2005
Volharding
Mei 2005


Volharding

Als mensen doorzetten als het moeilijk wordt, geven ze blijk van volharding — ze geven het niet op als anderen zeggen dat iets onmogelijk is.

Ik heet de broeders welkom die vanmiddag zijn geroepen en gesteund als lid van het Eerste en Tweede Quorum der Zeventig. Het zijn mannen met groot geloof, kundig en toegewijd, en we laten u weten dat zij deze functie in elk opzicht waardig zijn.

Geliefde broeders van de grote wereldwijde broederschap van de priesterschap, wij waarderen uw getrouwheid en toewijding aan het werk van de Heer. Wij danken u voor uw toegewijde inzet. U draagt veel kracht bij tot de kracht van de kerk.

Het is geweldig om in deze bijeenkomst zoveel Aäronisch-priesterschapsdragers te zien. Toen ik zo oud was als jullie vroeg ik me af: ‘Wat zal mijn plaats in deze wereld zijn, en hoe zal ik die vinden?’ In die tijd was mijn enige vaste doel een zending. Toen ik mijn zendingsoproep kreeg, vervulde ik mijn zending, en die zending werd een poolster in alle andere bezigheden in mijn leven. Een van de belangrijke dingen die ik leerde, is dat als ik getrouw in mijn kerkroepingen volhard, de Heer deuren voor mij opent en me naar andere mogelijkheden en zegeningen leidt, die zelfs mijn verwachtingen te boven gaan.

Een zending kan datzelfde voor alle jongemannen betekenen. Onlangs vertelde een jongeman me hoeveel hij van zijn volharding tijdens zijn zending had geleerd. Uit zijn ervaringen heb ik enkele punten opgeschreven waar jullie kansen en zegeningen aan kunnen ontlenen:

  1. Hoe je je tijd verstandig organiseert en gebruikt.

  2. Het belang van hard werken — dat je oogst wat je zaait.

  3. Leiderschapsvaardigheden.

  4. Contactuele vaardigheden.

  5. De waarde van evangeliestudie.

  6. Respect voor gezag.

  7. Het belang van het gebed.

  8. Nederigheid en vertrouwen op de Heer.1

Toen ik in de jaren dertig van de vorige eeuw naar de Granite High School in Salt Lake City ging, had ik enkele vrienden die uitblonken in sport, toneel, muziek en spreekvaardigheid. Sommigen van hen hebben veel in het leven bereikt, maar velen van die begaafde en vaardige jonge mensen hebben niet volhard en zijn niet in staat gebleken om hun potentieel te bereiken. Daarentegen hebben verscheidene minder opvallende jongemannen en jongevrouwen op die school hard gewerkt, volhard en hun opleiding afgemaakt om uit te groeien tot uitstekende artsen, ingenieurs, onderwijzers, juristen, wetenschappers, zakenlieden, ambachtslieden, elektriciens, loodgieters en zelfstandige ondernemers.

Succes wordt meestal verdiend door volharding, en niet door ontmoediging, als er problemen op ons pad komen. Paul Harvey, de beroemde nieuwsanalist en auteur, heeft ooit gezegd: ‘Op een dag hoop ik zoveel werelds succes te hebben dat iemand me zal vragen: “Wat is uw geheim?” Dan zal ik simpelweg zeggen: “Opstaan als ik val.”’2

Een uitstekend voorbeeld van volharding is mevrouw Marie Curie die samen met haar man, de Franse natuurkundige Pierre Curie, ‘in een oude, verlaten, lekkende schuur, zonder geld en zonder enige aanmoediging of hulp, radium uit uraniniet probeerde te winnen. Toen hun 487ste experiment mislukte, stak Pierre wanhopig zijn handen in de lucht en zei: “Het lukt nooit. Misschien over honderd jaar, maar niet in onze tijd.” Marie ging met een vastbesloten uitdrukking op haar gezicht voor hem staan, en zei: “Als het nog honderd jaar duurt, dan is dat jammer, maar ik blijf eraan werken zolang ik leef.”’3 Uiteindelijk boekte ze succes, en kankerpatiënten hebben veel baat gehad bij haar volharding.

Als mensen doorzetten als het moeilijk wordt, geven ze blijk van volharding — ze geven het niet op als anderen zeggen dat iets onmogelijk is. In 1864 stuurde het Eerste Presidium de apostelen Ezra T. Benson en Lorenzo Snow met de ouderlingen Alma Smith en William W. Cluff op zending naar Hawaï. Vanuit Honolulu gingen ze met een kleine boot naar de kleine haven van Lahaina. Toen ze het rif naderden, waren de golven hoog, en een grote golf raakte de boot. De boot kwam vijftig meter verder van de kust af terecht, tussen twee gigantische golven in. Toen de tweede golf de boot raakte, sloeg die om in de schuimende zee.

