2006
Zoek het koninkrijk Gods
Mei 2006


Zoek het koninkrijk Gods

Ik hoop dat u zich zult herinneren dat ik op deze sabbatdag heb getuigd dat dit Gods heilige werk is.

Geliefde broeders en zusters, ik dank u voor uw gebeden ten behoeve van mij. Ik bid nu om uw steun en vertrouwen.

Als een man mijn leeftijd bereikt, overweegt hij zo nu en dan hoe hij op dit punt in zijn leven is gekomen.

Ik wil wat van uw tijd nemen om over iets te spreken wat als zelfzuchtig beschouwd zou kunnen worden. Dat doe ik omdat het leven van de president van de kerk eigenlijk van de hele kerk is. Hij heeft erg weinig privacy en geen geheimen. Mijn toespraak zal, denk ik, anders zijn dan enig andere die u tijdens een algemene conferentie van de kerk hebt gehoord.

Het eind van mijn leven is nabij. We zijn allen volledig in de handen van de Heer. Zoals velen van u weten, ben ik onlangs geopereerd. Het was de eerste keer in mijn lange leven dat ik in het ziekenhuis heb gelegen. Ik kan het niemand aanraden. Mijn artsen zeggen dat ik nog wat last houd van nawerkingen.

Ik ben nu bijna 96 jaar. Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om mijn waardering en dankbaarheid uit te spreken voor de opmerkelijke zegeningen die de Heer over mij heeft uitgestort.

We moeten gedurende ons leven allemaal bepaalde keuzes doen, sommige beloven rijkdom en voorspoed; andere lijken niet zoveel te beloven. Op de een of andere manier heeft de Heer over mijn keuzes gewaakt, hoewel dat niet altijd duidelijk was.

Ik denk aan de woorden in het gedicht ‘The Road not Taken’ van Robert Frost, dat eindigt met de woorden:

‘Twee wegen scheidden zich in een woud, en ik —

Ik nam de weg welke het minste bewandeld was,

En dat is het beste dat ik ooit heb gedaan.’

(The Poetry of Robert Frost, Edward Connery Lathem [red, 1969], p. 105)

En dan denk ik aan de woorden van de Heiland: ‘Zoekt [eerst] zijn koninkrijk, en die dingen zullen u bovendien geschonken worden’ (Lucas 12:31).

Het is 48 jaar geleden dat ik tijdens de aprilconferentie werd voorgesteld als algemeen autoriteit. Sinds die tijd heb ik in iedere algemene conferentie van de kerk gesproken. Ik heb meer dan tweehonderd conferentietoespraken gehouden. Ik heb het over veel verschillende onderwerpen gehad. Maar de rode draad in al die toespraken is mijn getuigenis van dit geweldige werk in de laatste dagen.

Maar dingen veranderen. Mijn dierbare echtgenote, waar ik 67 mee gehuwd ben geweest, heeft me twee jaar geleden verlaten. Ik mis haar meer dan ik onder woorden kan brengen. Ze was echt een opmerkelijke vrouw, iemand met wie ik twee derde van een eeuw in volmaakt gezelschap zij aan zij heb doorgebracht. Nu ik op mijn leven terugkijk, doe ik dat met enige verbazing en ontzag. Alle goede dingen die er zijn gebeurd, met inbegrip van mijn huwelijk, heb ik aan mijn activiteit in de kerk te danken.

Van de week heb ik een onvolledige lijst met verenigingen en organisaties doorgekeken die mij vanwege mijn activiteit in de kerk geëerd hebben. Er zijn een groot aantal presidenten van de Verenigde Staten naar het kantoor van het presidium van de kerk gekomen. Aan de muur in mijn kantoor heb ik een foto van mijzelf hangen waarop ik president Ronald Reagan een exemplaar van het Boek van Mormon overhandig. In mijn boekenkast staat de presidentiële medaille van de vrijheid die ik van president Bush heb gekregen. Ik ben verscheidene malen in het Witte Huis geweest. Ik heb staatshoofden en ambassadeurs uit vele landen ontvangen, waaronder Margaret Thatcher en Harold McMillan van het Verenigd Koninkrijk.

Ik heb samengewerkt met iedere president van de kerk van Heber J. Grant tot en met Howard W. Hunter. Ik heb in die vele jaren alle algemene autoriteiten liefgehad.

