westen bij ons kon komen. En de ruiters die vanuit het oosten waren genaderd, moesten een school invluchten, of welk onderkomen dan ook om te ontkomen aan de grote hagelstenen die uit de lucht vielen. Hun paarden sloegen op de vlucht door de hagel en de zware storm, renden mijlenver gezadeld en getuigd de bossen in en werden pas dagen later gevonden.7

Naar verluidt zei de aanvoerder van de groep in de school dat het vreemd was dat ze niets konden uithalen tegen de mormonen of er waren wel hagelstormen of iets anders om hen te hinderen, maar het kwam niet bij ze op om in te zien dat God onze strijd voerde.8

We waren dankbaar dat de Heer onze strijd voerde en ons uit benarde situaties redde en dat onze vijanden niet opnieuw probeerden tegen ons ten strijde te trekken.

De volgende ochtend (22 juni) werd bij Fishing River de openbaring gegeven die is opgetekend in afdeling 105 van de Leer en Verbonden [zie de verzen 9–14, waarin de Heer de oorspronkelijke zending van het Zionskamp herroept]. Vanaf die dag zou het hart van de mensen in Clay County zich verzachten zodat we naar die county trokken en daar onze tocht beëindigden (…), alwaar we enige beproevingen te verduren kregen in vervulling van het woord des Heren bij monde van de profeet Joseph. (…)

Na een verblijf van een paar dagen in Clay County om daar de kerk op orde te brengen keerde de profeet Joseph terug naar Kirtland met die mannen uit het Zionskamp die een gezin hadden. Wie dat niet hadden, bleven in Missouri totdat [we] naar anderen streken van de natie werden uitgezonden om het evangelie van Christus te prediken.9

Toen de manschappen van het Zionskamp werden opgeroepen, hadden velen van ons de anderen niet eerder gezien; we waren vreemden voor elkaar en velen hadden de profeet nog nooit gezien. We waren her en der over de natie verspreid, als koren dat door een zeef viel. We waren jong en we waren in die dagen geroepen om naar Zion op te trekken en dat te ontzetten, en wat we moesten doen, moesten we door geloof doen. We kwamen uit verschillende staten in Kirtland bijeen en gingen op weg naar Zion ter vervulling van het gebod van God. God accepteerde onze werken zoals Hij de werken van Abraham accepteerde. We hebben veel tot stand gebracht, hoewel afvalligen en ongelovigen ons vaak gevraagd hebben: ‘Wat hebben jullie nu eigenlijk gedaan?’ We hebben ervaringen opgedaan die we op geen enkele andere manier hadden gekregen. We hebben het voorrecht gehad de profeet te zien, we hebben het voorrecht gehad 1600 kilometer met hem af te leggen, te zien hoe de Geest Gods op hem inwerkte, hoe hij openbaringen van Jezus Christus ontving en hoe die openbaringen werden vervuld.10

De ervaring die we in het Zionskamp hebben opgedaan was meer waard dan goud en de geschiedenis van dat kamp zal tot de laatste generaties van de mensheid worden doorgegeven.11

Hoeksteenlegging voor een tempel in Far West (Missouri)

Noot: Op 26 april 1838 openbaarde de Heer bij monde van de profeet Joseph Smith dat de presiderende functionarissen van de kerk aan de bouw van een tempel in de stad Far West (Missouri) moesten beginnen. (Zie LV 115:7–10.) Ook gebood Hij hen op 26 april 1839, precies een jaar nadat deze openbaring was gegeven, ‘het fundament van mijn huis te hervatten.’ (Zie LV 115:11.) President Wilford Woodruff legde later uit dat dit een gebod was om ‘de hoeksteen van de tempel te leggen.’12 Op 8 juli 1838 smeekte de profeet Joseph: ‘Toon ons uw wil, o Heer, aangaande de Twaalf’ (inleiding LV 118). In antwoord op die bede openbaarde de Heer dat de leden van het Quorum der Twaalf in de daaropvolgende lente naar Engeland zouden gaan om het evangelie te prediken. Het quorum moest zich op 26 april 1839 verzamelen op het tempelterrein in Far West ten teken van het begin van die zending. Ook werden de ouderlingen John Taylor, John E. Page, Wilford Woodruff en Willard Richards geroepen om de opengevallen plaatsen in het Quorum der Twaalf in te nemen. (Zie LV 118:4–6.)

