Lesboeken jeugdwerk en participatieperiode
Maart: Jezus Christus is onze Heiland.


maart

Jezus Christus is onze Heiland.

‘Luistert naar deze woorden. Zie, Ik ben Jezus Christus, de Heiland van de wereld’ (LV 43:34).

Bedenk er zelf nog wat ideeën bij. Bedenk iedere week manieren om (1) duidelijk vast te stellen wat de leer is, (2) de kinderen er begrip van bij te brengen, en (3) de kinderen aan te moedigen ze toe te passen. Vraag uzelf af: wat gaan de kinderen leren en hoe kan ik ervoor zorgen dat ze de Geest voelen?

Week 1: Leg uit dat Jezus Christus het voorbeeld gaf en ons zijn evangelie leerde.

Vaststellen wat de leer is (een lied zingen): Zing samen een paar keer ‘Ben je vrolijk’ (KL, p. 125) en laat de kinderen telkens een andere beweging verzinnen (klappen, voeten stampen, vingers knippen, enz.) en elkaar nadoen. Leg uit dat als we iemand nadoen we zijn of haar voorbeeld volgen. Vraag wie het volmaakte voorbeeld heeft gegeven dat we kunnen volgen (Jezus Christus). Laat de klas samen zeggen: ‘Jezus is ons voorbeeld.’

Begrip bevorderen (teksten lezen): Hang een plaat van de volgende gebeurtenissen op het bord: Christus die Zich laat dopen, Christus met de kinderen, Christus die bidt en Christus die onderwijst. Lees samen een van de volgende teksten en vraag de kinderen uit te leggen wat Christus ons in die teksten leert: Marcus 16:15; Johannes 13:34–35; 3 Nephi 11:37; 3 Nephi 18:19. Wijs de platen langzaam aan en vraag de kinderen om op te staan als u de plaat aanwijst, die het beste overeenkomt met de gelezen tekst over wat Christus ons heeft geleerd. Herhaal dit met de volgende teksten.

Afbeelding
leerkracht die de platen aanwijst

De kinderen zullen eerbiediger zijn als ze bij de les betrokken worden. Als u de kinderen eerbiedig laat opstaan en weer zitten, houdt u beter hun aandacht vast.

Toepassing aanmoedigen (tekenen): Geef ieder kind een vel papier om te tekenen dat ze Christus’ voorbeeld volgen. Een kind kan bijvoorbeeld tekenen dat hij of zij zich laat dopen, het evangelie aan een vriend vertelt of iemand helpt. Vraag een paar kinderen hun tekening aan de klas te laten zien en moedig ze aan de tekening aan hun ouders te laten zien.

Week 2: Door de verzoening van Christus kan ik me bekeren en bij God terugkeren.

Vaststellen wat de leer is (het ontbrekende begrip invullen): Schrijf vóór de les begint op het bord: ‘Door de _______ van Christus kan ik me _______ en bij _______ terugkeren.’ Zet de woorden verzoening, bekeren en God op aparte woordstroken en plak ze onder drie verschillende stoelen. Vraag de kinderen naar de woordstroken te zoeken en ze op de juiste plek op het bord te hangen. Lees samen de zin.

Begrip bevorderen (teksten lezen en vragen beantwoorden): Hang een plaat van Christus in Getsemane en van de kruisiging op het bord. Bedek de platen met enkele kleinere blaadjes. Zet op ieder blad een vraag over de gebeurtenis die op de plaat wordt afgebeeld en een tekst uit Matteüs 26–27 of Lucas 22–23 met het antwoord. (Bijvoorbeeld: Hoe wordt de plaats genoemd waar Jezus heen ging om te bidden? Matteüs 26:36.) Verdeel de kinderen in groepjes en laat ieder groepje een tekst met het antwoord opzoeken. Laat de groepjes hun antwoord aan de klas vertellen en de bijbehorende blaadjes verwijderen, zodat de platen te zien zijn.

Afbeelding
kinderen die teksten lezen

U kunt de les op jonge kinderen afstemmen door ze te vragen te gaan staan als er een bepaald woord of zinnetje in de tekst voorkomt.

