2010–2019
Gij zijt geen vreemdelingen meer
Oktober 2013


Gij zijt geen vreemdelingen meer

Er zijn geen vreemdelingen of uitgestotenen in deze kerk. Er zijn hier enkel broeders en zusters.

De meesten van ons hebben zich wel eens in een nieuwe situatie bevonden, waarin we ons vreemd en onzeker voelden. Ons gezin bevond zich ongeveer vijf jaar geleden in zo’n situatie toen president Thomas S. Monson me riep als algemeen autoriteit van de kerk. Door deze roeping waren we genoodzaakt te verhuizen van de mooie plek waar we meer dan twintig jaar gewoond hadden. Mijn vrouw en ik herinneren ons de eerste reactie van onze kinderen nog toen we ze het nieuws vertelden. Onze zestienjarige zoon riep uit: ‘Dat is helemaal geen probleem. Jullie kunnen gaan; ik blijf hier!’

Hij besloot vrij snel om ons te vergezellen en greep deze nieuwe mogelijkheid in zijn leven trouw aan. Het is voor ons gezin de voorbije jaren erg leerrijk en aangenaam geweest om in nieuwe omgevingen te wonen, vooral vanwege de hartelijke ontvangst en goedheid van de heiligen der laatste dagen. We hebben door ons verblijf in verschillende landen leren waarderen dat Gods volk over de hele wereld werkelijk en voelbaar eensgezind is.

Mijn roeping heeft me naar vele landen gebracht en het voorrecht gegeven vele bijeenkomsten te presideren. Als ik dan vanaf het podium naar de aanwezigen kijk, zie ik vaak leden uit verschillende landen, met verschillende talen en culturen. Een wonderbaarlijk aspect van onze evangeliebedeling is dat ze niet beperkt is tot een geografisch gebied of een bepaalde natie. Ze is wereldwijd en universeel. Ze bereidt zich voor op de heerlijke wederkomst van de Zoon van God door ‘zijn kinderen uit de vier hoeken der aarde’ te vergaderen.1

Hoewel de diversiteit van de leden van de kerk groeit, overstijgt ons heilige erfgoed onze verschillen. Als lid van de kerk worden we tot het huis van Israël toegelaten. We worden broeders en zusters, gelijkwaardige erfgenamen van dezelfde geestelijke afkomst. God beloofde Abraham ‘allen die dit evangelie aanvaarden, zullen naar uw naam worden genoemd en zullen tot uw nakomelingen worden gerekend en zullen zich verheffen en u als hun vader prijzen.’2

Er is een belofte gemaakt aan allen die lid van de kerk worden: ‘Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods.’3

Het Latijnse woord voor vreemdeling is extraneus, wat ‘van buiten uit’ of ‘van de buitenkant’ betekent. Meestal duidt men hiermee iemand aan die er niet bij hoort om allerlei redenen, zoals afkomst, cultuur, mening of godsdienst. Als discipel van Jezus Christus, die ernaar streeft wel ín de wereld maar niet ván de wereld te zijn, voelen we ons soms een buitenstaander. Wij begrijpen beter dan vele anderen dat bepaalde deuren gesloten blijven voor wie als anders wordt bestempeld.

Door de geschiedenis heen is het volk van God altijd geboden om te zorgen voor vreemdelingen en voor ieder die als anders beschouwd werd. Vroeger genoten vreemdelingen dezelfde gastvrijheid als weduwen en wezen. Een vreemdeling was net zo kwetsbaar, en net zo afhankelijk van de bescherming door de plaatselijke bevolking om te overleven. Het volk van Israël ontving specifieke instructies over dit onderwerp: ‘Als een onder u geboren Israëliet zal u de vreemdeling gelden, die bij u vertoeft; gij zult hem liefhebben als uzelf, want gij zijt vreemdeling geweest in het land Egypte.’4

Jezus gaf tijdens zijn aardse bediening het voorbeeld door het eenvoudige gebod van gastvrijheid en verdraagzaamheid te overtreffen. Hij gaf zijn mededogen en respect aan wie uitgesloten en verworpen werd en door de zelfingenomen samenleving als onrein beschouwd werd. Zij kregen evenveel van zijn leringen en bediening.

De Heiland ging bijvoorbeeld in tegen de gevestigde gebruiken van die tijd door de Samaritaanse vrouw aan te spreken en haar om water te vragen. Hij at met tollenaars. Hij aarzelde niet om de melaatse te benaderen, aan te raken en te genezen. Hij bewonderde het geloof van de Romeinse hoofdman en zei tot de menigte: ‘Voorwaar, zeg Ik u, bij niemand in Israël heb Ik een zó groot geloof gevonden!’5

Jezus heeft ons gevraagd de wet van volmaakte liefde, die een universeel en onvoorwaardelijk geschenk is, na te leven Hij heeft gezegd:

‘Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat voor loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde?

‘En indien gij alleen uw broeders groet, waarin doet gij meer dan het gewone? Doen ook de heidenen niet hetzelfde?

‘Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.’6

Er zijn geen vreemdelingen of uitgestotenen in deze kerk. Er zijn hier enkel broeders en zusters. Doordat wij afweten van een eeuwige Vader zijn we ons meer bewust van de broeder- en zusterschap die onder alle mannen en vrouwen op aarde zou moeten bestaan.

