Kerkgeschiedenis
Hoofdstuk 5: ‘De liefde vergaat nimmermeer’


Hoofdstuk 5

‘De liefde vergaat nimmermeer’

Toen zuster Emmeline B. Wells in 1910 geroepen werd als de vijfde algemeen ZHV-presidente was zij op die taak voorbereid. Gedurende de tocht naar de Salt Lake Valley had zij nauw samengewerkt met zusters die een rotsvast getuigenis van het evangelie van Jezus Christus hadden en die de fundamentele beginselen van de zustershulpvereniging begrepen. Ze was van 1888 tot 1910 secretaresse van twee algemeen ZHV-presidentes, Zina D. H. Young en Bathsheba W. Smith, geweest.

In de vaste overtuiging dat de zustershulpvereniging op basis van openbaring was gesticht, stelden zuster Wells en haar beide raadgeefsters, Clarissa S. Williams en Julina L. Smith, zich het behoud van de beginselen waarop de vereniging was gebaseerd tot doel. In oktober 1913 verklaarden ze:

‘Wij verklaren dat het ons doel is de oorspronkelijke naam en de aanvankelijke geest en zending van deze geweldige organisatie in stand te houden, waarbij we ons vasthouden aan de geïnspireerde leringen van de profeet Joseph Smith, toen hij het plan openbaarde waardoor de vrouwen, op aanwijzing van de priesterschap, konden worden ondergebracht in een geschikte organisatie om de zieken te verzorgen, de behoeftigen te helpen, de bejaarden te vertroosten, de onvoorzichtigen te waarschuwen en de wezen te steunen.’1

Een paar maanden daarvoor had deze zingeving zuster Wells en haar raadgeefsters ertoe gebracht een motto te kiezen, dat zou uitgroeien tot een voortdurende herinnering aan de fundamentele beginselen en geïnspireerde oorsprong van de organisatie. Zij kozen voor een Schriftuurlijke tekst: ‘De liefde vergaat nimmermeer.’2 Die vier woorden sluiten de opdracht in die de profeet Joseph Smith de ZHV-zusters had gegeven: ‘de armen te helpen’ en ‘zielen te redden’.3

In het verleden waren de pioniersvrouwen liefdadig geweest voor buren en kennissen. Nu zouden de ZHV-zusters zich verenigen om naastenliefde, ‘de reine liefde van Christus’,4 uit te dragen onder hun wereldwijde buren en kennissen.

Zuster Wells en haar raadgeefsters kozen dit motto in een tijd die relatief vredig en voorspoedig was. Ze hadden er geen idee van dat hun motto door de gebeurtenissen in de jaren daarna op de proef zou worden gesteld.

Vredig leven in tijden van oorlog

In 1914 brak er in Europa oorlog uit. Deze oorlog, waar vele naties betrokken bij raakten, duurde tot november 1918 en zou bekend worden als de Eerste Wereldoorlog. In deze periode, waarin verbittering en onverdraagzaamheid een bedreiging hadden kunnen vormen voor de liefdadige gevoelens die van ZHV-zusters worden verwacht, publiceerden zuster Emmeline B. Wells en haar raadgeefsters de volgende boodschap voor alle vrouwen in de kerk:

‘Zorg in een geest van liefde en geduld voor uw man en kinderen; waak over de kleintjes; sta niet toe dat ze zich de geest van onverdraagzaamheid of haat eigen maken jegens een natie of welk volk ook; houd vuurwapens buiten hun bereik; sta niet toe dat ze oorlogje spelen en net doen of ze op het slagveld sneuvelen; prent ze de geest van trouw aan vlag en vaderland in, maar laat ze voelen dat ze soldaten onder het kruis zijn en dat zij, als ze de wapens moeten opnemen ter verdediging van de vrijheid of het land, dat zonder wrok of verbittering doen. (…) Onderwijs in de vredige zaken van het koninkrijk [en] zorg nog ijveriger dan voorheen voor de behoeftigen.’5

Met deze boodschap drong zuster Wells er bij de zusters op aan hun naastenliefde in daden om te zetten, zoals de profeet Joseph Smith zeventig jaar eerder had gepredikt. Ze moedigde hen aan geduld te hebben met dierbaren, vriendelijk te zijn voor hun naasten — met inbegrip van hun vijanden — en hulp te verlenen aan noodlijdenden. De ZHV-zusters volgden deze raad op. Zij streefden ernaar de reine liefde van Christus te ontvangen en uit te dragen, die nimmermeer zou vergaan en hen niet in de steek zou laten.6 Deze liefde zou hen in tijden van oorlog en vrede schragen.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog werkte de zustershulpvereniging in de Verenigde Staten van ganser harte samen met andere maatschappelijke organisaties zoals de Council of National Defense [raad van nationale defensie] en het Amerikaanse Rode Kruis. De zusters namen deel aan voedselproductie en conservering, geldinzameling, sanitaire verzorging, kinderzorg en andere diensten. Ze zetten zich energiek en doeltreffend in voor deze gemeenschapsprojecten. Hun profeet herinnerde hen er echter wel aan dat ze nooit de goddelijke oorsprong van de zustershulpvereniging uit het oog mochten verliezen.

