2013
Wie de Heer roept, maakt Hij geschikt
Juli 2013


Wat wij geloven

Wie de Heer roept, maakt Hij geschikt

De meeste kerkleden krijgen veel kansen om een ‘roeping’ te ontvangen — een opdracht om te dienen. President Ezra Taft Benson (1899–1994) heeft gezegd ‘De Heer verwacht dat een ieder van ons een taak heeft in zijn kerk, zodat we anderen met onze talenten en invloed tot zegen kunnen zijn.’1

Kerkleiders, die zelf ook een roeping hebben gekregen om te dienen, zijn afhankelijk van de bereidheid van andere leden om de aangeboden roepingen aan te nemen en te vervullen. Elke nieuwe roeping is een kans om te dienen en te groeien, en we behoren er ootmoedig op te reageren en over te bidden. Een roeping om in de kerk te dienen wordt door een priesterschapsleider verstrekt die naar inspiratie van de Heer heeft gezocht. ‘U bent door God geroepen’, legde president Henry B. Eyring, eerste raadgever in het Eerste Presidium, uit. ‘De Heer kent u. Hij weet wie Hij in welke positie in zijn kerk wil hebben. Hij heeft u uitgekozen.’2

In onze roeping vertegenwoordigen we de Heiland. En het werk dat we doen — hoe onbeduidend het ook mag lijken — heeft eeuwige consequenties. Een toegewijde jeugdwerkleerkracht kan bijvoorbeeld een kind inspireren om ooit op zending te gaan. De vriendelijke begroeting door een deurwacht kan een lid dat het moeilijk heeft het gevoel geven dat hij of zij welkom in de kerk is.

De Heer helpt ons in onze roeping, vooral als we ons overweldigd voelen door de verantwoordelijkheid die ermee gepaard gaat. Als we onze hemelse Vader om leiding bidden, leidt Hij ons door inspiratie en zegent Hij ons om ons werk goed te doen. De Heer helpt hen die Hem dienen en steunt hun inzet met zijn macht (zie LV 84:88). President Thomas S. Monson heeft beloofd: ‘Als wij in dienst van de Heer zijn, hebben wij recht op zijn hulp. Denk eraan: wie de Heer roept, maakt de Heer ook geschikt.’3

Volgen we het voorbeeld van de Heer in dienstbetoon en vervullen we gehoorzaam roepingen en taken in de kerk, dan worden we gezegend en kunnen we meer als God worden (zie Moroni 7:48; LV 106:3).

  • We kunnen in handboeken, gidsen, de raad van kerkleiders en andere bronnen nakijken wat onze taken zijn, en we kunnen er antwoorden op onze vragen in vinden.

  • We streven geen roepingen na, en doorgaans weigeren we ook geen roeping die we via het juiste priesterschapsgezag krijgen (zie Mozes 6:31–32).

  • Als we betrokken zijn bij het werk van de Heer, kunnen we om zijn hulp bidden en hebben we de mogelijkheid die te ontvangen (zie LV 84:88).

  • Als we onze roeping vervullen, krijgen we zegeningen en vreugde (zie Matteüs 25:23).

  • Elke roeping is even belangrijk: de kerk heeft net zo hard kinderkamerleidsters nodig als ZHV-presidentes (zie 1 Korintiërs 12:14–18). Hoe we dienen is belangrijker dan waar we dienen.

Noten

  1. Ezra Taft Benson, aangehaald door Dieter F. Uchtdorf in ‘Tillen uit stand’, Liahona, november 2008, p. 54.

  2. Henry B. Eyring, ‘In uw roeping groeien’, Liahona, november 2002, p. 76.

  3. Thomas S. Monson, ‘Duty Calls’, Ensign, mei 1996, p. 44.

Illustratie David Habben