2013
Overtuiging met mededogen
Juli 2013


Overtuiging met mededogen

Naar een toespraak, gehouden op 9 september 2012. Ga voor de volledige toespraak, ‘Israël, hoor, God roept u allen’, naar cesdevotionals.lds.org, klik op ‘Past Devotionals (Archive)’ en kies rechtsboven ‘2012’ en ‘Nederlands’.

Afbeelding
Ouderling Jeffrey R. Holland

Hoe we op mensen en situaties reageren, moet een weerspiegeling zijn van onze geloofsovertuiging en toewijding aan het evangelie.

Enige tijd geleden was ik uitgenodigd om op een haardvuuravond van een ring tot jongvolwassenen te spreken. Toen ik door de achterdeur het ringgebouw betrad, kwam er tegelijkertijd een jonge vrouw van een jaar of dertig binnen. Zelfs in het gedrang van de menigte die naar de kapel liep, viel ze nogal op. Als ik het me goed herinner, had ze een paar tatoeages, verscheidene oorbellen en neusringen, rechtopstaand haar in alle kleuren waar je nu ijsjes in kunt krijgen, een te kort rokje en een bloes met teveel inkijk.

Was deze vrouw een worstelende ziel die niet tot ons geloof behoorde, die naar deze haardvuuravond was gekomen — of beter nog: door iemand was meegenomen — en door de Heer werd geleid om de nodige gemoedsrust en leiding van het evangelie te vinden? Of was ze misschien een lid dat een beetje was afgedwaald van de hoop en normen waar leden van de kerk toe aangemoedigd worden, maar dat, de hemel zij dank, nog steeds met kerkleden omging en die avond gekozen had om deze kerkactiviteit bij te wonen?

Hoe we ook willen reageren op die jonge vrouw, de regel is altijd nog dat al onze verstandhoudingen een weerspiegeling moeten zijn van onze geloofsovertuiging en toewijding aan het evangelie. Derhalve moeten we door onze reacties situaties verbeteren, niet verslechteren. We mogen niet zó handelen of reageren dat we ons aan iets ergers schuldig maken dan zij in dit geval. Dat betekent niet dat we geen mening of normen hebben, of dat we de door God gegeven geboden en verboden op de een of andere manier volledig veronachtzamen. Maar het betekent wél dat we die normen moeten naleven en die geboden en verboden op rechtschapen wijze en naar beste kunnen moeten verdedigen, net zoals de Heiland dat heeft gedaan. Hij deed altijd wat Hij moest doen om de situatie te verbeteren — van de waarheid onderwijzen tot zondaars vergeven en de tempel reinigen. Het is een enorme gave om zulke dingen op de juiste manier te doen!

Zo ook in het geval van onze nieuwe kennis met de buitengewone kleding en uiterlijke verzorging. We bedenken boven alles dat ze een dochter van God met eeuwige waarde is. We beginnen met de gedachte dat ze ook iemands dochter hier op aarde is. Ze had onder andere omstandigheden mijn eigen dochter kunnen zijn. We beginnen met dankbaar te zijn dat ze op een kerkactiviteit is, in plaats van die te mijden. Kortom, we proberen ons beste beentje voor te zetten, zodat zij ook haar beste beentje voorzet. We bidden in onszelf: wat kan ik nu het beste doen? En wat kan ik het beste zeggen? Waarmee maak ik uiteindelijk de situatie en haar beter? Volgens mij is dat wat de Heiland bedoelde: dat we onszelf die vragen stellen en echt proberen te doen wat Hij zou doen. Hij heeft gezegd: ‘Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt met een rechtvaardig oordeel’ (Johannes 7:24).

Dat gezegd hebbende, wil ik dat we allemaal bedenken dat we, als we de helpende hand toesteken en een afgedwaald lammetje terugbrengen, ook een grote verantwoordelijkheid voor de andere 99 hebben — en naar de wil en wens van de Herder. Er is werkelijk een schaapskooi. Daar horen we allemaal in te zitten. En dan heb ik het nog niet eens over de veiligheid en zegeningen die iedereen daarin toekomen. Mijn jonge broeders en zusters, deze kerk kan nooit haar leer ‘verlagen’ als reactie op sociale welwillendheid of politieke doelmatigheid, of om welke andere reden ook. Alleen op de hoger gelegen grond van geopenbaarde waarheid kunnen wij stevig staan om anderen te verheffen die zich verontrust of verlaten voelen. Ons medeleven en onze liefde — fundamentele kenmerken en vereisten van het christendom — mogen nooit worden opgevat als een inbreuk op de geboden. De geweldige George MacDonald heeft eens gezegd dat we in dergelijke situaties ‘niet gebonden zijn om alles te zeggen waar we in [geloven], maar wél om er niet uit te zien alsof we nergens in [geloven].’1