Afbeelding
President Joseph F. Smith

Joseph F. Smith

President Joseph F. Smith, de zesde president van de kerk, zei dat wereldlijke organisaties ‘door de mens zijn opgericht’, maar dat de zustershulpvereniging ‘door God [was] opgericht, goedgekeurd, ingesteld en verordineerd om mannen en vrouwen ten behoeve van het heil van hun ziel te bedienen.’ Hij wilde niet ‘de tijd zien aanbreken dat onze zustershulpvereniging zich laat leiden door of zich mengt met of opgaat in deze door vrouwen opgerichte organisaties. (…) Het is aan u’, zo zei hij tegen de ZHV-zusters, ‘om de wereld en in het bijzonder de vrouwen van de wereld te leiden, in alles wat prijzenswaardig is, alles wat goddelijk is, alles wat verheffend en zuiverend is voor de mensenkinderen. U bent het hoofd, niet de staart.’7 Zuster Emmeline B. Wells deelde die visie. Zij gaf bij de samenwerking met andere organisaties leiding aan de zustershulpvereniging, maar ze hield ook de kenmerkende doelen en het goddelijke karakter van de vereniging in stand.

De ZHV-zusters werkten niet alleen samen met andere organisaties, maar namen ook allerhande initiatieven om in hun wijken goederen te verschaffen aan en geld in te zamelen voor minderbedeelden. Sommige zusters maakten en verkochten jurken, schorten, kinderkleding, quilts, en zelfs hoeden en vloerkleden van eigen productie. Sommigen fokten en verkochten vee en schapen.

Een zuster in Tooele (Utah, VS) hoorde dat een Brits gezin in de oorlog veel profijt had gehad van een door haar gemaakte quilt. Deze ZHV-zuster had de quilt in 1906 gemaakt, er een briefje in gestopt, en hem naar San Francisco (Californië, VS) gestuurd voor slachtoffers van de grote aardbeving aldaar. Elf jaar later was de quilt aan het Rode Kruis meegegeven en naar Groot-Brittannië verscheept. Toen de Britse ontvangster het briefje in de quilt vond, stuurde ze een bedankbriefje, waarin ze schreef dat de quilt ‘zeer van pas was gekomen, daar mijn man aan het front was gesneuveld.’ Deze weduwe, die was achtergebleven met acht kinderen, waardoor werken niet tot de mogelijkheden behoorde, erkende: ‘Ik ben er door op de been gebleven.’8

Vele Britse zusters meldden zich vrijwillig aan om voor soldaten te naaien en te breien, maar ze hadden geen geld om het nodige materiaal te kopen. Amerikaanse en Canadese zustershulpverenigingen schoten te hulp en droegen enthousiast bij aan een noodfonds. Ze stuurden geld naar elke gemeente in Groot-Brittannië, zodat de Britse zusters materiaal konden kopen om lakens, kussenslopen en kleding te maken.

Toen de zustershulpvereniging in 1918 haar surplus aan tarwe aan de Amerikaanse overheid verkocht (zie hoofdstuk 4) merkte zuster Wells op: ‘In al die jaren was er weinig reden om het opgeslagen graan te gebruiken waarvoor het eigenlijk bedoeld was, maar nu er donkere wolken boven de wereld hangen, zien we de profetische wijsheid in de oproep van president Young aan de zusters om graan op te slaan voor tijden van nood.’9

De verkoop van de tarwe was meer dan voedsel voor hongerigen. Zuster Clarissa S. Williams, die werkzaam was als een van zuster Wells’ raadgeefsters, beval aan de gelden uit de verkoop op een centrale rekening te storten en de rente te gebruiken voor de financiering van projecten ter verbetering van de gezondheid van vrouwen en kinderen. Later, toen zuster Williams werkzaam was als de zesde algemeen ZHV-presidente, zag zij toe op het gebruik van die gelden voor dergelijke doeleinden.