Een passage uit de roman Les Misérables illustreert hoe priesterschapsdragers mensen die als vreemdelingen gezien worden, kunnen behandelen. Jean Valjean was net vrijgelaten uit de gevangenis. Uitgeput door de lange reis en stervend van honger en dorst, komt hij in een klein dorp aan waar hij op zoek gaat naar eten en een plek om te overnachten. Wanneer ze horen van zijn aankomst, sluiten de bewoners een voor een hun deur voor hem. Noch het hotel, noch de herberg, noch de gevangenis laat hem binnen. Hij wordt verworpen, verjaagd, verbannen. Uiteindelijk stort hij uitgeput voor de deur van de bisschop neer.

De goedhartige geestelijke kent Valjeans achtergrond, maar nodigt de zwerver uit om binnen te komen met de vriendelijke woorden:

‘“Dit is mijn huis niet; dit is het huis van Jezus Christus. Deze deur vraagt hem die binnenkomt niet of hij een naam heeft, maar of hij verdriet heeft. U lijdt, u hebt honger en dorst; u bent welkom. […] Waarom moet ik uw naam kennen? Voor u mij [uw naam] vertelde, had u er trouwens een die ik kende.”

‘Valjean opende de ogen met verbazing.

‘“Echt waar? Kende u mijn naam?”

‘“Ja,” antwoordde de bisschop, “uw naam is mijn broeder.”’7

De wijken en quorums van deze kerk behoren ons niet toe. Ze behoren Jezus Christus toe. Wie ook onze kerkgebouwen betreedt, hoort er zich thuis te voelen. De verantwoordelijkheid om iedereen welkom te heten, wordt belangrijker. Deze wereld waarin we leven, maakt een periode van grote onrust door. Door de toegenomen vervoersmogelijkheden, communicatiesnelheid en mondialisering van de economie, wordt de aarde één groot dorp waar mensen en volken elkaar ontmoeten, met elkaar omgaan en zich vermengen als nooit tevoren.

Deze enorme, wereldwijde veranderingen dienen de doeleinden van de almachtige God. De vergadering van zijn uitverkorenen vanuit de vier hoeken der aarde wordt tot stand gebracht door zendelingen naar verafgelegen landen te sturen, maar ook door de komst van mensen uit andere gebieden naar onze eigen steden en buurten. Velen worden, zonder het te beseffen, door de Heer naar plaatsen geleid waar ze het evangelie kunnen horen en tot zijn kudde kunnen toetreden.

Het is heel aannemelijk dat de volgende bekeerling in uw wijk niet een van uw gewoonlijke vrienden of kennissen is. U merkt dit wellicht aan zijn of haar uiterlijk, taal, kleding of huidskleur. Deze persoon is misschien met een andere godsdienst opgevoed, heeft een andere achtergrond of levenswijze.

Begeleiding is een belangrijke priesterschapstaak. Aäronische- en Melchizedekse-priesterschapsquorums dienen er samen met de zusters en onder leiding van de bisschop voor te zorgen dat elke persoon liefdevol en vriendelijk wordt verwelkomd. Huisonderwijzers en huisbezoeksters dienen waakzaam te zijn, zodat niemand vergeten of genegeerd wordt.

We moeten allen samenwerken om geestelijke eenheid in onze wijk of gemeente te verwezenlijken. Na het bezoek van Christus aan Amerika was het volk van God een voorbeeld van volmaakte eenheid. We lezen in het verslag: ‘Er [waren evenmin] Lamanieten of wat voor ieten dan ook; integendeel, zij waren één, kinderen van Christus en erfgenamen van het koninkrijk Gods.’8

We bereiken geen eenheid door mensen die anders of zwakker lijken te negeren of uit te sluiten en alleen om te gaan met mensen als wijzelf. Integendeel, eenheid komt tot stand door wie nieuw is en wie bijzondere noden heeft te verwelkomen en te dienen. Deze leden zijn de kerk tot zegen en geven ons de kans onze naasten te dienen en zo ons hart te zuiveren.

Dus, broeders, is het uw plicht om iedereen die aan de deur van uw kerkgebouw verschijnt de hand te reiken. Verwelkom hen vol dankbaarheid en zonder vooroordelen. Als uw bijeenkomsten worden bijgewoond door mensen die u niet kent, begroet ze dan hartelijk en nodig ze uit om naast u plaats te nemen. Zet alstublieft de eerste stap om ze het gevoel te geven dat ze welkom zijn en hartelijk ontvangen worden. Wacht niet tot zij naar u komen.

Bedenk na uw verwelkoming hoe u hen verder kunt dienen. Ik hoorde eens over een wijk waar twee dove zusters gedoopt werden. Twee geweldige ZHV-zusters besloten toen gebarentaal te leren om beter te kunnen communiceren met deze nieuwe bekeerlingen. Wat een mooi voorbeeld van liefde voor onze medebroeders en -zusters in het evangelie!

Ik getuig dat niemand een vreemdeling is in de ogen van onze hemelse Vader. Er is geen enkele ziel die Hem niet dierbaar is. Ik voeg mijn getuigenis toe aan dat van Petrus: ‘Bij God [is] geen aanneming des persoons, maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig.’9

Ik bid dat wanneer de Heer zijn schapen op de laatste dag vergadert, Hij tot elk van ons kan zeggen: ‘Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest.’

Dan zullen wij Hem zeggen: ‘Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en hebben U gehuisvest?’

En dan zal Hij ons antwoorden: ‘Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.’10

In de naam van Jezus Christus. Amen.