Toepassing aanmoedigen (naar een voorwerp kijken): Bespreek met de kinderen de betekenis van de woorden verzoening en bekering, en leg uit op welke manier de verzoening ons tot zegen kan zijn (zie Trouw aan het geloof: evangeliewijzer [2004], pp. 14–20, 132–35). Laat de kinderen een cadeau zien. Vraag een kind het cadeau aan een ander kind te geven, en vraag het andere kind het cadeau te weigeren. Leg uit dat we, als we een gegeven cadeau niet in ontvangst nemen, daar de zegeningen niet van kunnen genieten. Laat de kinderen luisteren naar wat ze moeten doen om de gave van de verzoening te krijgen. Lees samen Leer en Verbonden 19:16.

Week 3: Omdat Jezus is opgestaan, zal ik ook opstaan.

Vaststellen wat de leer is (naar een verhaal luisteren): Gebruik de illustratie op pagina 123 in het kinderkamerboek (zie instructies p. 121) om het verhaal van de opstanding te vertellen (zie Johannes 19:41–42; 20:1, 11–18). Leg uit dat Jezus Christus is opgestaan, en dat zijn geest en zijn lichaam zijn herenigd, waardoor iedereen opstaat. Laat de kinderen zeggen: ‘Omdat Jezus is opgestaan, zal ik ook opstaan.’

Begrip bevorderen (gevoelens bespreken): Zet woorden op het bord die beschrijven hoe de discipelen zich voelden toen Jezus was gestorven (zoals verdriet, smart, droefheid en wanhoop). Laat de kinderen woorden noemen die het tegenovergestelde uitdrukken (zoals geluk, vreugde, hoop, en geloof),en zet ze op het bord. Leg uit dat dat is hoe de discipelen zich voelden toen Jezus was opgestaan. Bespreek hoe fijn het is dat we weten dat we op zullen staan (zie Jesaja 25:8; Alma 22:14).

Toepassing aanmoedigen (gevoelens uiten): Schrijf op het bord: ‘Ik ben dankbaar dat Jezus is opgestaan, omdat […]’. Nodig een lid van de wijk van wie een dierbare overleden is uit om in het jeugdwerk te vertellen waarom hij of zij dankbaar voor de opstanding is. Vraag de kinderen of ze iemand kennen die overleden is. Vraag ze hun ogen te sluiten en aan die persoon te denken. Vraag een paar kinderen om te gaan staan, de zinsnede op het bord af te maken en te vertellen wat de opstanding voor hen betekent.

Week 4: Jezus Christus is onze Heiland.

Vaststellen wat de leer is (het woord ‘Heiland’ bespreken): Vertel dat Hij ons ‘heilig’ maakt; ‘Heiland’ betekent ‘Redder’. Laat voorwerpen of afbeeldingen zien van mensen die ons leven kunnen redden (zoals een dokter, agent of badmeester). Bespreek op welke manier ze dat doen. Laat een plaat van Jezus zien. Leg uit dat Hij de enige is die de macht heeft om ons van de eeuwige gevolgen van de dood en zonde te redden. Zet op het bord: ‘Jezus Christus is onze Heiland’. Lees de zinsnede aan de klas voor en leg nadruk op het woord ‘Heiland’.

Begrip bevorderen en toepassing aanmoedigen (naar verhalen uit de Schriften luisteren): Vertel de kinderen over enkele mensen uit de Schriften die door de Heiland van zonde zijn gered (bijvoorbeeld: Alma de jonge [zie Alma 36:6–24], Enos [zie Enos 1:1–8], Zeëzrom [zie Alma 15:3–12], Lamoni’s vader [zie Alma 22:1–26], of de man die bij Jezus werd gebracht [zie Lucas 5:17–26]). Leg uit dat we allemaal door de verzoening van Jezus van zonde gered kunnen worden. Getuig dat Jezus Christus onze Heiland is en vraag een paar kinderen om hun getuigenis van Hem te geven.