Het gezin en personen sterken

Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog waren veel personen en gezinnen noodlijdend — financieel, lichamelijk, emotioneel en spiritueel. Ter leniging van deze noden riep de zustershulpvereniging, met de volledige steun van president Heber J. Grant, de zevende president van de kerk, in 1919 de afdeling sociale diensten van de zustershulpvereniging in het leven. Zuster Amy Brown Lyman, die later de achtste algemeen ZHV-presidente zou worden, werd het hoofd van deze afdeling. De afdeling sociale diensten werkte namens de zustershulpvereniging samen met wijken en ringen om bijvoorbeeld behoeftige vrouwen en meisjes aan een baan te helpen en adoptiekinderen in gezinnen te plaatsen. Haar voornaamste bezigheid was echter gezinnen van praktische begeleiding te voorzien. Volgens zuster Lyman was de afdeling sociale diensten van de zustershulpvereniging geen ‘hulpverlenende instantie’, maar een ‘dienstverlenende afdeling’, met nadruk op ‘de studie van gezinssituaties, het opstellen van plannen en begrotingen, het regelen van hulp voor gezinnen in de kerk, en het opleiden van medewerksters.’10

Met dit doel in gedachten stelde de afdeling sociale diensten een cursus gezinswelzijn samen, die zes weken duurde. Deze cursus werd door medewerksters uit verschillende ringen gevolgd, die hem vervolgens in hun wijk en gemeenschap gaven. Ruim vierduizend vrouwen volgden de cursus.

Vanaf 1902 had het algemeen ZHV-presidium zijn steun verleend aan een opleiding voor verpleegsters. In 1920 was de professionele opleiding voor verpleegsters zo veelomvattend geworden, dat de ZHV een opleiding voor verpleeghulpen begon. Deze eenjarige opleiding, die plaatsvond in het mormoonse ziekenhuis in Salt Lake City, was gratis. Wel werd er van de studenten verlangd dat ze in totaal dertig dagen verpleegdienst in de gemeenschap verrichtten. Na vier jaar, waarin 46 verpleeghulpen werden opgeleid, hief de zustershulpvereniging de opleiding op, waarna zij haar steun gaf aan de cursussen thuisverpleging van het Rode Kruis. Zoals bij andere programma’s het geval was geweest, gebruikte de zustershulpvereniging dit programma om toen heersende noden te lenigen, waarna zij het werk aan andere instanties overliet.

De ZHV-leidsters moedigden de zusters aan elkaar op liefdadige wijze te blijven dienen, zoals zij vanaf Nauvoo hadden gedaan. De zusters verzorgden de zieken, naaiden voor wie kleding nodig hadden, en schoten de minderbedeelden op andere manieren te hulp. In 1921 moesten de Armeense heiligen der laatste dagen die in Turkije woonden het land uit. Joseph W. Booth, de president van de Palestijns-Syrische Zending, zorgde ervoor dat ze zich in Aleppo (Syrië) konden vestigen, waar hij een gemeente stichtte met een zustershulpvereniging van ongeveer dertig zusters. De meeste vrouwen in deze groep waren heel arm, en toch vonden ze dat het hun voorrecht en plicht als lid van de zustershulpvereniging was om hulp te bieden aan wie het minder hadden dan zij. Dus kwamen ze bij elkaar en maakten kleding van honderd meter stof die president Booth had gekocht. Ook bereidden ze een maaltijd voor ondervoede medevluchtelingen.

In april 1921 volgde zuster Clarissa S. Williams zuster Emmeline B. Wells op als algemeen ZHV-presidente. Daar zij in het presidium met zuster Wells werkzaam was geweest, was ze klaar voor de uitdagingen die zouden volgen. Ze was bekend om haar organisatietalent en haar liefde en vriendschap voor iedereen.

Zuster Williams maakte zich zorgen over het hoge sterftecijfer onder moeders en zuigelingen. Ook was ze bezorgd over het gebrek aan mogelijkheden voor gehandicapten en de lage levensstandaard van veel vrouwen. Onder haar wijs en kundig leiderschap bleef de zustershulpvereniging zich inspannen om deze problemen op te lossen. In 1924 vestigde de zustershulpvereniging van de ring Cottonwood met de steun en bemoediging van algemene en plaatselijke priesterschapsleiders, alsmede zuster Williams, een kraamziekenhuis. Dit ziekenhuis zou later deel gaan uitmaken van een netwerk van ziekenhuizen van de kerk.

Zuster Williams zag in dat het van groot belang was dat er verbetering kwam in de ‘gezondheid, mogelijkheden, en levensstandaard van iedereen met wie we in contact komen.’ Ze zei: ‘Een dergelijke onderneming tot algehele verbetering omvat een zorgvuldige voorbereiding, instructie, educatief werk, en actief dienstbetoon.’11 Deze inspanningen leidden ertoe dat in de heersende behoeften werd voorzien, doordat voor bisschoppen de weg werd geopend naar een betere hulpverlening aan behoeftige gezinnen. Ook bereidden ze de kerk voor op moeilijkheden die zich een paar jaar later aandienden.

Zelfredzaamheid aankweken

Na de Eerste Wereldoorlog werkte de zustershulpvereniging ruim tien jaar aan de verbetering van de levensstandaard van vrouwen en gezinnen, waarbij ze zich concentreerde op gezondheid, banen en opleiding. Ook bleef de zustershulpvereniging persoonlijke rechtschapenheid en liefdadigheid aanmoedigen. Toen kreeg de wereld aan het eind van 1929 opeens, zonder enige waarschuwing, te maken met een grote economische depressie.