De mensen op het strand pakten een reddingsboot en namen drie van de broeders aan boord die in de buurt van de zinkende boot zwommen. Maar er was geen teken van broeder Snow. Hawaïanen die aan de branding gewend waren, zwommen verschillende kanten op om naar hem te zoeken. Uiteindelijk voelde een van hen iets in het water, en zij trokken broeder Snow naar het oppervlak. Zijn lichaam was stijf, en toen ze hem in de boot trokken, leek het wel of hij dood was.

Ouderling Smith en ouderling Cluff legden het lichaam van broeder Snow op hun schoot en gaven hem een zalving. Ze vroegen de Heer of Hij zijn leven wilde sparen zodat hij bij zijn gezin kon terugkeren. Toen ze de kust bereikten, droegen ze broeder Snow naar enkele lege vaten die op het strand lagen. Ze legden hem op zijn buik op een van de vaten, en rolden hem heen en weer om het water uit zijn lijf te krijgen.

Nadat de ouderlingen enige tijd met hem bezig waren geweest, zonder dat hij enig teken van leven vertoonde, zeiden de omstanders dat er niets meer voor hem gedaan kon worden. Maar de vastberaden zendelingen gaven de moed niet op. Dus gingen ze opnieuw in gebed, met het volste vertrouwen dat de Heer hun gebeden zou horen en verhoren.

Ze kregen het gevoel dat ze iets moesten doen wat in die tijd niet gebruikelijk was. Een van hen deed zijn mond over de mond van broeder Snow heen om lucht in zijn longen te blazen. Zo kregen ze lucht in en uit de longen, waarmee ze het ademhalingsproces imiteerden. Dat bleven ze om de beurt doen totdat zijn longen voldoende lucht hadden. Korte tijd daarna zagen ze de eerste tekens van leven. ‘Een kleine beweging van zijn oog, dat tot op dat moment open had gestaan alsof hij dood was, en een zacht gerochel in zijn keel waren de eerste levenstekens. Die werden steeds duidelijker totdat hij weer volledig bij bewustzijn kwam.’ Door hun volharding en de hulp van een barmhartige God overleefden alle vier dienstknechten van de Heer het en waren ze in staat om hun zending te volbrengen.4

Ouderling Snow werd later president van de kerk. Als profeet bracht hij de financiën van de kerk op orde door de leden aan te moedigen tiende en andere gaven te betalen.

Broeders, misschien vindt u het interessant om te weten dat de Alma Smith in dit verhaal de jongen was die bij Haun’s Mill in zijn heup werd geschoten, waardoor zijn heupgewricht en de gewrichtsholte vernietigd werden. Zijn moeder verzorgde de verschrikkelijke wond met wat balsem, en voelde zich toen geïnspireerd om hem vijf weken op zijn buik te leggen. Er groeide flexibel kraakbeen op de plek van het ontbrekende gewricht, zodat hij niet alleen in staat was om een normaal leven te leiden, maar ook om in Hawaï op zending te gaan en zijn hele leven in de kerk dienstbaar te zijn.5

Onze hedendaagse profeten zijn allemaal voorbeelden van volharding door priesterschap, gebed en hard werken. Door de volharding van Joseph Smith werd de herstelling van alle dingen mogelijk gemaakt. Zijn hele leven werd hij geminacht en belachelijk gemaakt — vanaf het moment dat hij aan een predikant van een grote godsdienst over het eerste visioen vertelde. Maar hij gaf de moed nooit op, en hij heeft ons zijn onwrikbare getuigenis achtergelaten:

‘Ik had werkelijk een licht gezien, en te midden van dat licht had ik twee Personen gezien, en Zij hadden werkelijk tot mij gesproken; en al werd ik gehaat en vervolgd omdat ik zei dat ik een visioen had gezien, het was toch waar; (…) Ik had een visioen gezien; ik wist het, en ik wist dat God het wist, en ik kon het niet loochenen, noch durfde ik dat.’6

Ook het leven van Brigham Young was een uitstekend voorbeeld van volharding. Hij was altijd getrouw en vastberaden. Na de dood van Joseph Smith had hij de moed en vastberadenheid om zestigduizend mensen de gemakken van hun huis en hun productieve landerijen te laten verlaten en de woestenij in te leiden. Deze grote uittocht is met geen enkele andere in de hedendaagse geschiedenis te vergelijken. Ze reisden in huifkarren, te voet en met handkarren. Hij en zijn volgelingen deden de woestijn bloeien als een narcis.

