2005
De twaalf apostelen
September 2005


De twaalf apostelen

Het achtste in een serie artikelen over priesterschapsquorums en hun doel.

Gedurende de organisatie van zijn kerk ging Jezus ‘naar het gebergte (…) om te bidden, en Hij bracht de nacht door in gebed tot God.

‘En toen het dag geworden was, riep Hij zijn discipelen tot Zich en koos er twaalf uit, die Hij ook apostelen noemde.’1 Ze kwamen uit het gewone volk.

Petrus was de eerste die werd geroepen en de Heer zei tegen hem: ‘Ik zal u de sleutels geven van het koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen.’2 Datzelfde heilige gezag is inherent aan de ordening van iedere apostel.

Paulus verkondigde dat de apostelen en profeten geroepen zijn ‘om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus’, en hij zei erbij dat die ambten blijven bestaan ‘totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben’.3

De apostelen verdwenen na verloop van tijd en daarmee de sleutels. Paulus had geprofeteerd dat de mens ‘heen en weder geslingerd [zou worden] onder invloed van allerlei wind’.4

En dat was zo; in plaats van een eenheid des geloofs, kwam er verdeeldheid en onenigheid.

Onder dergelijke omstandigheden bad de jonge Joseph Smith om erachter te komen welke kerk waar was en bij welke hij zich moest aansluiten.

Josephs visioen van de Vader en de Zoon leidde deze bedeling in, gevolgd door de herstelling van de volheid van het evangelie van Jezus Christus met dezelfde organisatie die bestond in de vroegchristelijke kerk, gebouwd op het fundament van apostelen en profeten.5

Sommige mensen veronderstellen dat de volledige organisatie in detail aan de profeet Joseph Smith vanaf het begin gegeven is geweest, alsof het ging om het bestek van een gebouw. Maar zo is het niet gegaan. De organisatie kwam stukje bij beetje, toen de kerkleiders er klaar voor waren en er God om hadden gevraagd.

Het Melchizedeks priesterschap, het hoogste gezag dat God aan de mens heeft gegeven, werd hersteld door Petrus, Jakobus en Johannes. Bij monde van hen zei de Heer: ‘Ik heb u geordend en bevestigd om apostel te zijn en bijzondere getuigen van mijn naam, en om de sleutels te dragen van uw bediening en van dezelfde dingen die Ik hun heb geopenbaard;

‘aan wie Ik de sleutels van mijn koninkrijk heb toevertrouwd, en een bedeling van het evangelie voor de laatste tijden.’6

Het Eerste Presidium was in 1833 een feit. Twee jaar later, in februari 1835, volgde het Quorum der Twaalf Apostelen. Zo hoort het ook. Het Eerste Presidium was er het eerst en is het hoogst in gezag. En de leden van het presidium kwamen, net als vroeger, uit de gewone lagen van de bevolking.

Met het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf in functie, met de ambten van de Zeventig en de Presiderende Bisschap geopenbaard, heeft de juiste gang van zaken zijn loop gekregen. Maar er is een verschil.

Wellicht heeft president J. Reuben Clark dat nog het best onder woorden gebracht: ‘Sommige algemene autoriteiten [de apostelen] hebben een bijzondere roeping gekregen; zij bezitten een bijzondere gave; hun is steun verleend als profeet, ziener en openbaarder, waardoor zij een geestelijke begiftiging hebben wat betreft hun prediking tot het volk. Zij hebben het recht, de macht en de bevoegdheid om de zin en de wil van God aan zijn volk bekend te maken, afhankelijk van de algehele macht en bevoegdheid van de president van de kerk. Andere algemene autoriteiten hebben deze bijzondere geestelijke begiftiging niet gekregen.’ De daaruit voortvloeiende beperking ‘heeft betrekking op elke andere functionaris en elk ander lid van de kerk, want geen van hen is geestelijk begiftigd als profeet, ziener, en openbaarder.’7

Verder zei president Clark dat onder de leden van de Twaalf en het Presidium ‘alleen de president van de kerk, de presiderende hogepriester, steun wordt verleend als profeet, ziener en openbaarder van de kerk. Alleen hij heeft het recht om openbaringen voor de kerk te ontvangen, nieuwe of aanvullende, of om voor de hele kerk de Schriften uit te leggen, of de bestaande leer van de kerk op enigerlei wijze te veranderen.’8

Er was een generatie lang vragen en ontvangen nodig voordat de huidige gang van zaken, zoals we die in onze tijd kennen, duidelijk gevestigd was. Elke verbetering van die gang van zaken kwam als gevolg van bestaande behoeften en in antwoord op gebed. Dat proces neemt ook in onze tijd nog altijd zijn beslag.