En weer waren personen en gezinnen in een tijd van crisis gebaat met de beginselen die in de zustershulpvereniging werden onderricht en geleerd. De vrouwen in de kerk putten kracht uit hun geloof in onze hemelse Vader en Jezus Christus, vielen terug op hun zelfredzame vaardigheden en werkten om uiting te geven aan de naastenliefde die in hun hart was. Met deze beginselen tot leidraad konden zij voor zichzelf en hun gezin zorgen, alsmede anderen hulp bieden.

In 1928 riep president Heber J. Grant zuster Louise Y. Robison als zevende algemeen ZHV-presidente. Economische problemen waren zuster Robison niet vreemd. Ze was opgegroeid in een kleine blokhut in het landelijke Scipio (Utah, VS), waar ze had geleerd te boeren, tuinieren, naaien, werken, de eindjes aan elkaar te knopen en blijmoedig te zijn.

Zeven jaar vóór haar roeping als algemeen ZHV-presidente had president Grant zuster Robison aangesteld als tweede raadgeefster in het algemeen ZHV-presidium. Ze was zich pijnlijk bewust geweest van haar beperkingen, zoals haar dochter zich nog goed kan herinneren:

Afbeelding
President Heber J. Grant

Heber J. Grant

‘Toen moeder naar de werkkamer van president Grant ging om te worden aangesteld, stond het voor haar vast dat hij niet goed geïnformeerd was over haar capaciteiten. Dus vertelde ze hem dat ze met alle plezier alles wilde doen wat er van haar gevraagd werd, maar ze liet er geen twijfel over bestaan dat ze niet hoog was opgeleid, dat ze weinig geld en nagenoeg geen sociale status had, en dat ze bang was dat ze niet het voorbeeld kon geven dat de vrouwen in de zustershulpvereniging van een leidster verwachtten. Ze eindigde haar betoog met de woorden: “Ik ben maar een gewone vrouw!” President Grant antwoordde: “Zuster Louizy, 85 procent van de vrouwen in onze kerk zijn gewone vrouwen. We roepen u als hun leidster.”’12

Aangemoedigd door de woorden van president Grant gebruikte zuster Robison haar unieke talenten en diende haar ZHV-zusters van ganser harte, eerst als raadgeefster en daarna als presidente. Ze was verstandig, mededogend en een harde werkster. Door haar gemis aan formele opleiding en materiële rijkdom kon zij zich in de plaats stellen van en hulp bieden aan mensen in soortgelijke omstandigheden. Haar advies aan huisvrouwen en moeders was praktisch en helder. Ze begreep wat het inhield om van een mager inkomen rond te komen, maar ook wist ze hoe belangrijk de invloed van een moeder in een gezin is. Daarom moedigde zij moeders aan al het mogelijke te doen om bij hun kinderen thuis te blijven in plaats van uit werken te gaan.

De Amerikaanse overheid riep veel hulpinstanties in het leven om het tij van de economische crisis te keren. De afdeling sociale diensten van de zustershulpvereniging werkte een poosje samen met deze instanties om hulp te bieden aan behoeftige gezinnen, maar de nood was zo hoog dat de afdeling het niet aankon. Een medewerkster op de afdeling zag haar cliëntenbestand van 78 gezinnen in 1929 naar 700 gezinnen in 1934 groeien.13

De kerk waardeerde de inspanningen van de overheidsinstanties. Zuster Robison zei dat de Amerikaanse overheid ‘ongelooflijk haar best deed’ om mensen in nood bij te staan. Zij was het echter ook met de priesterschapsleiders eens dat de kerkleden zich de fundamentele waarden van zelfredzaamheid moesten aanleren. Zij zei: De zustershulpvereniging verkondigt al 93 jaar dat we voor onze behoeftigen moeten zorgen. Ik vraag mij af of we het nu niet te veel aan de overheid overlaten.’14

In april 1936 introduceerde het Eerste Presidium een wereldwijd welzijnsprogramma. Daardoor kwam de kerk in een betere positie om hulp aan behoeftige leden te bieden. In de algemene conferentie van oktober 1936 legde president Heber J. Grant het doel van het programma uit.

‘Ons eerste doel was om’, zo zei hij, ‘voor zover mogelijk, een systeem op te zetten waaronder de vloek van werkloosheid zou worden uitgewist, het leed dat bijstand heet zou verdwijnen, en onafhankelijkheid, nijverheid, spaarzaamheid en zelfrespect weer onder onze mensen zouden worden gevonden. De kerk stelt zich tot doel de mensen te helpen zichzelf te helpen. Werken moet opnieuw verheven worden tot het leidende beginsel in het leven van de leden van onze kerk.’15