Toen de openbaring werd gegeven [in 1838] heerste er pais en vree in Far West (Missouri), de stad waar de meeste heiligen der laatste dagen woonden; maar voordat de dag aanbrak waarop we dienden te vertrekken, waren de heiligen van God uit de staat Missouri naar de staat Illinois verdreven op grond van het bevelschrift van gouverneur Boggs; en de inwoners van Missouri hadden gezworen dat van alle openbaringen van Joseph Smith deze zeer zeker niet in vervulling zou gaan. De openbaring noemde de dag waarop en de plaats waar de twaalf apostelen afscheid moesten nemen van de heiligen om hun zending te vervullen over de grote wateren. En het gepeupel in Missouri had verklaard dat het erop zou toezien dat die openbaring niet in vervulling zou gaan. (…)

Toen de dag naderde waarop dit gebod van de Heer uitgevoerd diende te worden, was Brigham Young president van de twaalf apostelen; [Thomas] B. Marsh, de senior apostel, was afvallig geworden. Broeder Brigham riep degenen van de Twaalf die toen in Quincy (Illinois) waren bijeen om te zien of zij naar Far West wilden gaan om de openbaring gestand te doen. De profeet Joseph en zijn broer Hyrum, Sidney Rigdon, Lyman Wight en Parley P. Pratt zaten op dat moment in de gevangenis in Missouri; maar vader Joseph Smith [sr.], de patriarch, was in Quincy. Hij en verschillende anderen vonden het niet verstandig om de reis aan te vangen omdat we daarmee ons leven in gevaar brachten. Zij dachten dat de Heer wel zou zien dat we van goede wil waren. Maar toen president Young de Twaalf vroeg wat zij ervan vonden, zeiden we allemaal, niemand uitgezonderd, dat de Heer had gesproken en dat we Hem gehoorzaam zouden zijn. Het was aan de Heer om zijn dienstknechten te beschermen; en wij zouden het gebod nakomen of aldoende sterven.

De lezers dienen te bedenken dat het risico dat de twaalf apostelen daarmee namen aanzienlijk was, aangezien Lilburn Boggs, de gouverneur van de staat Missouri, een bevel had uitgevaardigd, waarin hij alle heiligen der laatste dagen opdroeg de staat te verlaten op straffe van uitroeiing. Far West was ingenomen door een militie die niet meer was dan een bende met volmacht; de burgers was opgedragen hun wapens in te leveren; alle leiders [van de kerk] die aangehouden konden worden, zaten gevangen; de overige heiligen — mannen, vrouwen en kinderen — moesten uit lijfsbehoud halsoverkop de staat verlaten, met achterlating van huis, landerijen en andere eigendommen die zij niet mee konden nemen en die ten prooi vielen aan de bende. Het was zelfs zo erg dat ze het vee en de varkens van de heiligen afschoten. Ze beroofden hen van zowat alles waar ze de hand op wisten te leggen. De heiligen der laatste dagen werden uiterst wreed behandeld en kregen te maken met de grofste misstanden. Velen, vooral de leiders, wisten ternauwernood uit de staat weg te komen; want in die tijd waren er veel mannen in de staat Missouri die er hoegenaamd geen kwaad in zagen om een ‘mormoon’ neer te schieten als was het een dolle hond. (…)

Daar we vastbesloten waren het gebod na te komen, (…) gingen we op weg naar Far West. (…)

Niettegenstaande het dreigement van onze vijanden dat ze de vervulling van deze openbaring koste wat kost zouden verijdelen, en hoewel tienduizend heiligen op bevel van de gouverneur uit de staat waren verdreven, en ofschoon de profeet Joseph en zijn broer, Hyrum Smith, en veel andere kerkleiders in boeien in de gevangenis zaten, gingen we op de ochtend van 26 april 1839 naar het tempelterrein in de stad Far West, hielden daar een raadsvergadering en vervulden de openbaring en het gebod dat ons gegeven was, en we handelden veel zaken af in deze vergadering. (…)

Na afscheid te hebben genomen van het handjevol heiligen dat naar het tempelterrein was toegekomen om ons de openbaring en geboden Gods te zien vervullen, keerden wij Far West en Missouri de rug toe en gingen terug naar Illinois. We hadden onze opdracht volbracht zonder dat ook maar een hond zijn tong tegen ons had durven roeren [zie Exodus 11:7], of wie dan ook ons zelfs maar had kunnen vragen naar het waarom van onze daad.