Ik probeer nu een oplossing te zoeken voor de vele boeken en kunstvoorwerpen die ik in de loop der jaren heb ontvangen. Toen ik daarmee bezig was, kwam ik een oud dagboek tegen met enkele aantekeningen uit de jaren 1951–1954. Ik was toen raadgever in het ringpresidium en was nog niet als algemeen autoriteit geroepen.

Toen ik dat oude dagboek doorlas, herinnerde ik me hoe ik, door de gunst van de Heer, alle leden van het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen mocht leren kennen. Dat is nu niet meer mogelijk omdat de kerk zoveel groter is.

Het dagboek bevat aantekeningen als de volgende:

‘11 maart 1953 — president McKay besprak met mij het programma van de aprilconferentie voor zendingspresidenten.

‘Donderdag, 19 maart — Joseph Fielding Smith vroeg of ik een van de algemene autoriteiten wilde vragen of hij kon laten uitleggen hoe ze met zendingsconferenties op zaterdagavond omgaan. (…) Ik denk dat Spencer W. Kimball of Mark E. Peterson dat het best kunnen doen.

‘Donderdag, 26 maart — President McKay vertelde een interessant verhaal. Hij zei: “Een boer had een groot stuk land. Toen hij oud werd, kon hij er zelf niet meer voor zorgen. Hij had enkele zoons. Hij riep de jongens bij elkaar en zei dat ze het werk van hem moesten overnemen. De vader ging rusten. Maar op een dag liep hij naar het land toe. De jongens zeiden dat hij terug moest gaan, dat ze zijn hulp niet nodig hadden. Hij zei: ‘Mijn schaduw op deze boerderij is meer waard dan het werk dat jullie verzetten.’” President McKay zei dat de vader in het verhaal president Stephen L. Richards voorstelde, die ziek was, maar van wie president McKay de inzet en vriendschap zo zeer waardeerde.

‘Vrijdag, 3 april 1953 — van negen tot half tien met de algemene autoriteiten en zendingspresidenten in de tempel geweest. Ruim dertig zendingspresidenten hebben gesproken. Ze wilden allemaal meer zendelingen hebben. Ze maakten allemaal vooruitgang.

‘Dinsdag, 14 april — een leuk gesprek met president Richards op zijn kantoor. Hij ziet er moe en zwak uit. Ik denk dat de Heer hem met een bijzonder doel heeft behouden.

‘Maandag, 20 april 1953 — een interessant gesprek met Henry D. Moyle van het Quorum der Twaalf Apostelen.

‘15 juli 1953 — Albert E. Bowen, lid van de Raad der Twaalf, overleden, na ruim een jaar ernstig ziek te zijn geweest. Weer een vriend kwijtgeraakt. (…) Ik heb hem goed gekend. Hij was een wijs en evenwichtig man. Hij liet zich niet opjagen, en hij haastte zich nooit. Hij was bijzonder doelbewust — een man die buitengewoon wijs was, maar een groot en eenvoudig geloof had. De oude wijzen gaan heen. Zij waren mijn vrienden. In korte tijd heb ik veel grote mannen van de kerk zien komen en gaan. Met de meesten van hen heb ik samengewerkt en de meesten heb ik goed gekend. De tijd wist de herinnering aan hen uit. Nog vijf jaar en namen als Merrill, Widtsoe, Bowen — allemaal invloedrijke mensen — zullen door bijna iedereen zijn vergeten. Een man moet iedere dag voldoening in zijn werk vinden, begrijpen dat zijn familie hem zal herinneren, dat hij belangrijk in de ogen van de Heer is, maar daarnaast zal zijn monument onder de komende generaties klein zijn.’

Enzovoort. Ik heb dat alleen voorgelezen om te laten zien dat ik als jongeman een opmerkelijke relatie met de leden van het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen had.

Ik heb mij in de loop der jaren ook onder de armen op aarde begeven, om ze deelgenoot te maken van mijn liefde, zorg en geloof. Ik heb met vooraanstaande mensen uit vele delen van de wereld gesproken. Ik hoop dat ik iets heb kunnen bijdragen.

Ik kreeg op elfjarige leeftijd mijn patriarchale zegen van een man die ik nog nooit gezien had, en die ik daarna ook nooit meer heb gezien. Het is een opmerkelijk, profetisch document. Het is persoonlijk en ik zal er niet veel uit voorlezen. Maar er staat de volgende uitspraak in: ‘De naties der aarde zullen uw stem horen en kennis van de waarheid ontvangen door het getuigenis dat u zult geven.’