Jaren later herhaalde president Thomas S. Monson, de zestiende president van de kerk, deze doelstelling: ‘Bedenk’, zei hij, ‘dat de hulp van de kerk bedoeld is om mensen in staat te stellen zichzelf te helpen. De rehabilitatie van leden is de verantwoordelijkheid van de betrokkene zelf en zijn of haar familie, geholpen door het priesterschapsquorum en de zustershulpvereniging. Ons doel is onafhankelijkheid te ontwikkelen, geen afhankelijkheid. De bisschop probeert bij ieder persoon die hulp krijgt integriteit, zelfrespect, waardigheid en een evenwichtig karakter aan te kweken, die resulteert in volledige zelfredzaamheid.’16

Een van de leidende beginselen van het welzijnsprogramma was dat de ZHV-zusters en de priesterschapsdragers eensgezind samenwerken. President Harold B. Lee, de elfde president van de kerk, was nauw betrokken bij de totstandkoming van het welzijnsprogramma toen hij als ringpresident werkzaam was. Hij zei:

‘Het allerbelangrijkste doel dat dient te worden verwezenlijkt door het [welzijnsprogramma van de kerk] is de bevordering van de samenwerking en eensgezindheid in de gehele kerk. (…)

‘In die mate dat de zustershulpverenigingen in de wijken samenwerken met de priesterschapsquorums en bisschappen, in die mate is er een [welzijns]programma in die wijk.’17

De rol van de ZHV-presidente op wijkniveau was in het bijzonder belangrijk volgens bisschop Joseph L. Wirthlin, in die tijd de presiderende bisschop van de kerk: ‘Wat mij betreft is er slechts één persoon die bij een gezin langs kan gaan om de noden van het gezin te bepalen en daarin op verstandige wijze te voorzien. Die persoon is iemand die we een gezinsmanager zouden kunnen noemen, de ZHV-presidente. (…) Per slot van rekening hebben deze voortreffelijke vrouwen zelf een gezin en kunnen zij terugvallen op hun eigen ervaringen die verband houden met het moederschap en het regelen van het huishouden.’18

De zustershulpvereniging bevond zich in een positie waarin zij een belangrijke rol in de welzijnszaken van een wijk kon spelen. Op aanwijzing van de bisschop bepaalde zij de noden van gezinnen, waarna ze die naar behoefte van gedroogde en geweckte vruchten en groenten, kleding en beddengoed voorzag. Zusters werd een tijdje gevraagd elke tiende pot geweckt fruit aan de welzijnszorg te doneren. Zuster Belle S. Spafford, de negende algemeen ZHV-presidente, herinnerde zich dat ze de vruchten opraapte die door de wind van de bomen waren gevallen, die weckte en onder behoeftige zusters verspreidde. Door dit verrichte dienstbetoon kreeg zij meer waardering voor het doel van de zustershulpvereniging.

De ZHV-leidsters maakten integraal deel uit van het kerkelijke welzijnssysteem. Zij namen op algemeen, ring- en wijkniveau deel aan welzijnscomitévergaderingen, hadden invloed op besluiten en coördineerden werkzaamheden. Deze coördinatie was van essentieel belang naarmate het kerkelijke welzijnssysteem van boerderijen, fabrieken, distributiecentra en andere voorzieningen in omvang toenam. De afdeling sociale diensten van de zustershulpvereniging ging in 1969 op in de kerkelijke welzijns- en sociale diensten.

De banden der naastenliefde versterken

Tussen 1939 en 1945 ging een groot deel van de wereld gebukt onder de Tweede Wereldoorlog. De meeste kerkelijke programma’s werden getroffen door dit wereldomvattende conflict. In maart 1940 kwam president J. Reuben Clark jr., eerste raadgever van president Heber J. Grant, bijeen met de algemene presidenten van de hulporganisaties om alle programma’s en activiteiten door te lichten. Zij stelden vier basisdoelen op voor elke tak van de kerk: ‘Om de “stijgende druk van deelname aan kerkactiviteiten” op de leden te verminderen, de last van de bisschoppen te verlichten, te snijden in programma’s die grote, dure kerkgebouwen vergen, en de kerk binnen haar inkomsten te houden.’ De zustershulpvereniging en andere organisaties werd gevraagd ‘hun werkzaamheden te consolideren, samen te laten vallen, te schrappen, te vereenvoudigen en aan te passen ter bevordering van de samenwerking met het [Eerste] Presidium om de hiervoor genoemde doelen te verwezenlijken.’19

Het gezin beschermen

De voornaamste reden voor de vereenvoudiging van de programma’s was het gezin te beschermen. De leidinggevenden van priesterschap en hulporganisaties waren bezorgd dat de Tweede Wereldoorlog de gezinnen in de kerk uit elkaar zou trekken. De mannen gingen naar het front en de vrouwen bleven achter om voor het gezin te zorgen zonder de hulp van hun echtgenoot en oudere zoons. De kerkleiders adviseerden moeders met schoolgaande kinderen nogmaals om, zo mogelijk, hun kinderen te onderhouden zonder uit werken te gaan. Deze leiders moedigden de ZHV-zusters aan zich te bekwamen in de fundamentele vaardigheden van zelfredzaamheid: quilten, kleding naaien, moestuinen aanleggen, en groente en fruit wecken en opslaan. Ook legden zij nadruk op de geestelijke rol van de moeder in het gezin. De door oorlog verscheurde landen hadden behoefte aan goede jonge burgers die van hun moeder hoge normen en waarden hadden meegekregen.