We staken de Mississippi over met de stoomboot en bereikten Quincy op 2 mei. Daar trof ieder uit de groep tot zijn grote vreugde zijn gezin in vrede en veiligheid aan.13

De zieken genezen in Commerce (Illinois) en Montrose (Iowa)

Voordat we [in 1839] op zending naar Engeland gingen, was het noodzakelijk dat we een geschikte woonplaats voor ons gezin zochten. We kozen een plek uit, Commerce genaamd, dat later Nauvoo zou worden, waar wij ons als volk konden vestigen.

Op 15 mei verliet ik met mijn gezin, samen met broeder Brigham Young en zijn gezin, Quincy. We arriveerden op de 18de in Commerce. Na een gesprek met Joseph staken we de Mississippi over bij Montrose (Iowa). Het gezin van president Brigham Young en mijn gezin woonden in een kamer van 18 vierkante meter. Uiteindelijk vond broeder Young een andere kamer. (…) Maar toen trok het gezin van Orson Pratt bij ons in.

Terwijl ik in deze hut bij de oude barakken woonde, waren we er op zekere dag getuige van hoe Gods macht op de profeet Joseph rustte. Er waren veel mensen ziek en Joseph had zijn huis in Commerce afgestaan aan de zieken. Hij had een tent voor zichzelf opgezet in de voortuin. De vele heiligen die uit Missouri verdreven waren, verzamelden zich in Commerce; maar ze hadden daar geen onderkomen en woonden in huifkarren, tenten en in de buitenlucht. Daarom waren velen ziek geworden door het koude weer. Broeder Joseph had voor de zieken gezorgd totdat hij uitgeput was en zelf bijna ziek was geworden.

Hij was op de ochtend van 22 juli 1839 opgestaan en was in gedachten bij de heiligen Gods en hun vervolgingen en ellende. Hij riep de Heer aan in gebed, waarna de macht Gods in grote kracht op hem rustte. En zoals Jezus in zijn tijd de zieken genas, zo genas Joseph, de profeet van God, bij die gelegenheid allen in zijn omgeving. Hij genas allen in zijn huis en voortuin; daarna ging hij met Sidney Rigdon en een paar van de Twaalf naar de zieken die aan de oever van de rivier lagen, en hij gebood hen met luide stem in de naam van Jezus Christus op te staan en gezond te worden, en ze werden allen gezond. Toen hij alle zieken op de oostelijke oever gezond had gemaakt, staken ze per veerboot de Mississippi over en kwamen naar Montrose, waar wij ons bevonden. Het eerste huis dat ze binnengingen was dat van president Brigham Young. Hij lag ziek op bed. De profeet ging zijn huis binnen en genas hem, en ze kwamen gezamenlijk naar buiten. Toen ze langs mijn deur liepen, riep Joseph: ‘Broeder Woodruff, kom mee.’Dat waren de enige woorden die in de groep werden gesproken vanaf het moment dat we het huis van Brigham Young verlieten tot we het dorpsplein overstaken en het huis van broeder [Elijah] Fordham binnengingen. Broeder Fordham lag al een uur op sterven en elke minuut die wegtikte kon zijn laatste zijn.

Ik voelde de kracht Gods die in grote mate op zijn profeet rustte.

Toen we binnen waren, liep broeder Joseph op broeder Fordham af en nam hem bij de rechterhand; in zijn linker hield hij zijn hoed.

Hij zag dat broeder Fordham wezenloos voor zich uit staarde, niets zei en niet bij kennis was.

Na hem bij de hand te hebben genomen, keek hij de stervende aan en zei: ‘Broeder Fordham, herkent u mij?’ Eerst reageerde hij niet; maar we zagen allemaal dat de Geest Gods op hem rustte.

Weer vroeg hij: ‘Elijah, herkent u mij?’

Zachtjes fluisterde broeder Fordham: ‘Ja!’

De profeet vroeg toen: ‘Heb je het geloof om gezond te worden?’

Zijn antwoord, dat al wat verstaanbaarder was, luidde: ‘Ik ben bang dat het te laat is. Als u eerder gekomen was, waarschijnlijk wel.’