‘De Twaalf vormen een reizende presiderende hoge raad, om in de naam des Heren te officiëren, op aanwijzing van het presidium van de kerk, in overeenstemming met de wet des hemels; om de kerk op te bouwen en al haar aangelegenheden onder alle natiën te regelen.’9

Waar het Eerste Presidium niet kan komen, gaan de Twaalf naartoe ‘om de deur van het koninkrijk te ontsluiten in alle plaatsen’.10 Zij zijn gemachtigd om de wereld in te gaan, want het woord apostel betekent ‘iemand [die is] gezonden’.11

‘Daarom,’ zei de Heer, ‘waar gij ook mijn naam verkondigt, zal er voor u een doeltreffende deur worden ontsloten, opdat zij mijn woorden zullen aanvaarden.’12 En Hij beloofde: ‘Wees nederig; en de Heer, uw God, zal u aan de hand leiden en u antwoord geven op uw gebeden.’13

De twaalf apostelen ‘zijn geroepen (…) [als] bijzondere getuigen van de naam van Christus in de gehele wereld.’14 Ieder heeft het zekere getuigenis dat Jezus de Christus is. President Joseph Fielding Smith heeft uitgelegd: ‘Bij ieder lid van de kerk behoren de indrukken van de Heilige Geest dat Jezus de Zoon van God is, zo diep in zijn ziel te zijn gegrift dat die niet vergeten kunnen worden.’15

Van Nephi weten we dat ‘engelen spreken door de macht van de Heilige Geest.’16 En Mormon heeft gezegd dat het ‘de taak van hun bediening is om mensen bekering toe te roepen en het werk van de verbonden van de Vader die Hij met de mensenkinderen heeft gesloten, te vervullen en te verrichten; om de weg onder de mensenkinderen te bereiden.’ En Mormon heeft verder uitgelegd dat engelen hun bediening volbrengen ‘door het woord van Christus te verkondigen aan de uitverkoren vaten des Heren, opdat zij van Hem zullen getuigen.

‘En zodoende bereidt de Here God de weg, zodat het overige deel der mensen in Christus zal geloven, opdat de Heilige Geest een plaats in hun hart zal verkrijgen, volgens diens macht; en op die wijze brengt de Vader de verbonden tot stand die Hij met de mensenkinderen heeft gesloten.’17

Aan ‘allen die God zal aanwijzen en ordenen om over de kerk te waken’, wordt de gave van onderscheid verleend.18 Onderscheiden betekent ‘zien’.

President Harold B. Lee heeft me ooit verteld over een gesprek met ouderling Charles A. Callis van het Quorum der Twaalf Apostelen. Broeder Callis merkte in dat gesprek op dat hij de gave van onderscheid een zware last vond. Duidelijk zien wat ons te wachten staat en toch met leden te maken hebben die raad in de wind slaan of die zelfs het getuigenis van de apostelen en profeten verwerpen, brengt veel verdriet.

Niettemin moet ‘de verantwoording van het kerkbestuur’ op onze schouders rusten totdat, ‘u anderen aanwijst om u op te volgen’.19

Hij waarschuwde ons voor enkelen in de kerk ‘die voorgewend hebben mijn naam te kennen en Mij niet hebben gekend en tegen Mij gelasterd hebben te midden van mijn huis.’20

‘Uw stem,’ zo gebood de Heer de Twaalf, ‘zal een berisping zijn voor de overtreder; en laat op uw berisping de tong van de lasteraar met haar verdorvenheid ophouden.’21

Enkele mensen binnen de kerk berispen hun leiders in de wijken, in de ringen en in de kerk openlijk of, misschien erger, in het duister van de anonimiteit, en proberen hen, om met Jesaja te spreken, ‘om een woord schuldig [te] verklaren’.22 Tot hen zegt de Heer: ‘Vervloekt zijn allen die de hiel opheffen tegen mijn gezalfden, zegt de Heer, en roepen dat zij hebben gezondigd wanneer zij niet (…) hebben gezondigd (…) maar datgene hebben gedaan wat goed was in mijn ogen en wat Ik hun geboden had.