Toen ik van mijn zending in Engeland was ontheven, maakte ik een korte reis door Europa. Ik had mijn getuigenis in Londen gegeven, en toen ook in Berlijn, Parijs en later in Washington, D.C. Ik zei tegen mezelf dat ik mijn getuigenis in die grote hoofdsteden op aarde had gegeven en dat het een vervulling van dat deel van mijn patriarchale zegen was.

Maar dat bleek later slechts het begin te zijn. Sindsdien heb ik mijn stem in ieder werelddeel laten klinken, in grote en kleine steden, van noord naar zuid en van oost naar west op deze grote aarde — van Kaapstad tot Stockholm, van Moskou tot Tokio tot Montreal, in elke grote stad van de wereld. Het is allemaal een wonder.

Vorig jaar vroeg ik de leden van de kerk over de hele wereld om het Boek van Mormon opnieuw te lezen. Honderdduizenden hebben daar gehoor aan gegeven. De profeet Joseph Smith heeft in 1841 gezegd: ‘Ik vertelde de broeders dat het Boek van Mormon het nauwkeurigste boek op aarde en de sluitsteen van onze godsdienst is, en dat de mens dichter bij God komt door zich aan de leringen daarin te houden, dan door welk ander boek ook.’ (History of the Church, deel 4, p. 461.)

De leden van de kerk hebben de waarheid van die uitspraak aanvaard, en er is iets opmerkelijks gebeurd. Ze hebben het Boek van Mormon gelezen in de bus, tijdens hun lunchpauze, in de wachtkamer bij de dokter en op veel andere plaatsen. Ik geloof dat we door het lezen van dat boek dichter bij God zijn gekomen.

Afgelopen december had ik het voorrecht om samen met velen van u de profeet Joseph op zijn tweehonderdste geboortedag te eren. Ik was met ouderling Ballard in zijn geboorteplaats Vermont, terwijl dit grote Conferentiecentrum vol heiligen der laatste dagen zat, en de woorden via satelliet over de hele wereld werden uitgezonden, ter ere van de dierbare profeet van dit grote werk in de laatste dagen.

En zo kan ik wel doorgaan. Het spijt me dat ik zo over mijzelf praat. Maar dat doe ik alleen als uitdrukking van waardering en dankbaarheid voor De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, en omdat de Heer mij op bepaalde plaatsen heeft gezet. Mijn hart loopt over van dankbaarheid en liefde.

Ik herhaal:

‘Twee wegen scheidden zich in een woud, en ik —

Ik nam de weg welke het minste bewandeld was,

En dat is het beste dat ik ooit heb gedaan.

Ik vertrouw erop dat u wat ik heb gezegd niet ziet als een necrologie. Ik zie er naar uit om u in oktober weer te kunnen toespreken.

Tot slot hoop ik dat u zich zult herinneren dat ik op deze sabbatdag heb getuigd dat dit Gods heilige werk is. Het visioen dat de profeet Joseph in het bos bij Palmyra ontving, was geen verbeelding. Het was echt. Het vond midden op de dag plaats. Zowel de Vader als de Zoon spraken met de jongen. Hij zag Ze in de lucht boven hem staan. Hij hoorde hun stem. Hij luisterde naar hun instructies.

De herrezen Heer werd geïntroduceerd door zijn Vader, de grote God van het heelal. Voor de eerste keer in de geschiedenis verschenen de Vader en de Zoon samen om de deur te openen en deze laatste bedeling, de bedeling van de volheid der tijden, in te luiden.

Het Boek van Mormon is alles wat het beweert te zijn — een boek dat door profeten vanouds is geschreven en waarvan de woorden tevoorschijn zijn gekomen ‘ter overtuiging van de Joden en de andere volken dat Jezus de Christus is, de Eeuwige God, die Zich aan alle natiën openbaart’ (Titelblad van het Boek van Mormon).

Het priesterschap is door Johannes de Doper en Petrus, Jakobus en Johannes hersteld. Alle sleutels en bevoegdheden die verband houden met het eeuwige leven worden in deze kerk gebruikt.

Joseph Smith was en is een profeet, de grote profeet van deze bedeling. Deze kerk, die de naam van de Verlosser draagt, is waar.

Ik geef u mijn getuigenis en spreek mijn liefde voor eenieder van u uit. In de naam van Jezus Christus. Amen.