Hij leek net een man die uit een diepe slaap ontwaakte. De slaap des doods.

Joseph vroeg toen: ‘Geloof je dat Jezus de Christus is?’

‘Jazeker, broeder Joseph’, volgde het antwoord.

Toen sprak de profeet van God overluid met goddelijke grootsheid: ‘Elijah, ik gebied je in de naam van Jezus van Nazaret om op te staan en gezond te worden!’

De woorden van de profeet waren niet de woorden van een mens, zijn stem klonk als de stem van God. Het kwam mij voor alsof het huis schudde op zijn grondvesten.

Elijah Fordham sprong van zijn bed op als een man die uit de dood was herrezen. Hij kreeg weer kleur op zijn gezicht en er bleek weer leven in hem te stromen.

Zijn voeten waren in (…) kompressen gewikkeld. Hij schopte ze af, de kamer in, en vroeg toen om zijn kleren die hij vervolgens aantrok. Hij vroeg om een kommetje melk met brood en at dat leeg; daarna zette hij zijn hoed op en ging met ons naar buiten om andere zieken te bezoeken.

De ongelovige zal zich afvragen: ‘Is hier geen sprake van bedrog?’

Mocht de ongelovige al zinspelen op bedrog, bij Elijah Fordham, die stervende was, was er zeker geen, noch bij degenen die bij hem thuis waren, want als we een paar minuten later waren gekomen, was hij in de geestenwereld geweest; gelukkig kon hij worden gered. (…)

Zodra we buiten waren, gingen we het huis van Joseph B. Noble binnen, die heel zwak was en ernstig ziek. Toen we binnen waren, nam broeder Joseph hem bij de hand en gebood hem in de naam van Jezus Christus om op te staan en gezond te worden. Hij stond op en was ogenblikkelijk gezond.

Ondertussen had het gepeupel lucht gekregen van wat er gaande was en was na ons het huis van broeder Noble binnen-gekomen.

Voordat ze arriveerden, had broeder Joseph broeder Fordham gevraagd om een gebed uit te spreken.

Juist toen hij in gebed was, kwam het gepeupel binnen, met allerlei boze geesten in hun kielzog.

En ze waren nog niet binnen of broeder Fordham, die in gebed was, viel flauw en zakte in elkaar.

Toen Joseph zag dat het gepeupel zijn intrede had gedaan, stond hij op en liet die bewuste lieden en hun duivels uit de kamer verwijderen. Broeder Fordham kwam onmiddellijk weer bij en maakte zijn gebed af.

Dat geeft aan hoeveel macht boze geesten over de tabernakel van de mens hebben. De heiligen kunnen alleen door de macht Gods van duivelse machten bevrijd worden.

Broeder Noble was de laatste die op die dag gezond werd gemaakt. Het was de gedenkwaardigste dag waarop de macht van God zich manifesteerde door de gave van gezondmaking sinds de kerk was gesticht.14

De pioniers arriveren in de Salt Lake Valley

Noot: In april 1834 hoorde Wilford Woodruff de profeet Joseph Smith profeteren: ‘Tienduizenden heiligen der laatste dagen zullen zich in de Rocky Mountains vergaderen, en van daaruit zullen ze het evangelie vestigen onder de Lamanieten, die het evangelie zullen aanvaarden, en hun begiftigingen en de zegeningen van God zullen ontvangen. Dit volk zal de Rocky Mountains in gaan; daar zullen ze tempels voor de Allerhoogste bouwen.’15 In vervulling van deze profetie begonnen de heiligen zich dertien jaar later in de Salt Lake Valley te vestigen, nadat zij waren vervolgd en van plek tot plek waren gedreven. Ouderling Woodruff, destijds lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, maakte deel uit van de eerste pioniersgroep die in april 1847 vanuit Winter Quarters (Nebraska) naar hun beloofde land reisde en in juli 1847 in de Salt Lake Valley arriveerde.