Tijdens de eerste persconferentie met president Gordon B. Hinckley, toen hij in 1995 als president van de kerk was voorgesteld, werd hem gevraagd waar hij zich op zou concentreren. Hij antwoordde: ‘Doorgaan. Ja. Doorgaan met het grote werk dat door onze voorgangers is bevorderd.’7 Dat is een belangrijke les voor ons allen. We moeten doorgaan en volharden tot het einde.

Een van de grote prestaties van president Hinckley is zijn buitengewone volharding in het bouwen van tempels. Sinds hij president van de kerk is geworden, zijn er 87 tempels ingewijd, opnieuw ingewijd of aangekondigd. Deze opmerkelijke prestatie op het gebied van tempelbouw is ongeëvenaard in de geschiedenis van de wereld. Tempels hebben een positieve invloed en zijn een toenemende zegen in de wereld. President George Q. Cannon heeft gezegd: ‘Elke funderingssteen voor een tempel die wordt gelegd, en elke tempel die voltooid wordt volgens de wijze die de Heer voor zijn heilig priesterschap geopenbaard heeft, vermindert de macht van Satan op aarde, en vergroot de macht van God en rechtschapenheid, brengt voor ons de hemelen in grote macht in beweging en doet de zegeningen van de eeuwige Goden, en hen die bij Hen wonen, op ons neerdalen.’8

Wij behoren allemaal tot het eind van ons leven trouw en ijverig werkzaam te zijn in onze priesterschapstaken. Sommigen vragen zich af: ‘Hoe lang moet ik huisonderwijzer zijn?’ Mijn antwoord is dat huisonderwijs een priesterschapstaak is. Het is een voorrecht om huisonderwijzer te zijn zolang onze bisschop en priesterschapsleiders vinden dat we daartoe in staat zijn. Sommigen van ons hebben broeder George L. Nelson gekend, een vooraanstaand jurist in Salt Lake City. Hij is bisschop, ringpresident en patriarch geweest. Hij had zich volledig aan de kerk toegewijd. Toen hij honderd jaar oud was, ging hij nog op huisonderwijs. Hij zei toen: ‘Ik vind het fijn om op huisonderwijs te gaan. Ik hoop dat ik altijd huisonderwijzer mag blijven.’9 Hij overleed toen hij 101 was, en hij was tot het einde toe getrouw gebleven.

Van wie zich willen laten dopen en lid van de kerk willen worden, wordt verwacht dat zij ‘het vaste voornemen’ hebben om ‘Hem tot het einde te dienen’.10 President Joseph Fielding Smith zei op 94-jarige leeftijd: ‘Ik heb mijn hele leven getracht mijn roeping in het priesterschap groot te maken en hoop tot het einde van dit leven te volharden, en in het komende leven van het gezelschap van de getrouwe heiligen te genieten.’11 En de Heer heeft gezegd dat we, als we zijn discipelen willen zijn, in zijn woord moeten blijven.12 De Heer heeft de kerk en haar leden buitengewoon gezegend, vanwege hun getrouwheid en volharding. Ik getuig van de goddelijkheid van het heilige werk van het priesterschap. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Dan Kartchner, ontvangen brief.

  2. Geciteerd in Marvin J. Ashton, Conference Report, oktober 1981, p. 126; of Ensign, november 1981, p. 89.

  3. Sterling W. Sill, Conference Report, oktober 1974, p. 86; of Ensign, november 1974, p. 62.

  4. Zie Eliza R. Snow Smith, Biography and Family Record of Lorenzo Snow (1884), pp. 276–281.

  5. Zie ‘Amanda Smith’. In: Andrew Jensen, samenstelling, Historical Record, 9 delen (1882–1890), deel 5, pp. 83–88.

  6. Geschiedenis van Joseph Smith 1:25.

  7. Geciteerd in Jeffrey R. Holland, ‘President Gordon B. Hinckley: dapper en onverzettelijk’, Liahona, juni 1995, bijlage, p. 2.

  8. ‘The Logan Temple’, Millennial Star, 12 november 1877, p. 743.

  9. Elinor G. Hyde, ‘At 100 Years Old, He’s Faithful Home Teacher’, Church News, 6 juni 1998, p. 7.

  10. LV 20:37.

  11. Conference Report, oktober 1970, p. 92; of Improvement Era, december 1970, p. 27.

  12. Zie Johannes 8:31.