Samenwerking met maatschappelijke organisaties en priesterschapsleiders

Zoals in de voorgaande wereldoorlog het geval was, gaven ZHV-zusters gehoor aan de oproep om vrijwilligerswerk te doen en het werk van andere bonafide organisaties te steunen. In 1942 voltooiden ruim tienduizend ZHV-zusters de cursussen van het Rode Kruis in thuisverpleging, eerstehulpverlening en voedingsleer. Ook was de kerk een warm pleitbezorger van antirook- en antialcoholcampagnes om de gezondheid van heiligen der laatste dagen in de krijgsmacht te beschermen. Door hun steun aan deze programma’s en door hun barmhartige, liefdadige dienstbetoon bevorderden de ZHV-zusters de goede gezondheid en goodwill.

Dit was een tijd van veel samenwerking voor de ZHV-zusters, zowel in de gemeenschap als met priesterschapsleiders. Zuster Amy Brown Lyman, die een groot deel van de Tweede Wereldoorlog werkzaam was als de achtste algemeen ZHV-presidente, zei daarover:

‘Een van de dingen die ik onder andere zeer heb gewaardeerd (…) was de steun die de ZHV-vrouwen altijd kregen van de priesterschap — van de algemene autoriteiten van de kerk en ook van de plaatselijke priesterschap, vooral van de bisschoppen.

‘De algemene autoriteiten boden de leidsters van de hulporganisaties niet alleen uitzonderlijke mogelijkheden binnen de kerk, maar ze moedigden ze ook aan in hun samenwerking met andere humanitaire organisaties.’20

Een voorbeeld van deze samenwerking was het huisvestingsprogramma voor indiaanse scholieren, dat in 1947 van start ging met de steun van ouderling Spencer W. Kimball, toen nog van het Quorum der Twaalf Apostelen. Dit programma maakte het mogelijk dat indiaanse jongeren uit kleine gemeenschappen bij mormoonse gezinnen werden ondergebracht in plaatsen waar ze naar school konden en waar de kerk goed vertegenwoordigd was. Het programma bood deze jongeren de kans om ervaring op te doen, en het bevorderde ook het onderlinge begrip tussen verschillende culturen.

De ZHV-leidsters, in het bijzonder zuster Belle S. Spafford, de negende algemeen ZHV-presidente, zetten zich onder leiding van ouderling Kimball in voor dit programma. Veel zusters dienden de jongeren door ze te koesteren alsof ze hun eigen kinderen waren. Het programma werd in 1996 beëindigd. President Boyd K. Packer van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft er later over gezegd: ‘Het huisvestingsprogramma voor indianen vervulde zijn doel, waarna het werd opgeheven. En dat gebeurt. (…) We halen de steigers weg als de bouw voltooid is.’21

‘De reine liefde van Christus’: liefdadigheid in actie

De ZHV-zusters in Europa kregen in de Tweede Wereldoorlog met grote verwoesting te maken. Niettemin gaven zij blijk van prijzenswaardige moed door elkaar, ondanks schokkende omstandigheden, te dienen. Zij bleven getrouw en vertrouwden op hun getuigenis en de verzoening van Jezus Christus. Hun levenswijze en getuigenissen in deze periode zijn met recht inspirerend.

Na de oorlog schreef Maria Speidel, die werkzaam was als de ZHV-presidente van het district Stuttgart (Duitsland):

‘De afgelopen vijf jaar zijn moeilijk geweest en we zijn zeer nederig geworden. Ons vertrouwen in de Heer en ons getuigenis van zijn kerk zijn een grote bron van kracht voor ons geweest. Hij is ons genadig geweest, en hoewel er veel lijden was, heeft Hij ons van zijn kracht geschonken. Sommigen van ons zijn al hun aardse bezittingen kwijtgeraakt, elk tastbaar ding dat ons lief was, en als we zeggen dat ‘het beter is om met God door het duister te wandelen dan zonder Hem in het licht’, weten we waarover we spreken. (…)

‘(…) Blij zingen we de liederen van Zion, want we vertrouwen op de Heer. Hij maakt alles goed.’22

Gertrude Zippro, ZHV-presidente in een ander district, wandelde vele avonden met God door het duister om haar zusters haar liefde en dienstbetoon te bewijzen. Ze woonde in Holland toen het land in de Tweede Wereldoorlog gebukt ging onder de bezetting. Daar soldaten vaak reizigers aanhielden en controleerden, droeg zij een identiteitsbewijs bij zich, zodat zij de zustershulpverenigingen in het district kon bezoeken.