‘Maar wie overtreding roepen, doen dat omdat zij slaven der zonde zijn en zelf kinderen der ongehoorzaamheid zijn. (…)

‘(…) omdat zij mijn kleinen aanstoot hebben gegeven, zullen zij van de verordeningen van mijn huis worden afgesneden.

‘Hun korf zal niet vol zijn, hun huizen en hun schuren zullen verloren gaan, en zijzelf zullen veracht worden door wie hen vleiden.

‘Zij zullen geen recht hebben op het priesterschap, noch hun afstammelingen na hen van geslacht op geslacht.’23

Die vreselijke straf zal niet van toepassing zijn op hen die het evangelie zo goed mogelijk proberen na te leven en hun leiders steunen. Noch hoeft zij van toepassing te zijn op hen die zich in het verleden schuldig hebben gemaakt aan onverschilligheid of zelfs verzet, als zij zich bekeren, hun overtredingen belijden en die verzaken.24

Onlangs herinnerde president Hinckley de algemene autoriteiten eraan dat wij, hoewel geroepen uit de gewone laag van de bevolking, wel een heilige roeping hebben. Wij vinden troost in de woorden van de Heer aan de oorspronkelijke Twaalf: ‘Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen.’25

Hoewel ieder zich van zijn beperkingen bewust is, schuilt er kracht in eenheid. Nooit eerder in de geschiedenis van de kerk hebben het Eerste Presidium en de Twaalf een grotere eenheid gevormd.

Elke week komen we samen in de tempel. We beginnen de vergadering geknield in gebed, en we eindigen met een gebed. Elk gebed wordt uitgesproken in een geest van onderworpenheid en gehoorzaamheid aan Hem die ons geroepen heeft en wiens dienaren en getuigen wij zijn.

De Heer eist: ‘Ieder besluit dat door één van deze quorums wordt genomen, moet door de eenparige stemming daarvan worden genomen.’ En ‘de besluiten van deze quorums (…) moeten genomen worden in alle rechtvaardigheid, in heiligheid en nederigheid van hart, zachtmoedigheid en lankmoedigheid, en in geloof en deugd en kennis, matigheid, geduld, godsvrucht, broederlijke vriendelijkheid en naastenliefde.’26 Daar streven wij oprecht naar.

We weten dat we de macht van het priesterschap dragen ‘tezamen met allen die vanaf het begin der schepping ooit een bedeling hebben ontvangen.’27 We denken aan hen die ons zijn voorgegaan in deze heilige ambten, en soms voelen we hun aanwezigheid.

Op ons rust wat de Heer gezegd heeft over hen die deze heilige roepingen bekleden: ‘En wat zij ook spreken wanneer gedreven door de Heilige Geest, zal Schriftuur zijn, zal de wil des Heren zijn, zal de zin des Heren zijn, zal het woord des Heren zijn, zal de stem des Heren zijn, en de macht Gods tot behoudenis.’28

In een hele moeilijke periode gaf de Heer een waarschuwing die volgens mij de strengste is in alle Schriften. Zij had te maken met de bouw van de Nauvootempel. De heiligen wisten uit ervaring dat verder gaan zware vervolging tot gevolg zou hebben; daarom stelden ze de bouw uit. De Heer gaf ze meer tijd en zei: ‘Indien u deze dingen na het verstrijken van de toegemeten periode niet doet, zult gij als kerk verworpen worden, met uw doden, zegt de Heer, uw God.’29

De geweldige belofte in die openbaring wordt vaak over het hoofd gezien: ‘En indien mijn volk luistert naar mijn stem en naar de stem van mijn dienstknechten die Ik aangewezen heb om mijn volk te leiden, zie, voorwaar, Ik zeg u: Zij zullen niet uit hun plaats verwijderd worden.’30

Onthoud deze belofte; houd u eraan vast. Het kan een grote troost zijn voor hen die hun gezin bijeen proberen te houden in een samenleving die in toenemende mate onverschillig, en zelfs vijandig, staat tegenover de normen die van wezenlijk belang zijn voor een gelukkig gezin.