Op de 22ste [juli 1847] reden Orson Pratt, [George] A. Smith en zeven anderen de vallei in om de weg te banen, zodat de groep kon volgen. Daar president Young ziek was — hij lag op een provisorisch bed in mijn huifkar — bleven wij in het kamp dat de groep had opgeslagen. (…)

Op de 24ste reed ik mijn kar, met president Young op bed, de vallei in, gevolgd door de rest van de groep. Toen we de canyon uitreden en de vallei vol in zicht kregen, keerde ik mijn kar om, met zicht op het westen, waarna president Young zich van zijn bed oprichtte en het land aandachtig in zich opnam. Terwijl hij met starende blik het uitzicht bekeek, werd hij enkele minuten in beslag genomen door een visioen. Hij had de vallei bij een eerdere gelegenheid in een visioen gezien en toen de toekomstige glorie van Zion en van Israël gezien, zoals het in de valleien van deze bergen zal wonen. Toen het visioen voorbij was, zei hij: ‘Het is genoeg. Dit is de juiste plaats. Rij maar verder.’ Toen reed ik naar het kampement dat was opgeslagen door de mensen die vooruit waren gegaan.

Toen we daar aankwamen, waren de broeders al met ploegen begonnen. Ik had ruim een kwart mud aardappelen bij me en ik nam me voor dat ik niet zou eten of drinken voordat ik die gepoot had. Ik had ze tegen enen in de grond, en deze aardappelen, samen met die welke de andere broeders hadden gepoot, vormden de basis van de toekomstige aardappelgewassen van Utah.

In de avond reed ik in gezelschap van Heber C. Kimball, [George] A. Smith en E. T. Benson City Creek [Canyon] in op zoek naar hout. Toen we daar waren barstte er onweer los en de regen bestreek bijna de hele vallei. (…)

Op de morgen van de 28ste (…) hield president Young een raadsvergadering met de Twaalf en maakte een wandeling buiten ons kamp. Hij hield stil, prikte zijn wandelstok in de grond en zei: ‘Hier komt de tempel van onze God.’ Hij stond toen ongeveer in het midden van het terrein van de [Salt Lake]tempel.16

God heeft ons gezegend, Hij heeft de aardbodem gezegend en we zijn zeer voorspoedig geweest bij het bebouwen van de grond. (…) De streek was dor, verlaten, er waren alleen sprink-hanen, krekels en prairiewolven te bekennen, en die waren de enige die het op deze grond leken uit te houden. Niet zozeer door wat we zagen, maar door geloof gingen we aan de slag om de aarde te bewerken. Op de eerste dag braken we bijna al onze ploegscharen. We moesten waterstromen verleggen om de aarde te bevochtigen en alleen door ondervinding leerden we iets verbouwen. De vreemdeling komt in Salt Lake City aan en ziet onze boomgaarden en de bomen in onze straten en je ziet hem denken: wat is dit een vruchtbare en verrukkelijke plek. Maar hij weet niet dat bijna alle bomen die hij ziet, twintig jaar of langer, afhankelijk van hun leeftijd, de hele zomer twee keer per week zijn besproeid, anders waren ze al lang dood geweest. We hebben er met vereende kracht aan gewerkt, de Heer heeft onze arbeid gezegend en Hij is dit volk zeer genadig geweest.17

Wij zijn als pioniers in geloof hier [naar de Salt Lake Valley] toegekomen; we wisten niets over dit land, maar onze bedoeling was de bergen in te trekken. Joseph had vóór zijn dood een gezelschap samengesteld dat hier naar toe moest gaan. Hij had er zicht op en wist precies wat er aan de hand was. God had aan hem de toekomst van deze kerk en dit koninkrijk geopenbaard, en had hem zo nu en dan laten zien dat het werk waarvan hij het fundament aan het leggen was een eeuwigdurend koninkrijk zou worden — en voor eeuwig stand zou houden. President Young heeft de pioniers naar dit land geleid. Hij had het geloof dat de Heer ons zou helpen. Allen die in die tijd deze kant opkwamen, hadden dat geloof. De Geest van God was bij ons, de Heilige Geest was bij ons; de engelen des Heren waren bij ons en we zijn gezegend. Alles wat we wilden bereiken, en meer dan we hadden verwacht, is gerealiseerd, voor zover de tijd het toeliet.18