Zuster Zippro’s zoon, John, zei dat het ‘steeds gevaarlijker werd om tijdens de bezetting, die vijf jaar duurde, ’s avonds naar buiten te gaan.’ Denkend aan zijn moeders toewijding zei hij: ‘Ziet u het voor u, mijn moeder die zulke gevaarlijke omstandigheden trotseert en vele keren ’s avonds op haar fiets stapt om een andere gemeente te bezoeken?’ Hij vervolgt: ‘Ongeacht hoe ze zich voelde en ongeacht de omstandigheden vervulde ze haar plicht. Wat was ze een geweldige vrouw en leidster! Voor mij lijdt het geen twijfel dat ze zorgvuldig door de Heer was uitgekozen om in die periode de ZHV-presidente te zijn.’

Deze zoon van zuster Zippro merkte verder op: ‘Ze moet volkomen op de Heer vertrouwd hebben om onder die omstandigheden keer op keer op pad te gaan, zonder te weten op welke problemen ze zou stuiten.’23

In Denemarken was de situatie voor de heiligen draaglijker dan in veel andere landen. Er was voldoende te eten, dus deelden ze dat met hun onfortuinlijke naasten. Eva M. Gregersen, ZHV-presidente in de Deense Zending, heeft gezegd: ‘In de oorlog hebben we ons uitgehongerde broederland, Noorwegen, geholpen. Samen met het zendingskantoor hebben we aan dit doel geld gegeven en elke maand zijn er vele mooie pakketten met voedsel naar onze broeders en zusters in Noorwegen gestuurd, die sprakeloos waren van dankbaarheid.’24

President Hugh B. Brown was met eigen ogen getuige van een dergelijke naastenliefde. Hij was van 1937–1939 werkzaam als president van de Britse Zending, van 1939–1945 als coördinator van de mormoonse dienstplichtigen in Europa, en van 1945–1946 nogmaals als president van de Britse Zending. Later zou hij werkzaam zijn als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen en het Eerste Presidium. Hij bracht verslag uit over het dienstbetoon onder de ZHV-zusters in de Tweede Wereldoorlog:

‘Er zijn honderden ZHV-zusters in het oorlogsgebied die aan gevaren, problemen en ontbering zijn blootgesteld, vergelijkbaar met wat onze mannen op het slagveld doormaken. Deze dappere vrouwen versaagden niet toen zij werden geconfronteerd met schier onoverkomelijke moeilijkheden. (…)

‘Met deze vrouwen in gebed te knielen en ze God te horen danken voor hun eenvoudige zegeningen, voor het behoud van hun leven en dat van hun dierbaren, en voor hun karige maaltijden en hun ruitloze woningen is zowel een inspiratie als een terechtwijzing voor velen van ons, die veel meer materiële zegeningen dan zij hebben, maar die vaak klagen dat ze bepaalde luxes niet hebben.’25

Hedwig Biereichel, een zuster in Oost-Duitsland, voorzag uitgehongerde Russische krijgsgevangenen van eten, hoewel zij en haar gezin daarvoor een gevangenisstraf of de doodstraf hadden kunnen krijgen.26 Jaren nadien werd ze, samen met anderen die in de Tweede Wereldoorlog soortgelijke moeilijkheden hadden doorstaan, geïnterviewd. Aan het eind van elk interview vroeg de interviewster: ‘Hoe behield u uw getuigenis onder al die beproevingen?’ De interviewster vatte alle reacties die ze kreeg samen in deze uitspraak: ‘Ik behield in die tijden geen getuigenis — het getuigenis behield mij.’27

Toen de Tweede Wereldoorlog in 1945 eindigde, hadden de ZHV-zusters wereldwijd veel verdriet en ontbering geleden. Desondanks waren ze elkaar blijven dienen, hadden hun gezinnen beschermd, en getuigenissen versterkt.

Als getuige van zoveel leed en zoveel onbaatzuchtig dienstbetoon verklaarde zuster Amy Brown Lyman:

‘[Mijn] getuigenis is mijn anker en mijn houvast, mijn genoegdoening in tijden van vreugde en blijheid, mijn troost in tijden van verdriet en ontmoediging. (…)

‘Ik ben dankbaar dat ik werkzaam mocht zijn (…) in de zustershulpvereniging, waarin ik voor het grootste deel van mijn volwassen leven zo gelukkig en tevreden heb samengewerkt met haar duizenden leden. Ik ben bij hen thuis geweest, heb bij hen geslapen en aan hun tafel gegeten, en heb zo kennis gemaakt met de schoonheid van hun karakter, hun onbaatzuchtigheid, hun begripvolle hart, hun getrouwheid en de offers die zij brengen. Ik breng, hoe gebrekkig ook, hulde aan deze geweldige, zorgzame zusterschap.’28

In tijden van tegenspoed en onzekerheid hebben de ZHV-zusters wereldwijd deze aansporing van Mormon gevolgd: ‘Houdt daarom vast aan de naastenliefde, die het voornaamste van alles is.’ Zij hebben blijk gegeven van de vaste overtuiging dat, hoewel ‘alle dingen moeten vergaan […] naastenliefde […] de reine liefde van Christus [is] en zij houdt eeuwig stand.’29 Telkens weer zijn zij hun motto trouw gebleven: ‘De liefde vergaat nimmermeer.’