De belofte is een herformulering van wat de Heer tegen de schare zei: ‘Gezegend zijt gij indien gij acht slaat op de woorden van deze twaalf die Ik uit uw midden heb gekozen om u te leren en uw dienstknecht te zijn.’31

Ik herhaal de belofte dat zij die naar de stem van deze mannen luisteren, die de Heer heeft aangewezen, ‘niet uit hun plaats verwijderd [zullen] worden’.32

Maar de belofte werd gevolgd door een waarschuwing: ‘Maar indien zij niet luisteren naar mijn stem, noch naar de stem van deze mannen die Ik heb aangewezen, zullen zij niet worden gezegend.’33

Het kostbaarste wat we te geven hebben, is ons getuigenis van de Heer, Jezus Christus.

Ik verzeker u dat de veertien mannen die net als ik geordend zijn, waarlijk apostel zijn. En daarmee zeg ik niets meer dan de Heer gezegd heeft, niets meer dan geopenbaard kan worden aan iemand die met een oprecht hart en eerlijke bedoeling streeft naar een getuigenis van de Geest.

Die mannen zijn ware dienstknechten van de Heer; sla acht op hun raad. Dat geldt evenzeer voor de Zeventig, die als bijzondere getuigen een apostolische verantwoording hebben, en voor de Presiderende Bisschap, goede mannen Gods. En evenzeer voor de broeders en zusters overal ter wereld die geroepen zijn om leiding te geven, die deze uitermate waardevolle kennis verkregen hebben.

Er zijn grenzen aan wat de Geest ons toestaat te zeggen.34 Aldus besluit ik met mijn getuigenis, mijn bijzondere getuigenis, dat Jezus de Christus is. Dat Hij door middel van een profeet-president ‘de enige ware en levende kerk op het oppervlak der gehele aarde’35 presideert. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Naar een toespraak tijdens de algemene oktoberconferentie in 1996.

HET APOSTELSCHAP

‘Het ambt van apostel omvat de sleutels van het eeuwige priesterschap, dat naar de orde van de Zoon Gods is. Het apostelschap bestaat uit, omvat, verenigt in zich — zou ik kunnen zeggen — alle priesterschap, alle sleutels, alle gaven, alle begiftigingen en alles wat de mens voorbereidt om in de tegenwoordigheid van de Vader en de Zoon terug te keren.’

President Brigham Young (1801–1877), Leringen van kerkpresidenten: Brigham Young (1997), p. 138.

NOTEN

  1. Lucas 6:12–13.

  2. Matteüs 16:19.

  3. Efeziërs 4:12–13.

  4. Efeziërs 4:14.

  5. Zie Efeziërs 2:20; Geloofsartikelen 1:6.

  6. LV 27:12–13.

  7. ‘When Are Church Leader’s Words Entitled to Claim of Scripture?’ Church News, 31 juli 1954, pp. 9–10.

  8. Church News, 31 juli 1954, p. 10.

  9. LV 107:33.

  10. LV 112:17; zie ook LV 107:35; 124:128.

  11. Zie Bible Dictionary, ‘Apostle’, p. 612.

  12. LV 112:19.

  13. LV 112:10.

  14. LV 107:23.

  15. ‘The Twelve Apostles’ (ongepubliceerde toespraak tot leerkrachten van seminarie en instituut, 18 juni 1958), p. 6.

  16. 2 Nephi 32:3.

  17. Moroni 7:31–32.

  18. LV 46:27.

  19. Conceptverklaring van de Twaalf Apostelen, verslag van de vergadering van de Twaalf, maart 1844, afdeling kerkgeschiedenis.

  20. LV 112:26.

  21. LV 112:9.

  22. Jesaja 29:21; zie ook 2 Nephi 27:32.

  23. LV 121:16–17, 19–21.

  24. Zie LV 58:43.

  25. Johannes 15:16.

  26. LV 107:27, 30.

  27. LV 112:31.

  28. LV 68:4.

  29. LV 124:32.

  30. LV 124:45.

  31. 3 Nephi 12:1.

  32. LV 124:45.

  33. LV 124:46.

  34. Zie Alma 12:9.

  35. LV 1:30.