Wij, de pioniers en het volk van God, laten profetieën in vervulling gaan en schrijven geschiedenis. (…) Ons hele leven, onze geschiedenis en onze reizen zijn door de profeten vanouds voorzegd. De pioniers hebben deze dorre woestijn betreden, en de heiligen zijn hen gevolgd in vervulling van de profetieën om de woestijn te laten bloeien als een narcis [zie Jesaja 35:1], om onze granen te zaaien langs de stroompjes en stille wateren en gebruik te maken van de spar, de pijnboom en de buks[boom] om de plaats van Gods heiligdom op te luisteren en de plaats van zijn voeten heerlijk te maken. [Zie Jesaja 60:13.] (…) Laten we dus onze roeping grootmaken en Zion en het koninkrijk Gods opbouwen, totdat het vervolmaakt is ten overstaan van de hemelen en de aarde, zodat we degenen die ons gestuurd hebben niet teleurstellen, noch hen die ons in visioen en openbaring hebben aanschouwd, maar laten we ons lot en bestemming voleindigen tot tevredenheid van onze hemelse Vader, zijn engelen en alle goede mensen.19

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. V–X voor meer informatie.

  • Neem de woorden van president Woodruff op p. 140 door. Waarom dienen we bekend te raken met de eerste heiligen der laatste dagen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat hun verhalen niet worden afgedaan als ‘loze kletspraat’? Hoe kunnen we de verhalen uit het leven van onze voorouders koesteren?

  • Op welke manieren was Wilford Woodruff gebaat bij zijn ervaringen in het Zionskamp? (Zie pp. 141–145.) Hoe denkt u dat deze ervaringen hem hebben voorbereid op het presidentschap van de kerk later in zijn leven? In welke opzichten hebben uw ervaringen u voorbereid op dienen in de kerk?

  • Waarom hadden de leden van het Quorum der Twaalf Apostelen het gevoel dat ze toch naar het tempelterrein in Far West (Missouri) moesten gaan? (Zie pp. 145–148.) Wat kunnen wij van dit relaas leren?

  • Wat leert u uit het verhaal over de gezondmaking van Elijah Fordham en anderen? (Zie pp. 149–151.) Hoe kan dit voorbeeld Melchizedeks-priesterschapsdragers helpen wanneer zij zich voorbereiden op het zalven van een zieke?

  • Wat kunnen wij uit de pioniersreis naar de Salt Lake Valley leren over geloof? Welke andere evangeliebeginselen herkent u in het leven van deze eerste pioniers? (Zie pp. 152–155.)

  • Wie zijn de hedendaagse pioniers in uw gezin? In uw gemeenschap of land? Wat hebben deze pioniers gedaan dat van hen pioniers heeft gemaakt?

  • Op wat voor manieren delen alle leden van de kerk in het geestelijke erfgoed van de eerste heiligen der laatste dagen?

Relevante teksten: Jakobus 5:14–15; Alma 15:1–12; Ether 12:6; LV 42:44–48; 103; 105; 115; 118; 136

Noten

  1. ‘A Pioneer Address’, Millennial Star, 3 september 1888, p. 563.

  2. Journal of Discourses, deel 9, p. 223.

  3. Deseret News: Semi-Weekly, 27 juli 1880, p. 2.

  4. Conference Report, april 1898, pp. 30–32.

  5. Deseret News: Semi-Weekly, 27 juli 1880, p. 2.

  6. History of the Church, deel 2, p. 104, voetnoot.

  7. Deseret News: Semi-Weekly, 27 juli 1880, p. 2.

  8. History of the Church, deel 2, p. 104, voetnoot.

  9. Deseret News: Semi-Weekly, 27 juli 1880, p. 2.

  10. The Discourses of Wilford Woodruff, samengesteld door G. Homer Durham (1946), p. 305.

  11. Deseret News: Semi-Weekly, 27 juli 1880, p. 2.

  12. Deseret News: Semi-Weekly, 21 december 1869, p. 1.

  13. ‘Leaves from My Journal’, Millennial Star, 10 oktober 1881, pp. 645–647.

  14. ‘Leaves from My Journal’, Millennial Star, 10 en 17 oktober 1881, pp. 647, 669–671.

  15. Geciteerd door Wilford Woodruff, Conference Report, april 1898, p. 57.

  16. Deseret News: Semi-Weekly, 27 juli 1880, p. 2.

  17. Deseret News, 22 mei 1872, p. 216.

  18. Deseret News: Semi-Weekly, 21 december 1869, p. 1.

  19. Deseret News: Semi-Weekly, 27 juli 1880, p. 2–3.