Hoofdstuk 5

  1. Emmeline B. Wells, Clarissa S. Williams en Julina L. Smith, ‘Resolutions of Relief Society’, Woman’s Exponent, november 1913, p. 79.

  2. 1 Korintiërs 13:8; Moroni 7:46; zie ook General Board Minutes, 1842–2007, 3 juli 1913, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis.

  3. Joseph Smith. In: Relief Society Minute Book, Nauvoo (Illinois), 9 juni 1842, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, p. 63.

  4. Moroni 7:47.

  5. Emmeline B. Wells, Clarissa S. Williams en Julina L. Smith, ‘Epistle to the Relief Society Concerning These War Times’, Relief Society Magazine, juli 1917, p. 364.

  6. Zie Moroni 7:46–47.

  7. Joseph F. Smith. In: Minutes of the General Board of Relief Society, 17 maart 1914, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, pp. 54–55.

  8. In: ‘Notes from the Field’, Relief Society Magazine, september 1917, p. 512.

  9. Emmeline B. Wells, ‘The Grain Question’, Relief Society Bulletin, september 1914, pp. 1–2.

  10. Amy Brown Lyman, ‘Social Service Work in the Relief Society, 1917–1928’, typoscript, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, p. 2.

  11. Clarissa S. Williams. In. ‘Relief Society Gives Hard Job to General Head’, Deseret News, 23 september 1925, katern 2, p. 1.

  12. Gladys Robison Winter. In: The Life and Family of Louise Yates Robison, samengesteld door Gladys Robison Winter, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis.

  13. Zie Evelyn Hodges Lewis, interview door Loretta Hefner, september 1979, transcriptie, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis.

  14. Louise Y. Robison, ‘Officers’ Meeting’, Relief Society Magazine, mei 1935, p. 272.

  15. Heber J. Grant, Conference Report, oktober 1936, p. 3.

  16. Thomas S. Monson, ‘Guiding Principles of Personal and Family Welfare’, Ensign, september 1986, p. 5.

  17. Harold B. Lee, ‘Place of the Relief Society in the Church Security Plan’, Relief Society Magazine, maart 1937, p. 143.

  18. Joseph L. Wirthlin, ‘Relief Society—An Aid to the Bishops’, Relief Society Magazine, juni 1941, p. 417.

  19. ‘Memo of Suggestions’, 1–6, Church Union Board Executive Committee Minutes, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis.

  20. Amy Brown Lyman. In: Mayola R. Miltonberger, Fifty Years of Relief Society Social Services (1987), p. 2.

  21. Boyd K. Packer, ongepubliceerd manuscript.

  22. Maria Speidel. In: ‘Notes from the Field’, Relief Society Magazine, februari 1946, p. 123.

  23. John Zippro, ‘Life Story of John Zippro’, ongepubliceerd manuscript, geciteerd in: Jill Mulvay Derr, Janath Russell Cannon en Maureen Ursenbach Beecher, Women of Covenant: The Story of Relief Society (1992), pp. 301–302.

  24. Eva M. Gregerson. In: ‘Notes from the Field’, Relief Society Magazine, februari 1946, p. 118.

  25. Hugh B. Brown. In: ‘Notes from the Field’, Relief Society Magazine, oktober 1944, pp. 591–592.

  26. Zie Hedwig Biereichel. In: Roger P. Minert, In Harm’s Way: East German Saints in World War II (2009), p. 209.

  27. Zie Jennifer A. Heckmann. In: Nathan N. Waite, ‘Steadfast German Saints’, BYU Magazine, winter 2010, p. 57.

  28. Amy Brown Lyman, In Retrospect (1945), pp. 160–161.

  29. Moroni 7:46–47.

ZHV-zusters pakken babyuitzetjes in voor behoeftige gezinnen

ZHV-zusters in Kidderminster (Engeland)

Verpleegsters en kinderen genieten van muziek in het mormoonse ziekenhuis in Salt Lake City, 1934

Joseph W. Booth en ZHV-zusters uit Armenië vroeg in de jaren twintig van de vorige eeuw

ZHV-zusters in Californië wecken fruit in het kader van het welzijnsprogramma van hun ring, rond 1940.

Bijeengekomen ZHV-zusters in Del Rio (Texas, VS), rond 1950

Gertrude Zippro (midden) met haar zusters en kinderen

‘Naastenliefde is de reine liefde van Christus en zij houdt eeuwig stand’ (Moroni 7:47).