Wanneer we moeten oordelen

In dit opzicht ontstaat er soms een misverstand, vooral tussen jongeren omdat ze denken dat we nergens over mogen oordelen en dat we geen enkel waardeoordeel mogen hebben. Wij moeten elkaar daarmee helpen, want de Heiland heeft duidelijk gezegd dat we sommige situaties moeten inschatten. Daar zijn we toe verplicht. Hij heeft gezegd: ‘Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw paarlen niet voor de zwijnen’ (Matteüs 7:6). Dat klinkt voor mij als een oordeel vellen. Het onaanvaardbare alternatief is overgave aan het postmoderne, morele relativisme dat zo ver gaat dat ze beweren dat er uiteindelijk niets eeuwig waar of bijzonder heilig is, en dat geen enkel standpunt er daarom meer toe doet dan een ander. En in het evangelie van Jezus Christus is dat gewoon niet waar.

Het is niet aan ons om bij dat inschatten anderen te veroordelen, maar om dagelijks oordeelkundige beslissingen te nemen — hopelijk met het juiste oordeel. Ouderling Dallin H. Oaks heeft dergelijke beslissingen ooit ‘tussentijdse oordelen’ genoemd, waarmee we vaak onze eigen veiligheid of die van anderen moeten inschatten, in plaats van ‘eindoordelen’, die alleen door God geveld kunnen worden, aangezien Hij op de hoogte is van alle feiten.2 (Bedenk dat de Heiland in de reeds geciteerde tekst heeft gezegd dat het een ‘rechtvaardig oordeel’ moet zijn, niet een zelfingenomen oordeel. Dat is iets heel anders.)

Niemand zou zeggen dat een ouder er verkeerd aan doet om kinderen te verbieden een drukke straat op te rennen. Dus waarom zouden ouders iets verkeerd doen als zij zich er, wanneer hun kinderen wat ouder zijn, druk om maken hoe laat ze ’s avonds thuiskomen, of op welke leeftijd ze uitgaan, of dat ze geen seks, drugs of porno uitproberen? Nee, wij nemen beslissingen, nemen een standpunt in en bekrachtigen opnieuw onze waarden — kortom, we vellen telkens ‘tussentijdse oordelen’ — tenminste, dat zouden we moeten doen.

‘Anderen hebben toch ook keuzevrijheid?’

Jongeren vragen wellicht welk algemeen standpunt de kerk inneemt of welk beleid er is inzake bepaalde kwesties, zoals: ‘Wij weten hoe we ons moeten gedragen, maar waarom moeten we anderen overhalen om onze normen ook te accepteren? Zij hebben toch ook keuzevrijheid? Zijn we soms niet zelfingenomen of veroordelend omdat we anderen ons geloof opdringen en van hen eisen dat zij zich net als wij op een bepaalde manier gedragen? In zulke omstandigheden moet je fijngevoelig uitleggen waarom je voor sommige beginselen opkomt en tegen sommige zonden bent, waar ze ook begaan worden, want de betrokken kwesties en wetten hebben niet alleen maatschappelijke of politieke consequenties, maar ook eeuwige gevolgen. Hoewel we niemand die iets anders dan wij geloven voor het hoofd willen stoten, willen we nog liever God niet mishagen.

Het is net zoals een achttienjarige die zegt: ‘Nu ik kan autorijden, weet ik wel dat ik voor een rood licht moet stoppen, maar moeten we dan oordelen en anderen ook voor een rood licht laten stoppen?’ Dan moet je uitleggen: ja, natuurlijk hopen we dat iedereen voor het rode licht stopt. En dat moet je doen zonder degenen die overtreden of die iets anders geloven dan wij te vernederen, want zij hebben inderdaad morele keuzevrijheid. Maar je hoeft er nooit aan te twijfelen dat er veel mensen gevaar lopen als sommigen niet gehoorzamen.

Jonge vrienden, er zijn veel geloofsovertuigingen in deze wereld en iedereen heeft keuzevrijheid, maar niemand heeft het recht om zich te gedragen alsof God over die onderwerpen zwijgt of alsof geboden er alleen toe doen als iedereen het er mee eens is.

De beste manier om onze bekwaamheid en integriteit te laten zien, is door op dat voorzichtige pad te lopen — een moreel standpunt in te nemen volgens wat God heeft verkondigd en volgens de wetten die Hij heeft gegeven, maar dan op een meelevende, begripvolle, liefdevolle manier. Het is erg moeilijk om perfect onderscheid te maken tussen de zonde en de zondaar. Ik ken maar weinig dingen die moeilijker zijn om te onderscheiden en nog moeilijker om onder woorden te brengen, maar toch moeten we juist dát liefdevol doen.

Noten

  1. George MacDonald, The Unspoken Sermons (2011), p. 264.

  2. Zie Dallin H. Oaks, ‘“Judge Not” and Judging,’ Ensign, augustus 1999, pp. 6–13.