2005
Een getuigenis van Christus
Maart 2005


BOODSCHAP VAN HET EERSTE PRESIDIUM

Een getuigenis van Christus

Ieder van ons moet zelf een getuigenis ontvangen dat Jezus de Christus is. We kunnen dat niet tweedehands van iemand overnemen. Ik geloof dat een getuigenis van onze Verlosser als een geestelijke gave uit een goddelijke bron komt. Zoals Johannes de Doper heeft gezegd: ‘Geen mens kan iets aannemen, of het moet hem uit de hemel gegeven zijn.’1 Een dergelijk getuigenis uit de hemel geeft ons heilige, innerlijke vrede en kracht, ook al leven wij in een wereld vol beroering en verleiding. Het geeft ons de kracht om een discipel van Christus te zijn. Daar ik er zelf naar gestreefd heb zo’n getuigenis te ontvangen, wil ik graag het getuigenis bezegelen dat ik heb gekregen dat de Heer Jezus Christus echt leeft.

Getuigenissen uit het Nieuwe Testament

Iemand die zegt een discipel te zijn, kan niet anders dan bijzondere waardering hebben voor de roeping van de eerste apostelen, en hun getuigenis van de goddelijke aard van de Heer. Laten we beginnen met Petrus. De apostel Petrus bevond zich in de beste positie om dat te weten. Zijn verhaal is geloofwaardig — hij was erbij. Petrus heeft gezegd: ‘Want wij zijn geen vernuftig gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn ooggetuigen geweest van zijn majesteit.’2

In het boek Johannes lezen we over enkele andere apostelen uit die tijd:

‘De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen.

‘En toen hij Jezus zag gaan, zeide hij: Zie, het lam Gods! (…)

‘Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren;

‘Deze vond eerst zijn broeder Simon en zeide tot hem: Wij hebben gevonden de Messias, wat betekent: Christus.’3

Petrus getuigde vaak van de goddelijke aard van de Heiland. Toen op een keer veel van zijn discipelen zich van Hem afkeerden, zei Jezus tegen de twaalf apostelen: ‘Gij wilt toch ook niet weggaan?

‘Simon Petrus antwoordde Hem: Here, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven;

‘en wij hebben geloofd en erkend, dat Gij zijt de [Christus, de Zoon van de levende God].’4

Ook vrouwen uit de tijd van de Heiland getuigden van zijn goddelijke aard. Jezus kwam vier dagen na de dood van Lazarus, de broer van Marta en Maria, bij hen thuis.

‘Marta dan zeide tot Jezus: Here, indien gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn. (…)

‘Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal opstaan.

‘Marta zeide tot Hem: Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongsten dage.

‘Jezus zeide tot haar: Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven,

‘en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven. Gelooft gij dat?

‘Zij zeide tot Hem: Ja, Here, ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon van God, die in de wereld komen zou. (…)

‘En (…) Hij [riep] met luider stem: Lazarus, kom naar buiten!

‘De gestorvene kwam naar buiten, de voeten en de handen gebonden met grafdoeken, en er was een zweetdoek om zijn gelaat gebonden. Jezus zeide tot hen: Maakt hem los en laat hem heengaan.

‘Vele der Joden dan, die tot Maria gekomen waren en aanschouwd hadden wat Hij gedaan had, geloofden in Hem.’5

Geen groter getuigenis

Het is bijna Pasen, en er is geen groter getuigenis van Jezus Christus dan het verhaal van de kruisiging en de opstanding. De laatste week van zijn leven begon in het dorpje Betanië, van Jeruzalem uit gezien aan de andere kant van de Olijfberg. De Heiland liep rond de kruin van de berg, via Betfage. We weten niet wat Hij op woensdag deed. Maar donderdagavond was de voorbereiding op het Pascha.

‘En toen het uur aangebroken was, ging Hij aanliggen en de apostelen met Hem. (…)

‘En Hij nam een beker op, sprak de dankzegging uit en zeide: Neemt deze en laat hem bij u rondgaan.

‘Want Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker niet van de vrucht van de wijnstok drinken, voordat het Koninkrijk Gods gekomen is.’6

Vervolgens kondigde Jezus het aanstaande verraad aan. Hij zei: ‘Die is het, voor wie Ik het stuk brood indoop en wie Ik het geef. Hij doopte dan het stuk brood in en nam het en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot.

‘En na dit stuk brood, toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doen wilt, doe het met spoed.

‘Maar niemand van de aanliggenden begreep, waartoe Hij hem dit zeide.’7

Toen kwam het avondmaal:

‘En terwijl zij aten, nam Hij een brood, sprak de zegen uit, brak het, gaf het hun en zeide: Neemt, dit is mijn lichaam.

‘En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit, en gaf hun die en zij dronken allen daaruit.

‘En Hij zeide tot hen: Dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt.’8

Toen zij een lofzang hadden gezongen, liepen zij door het dal Kidron naar de Olijfberg. Aangekomen op de eerste helling van de Olijfberg ging Hij met Petrus en de twee zonen van Zebedeüs verder. Toen riep Hij uit: ‘Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijft hier en waakt met Mij.

‘En Hij ging een weinig verder en Hij wierp Zich met het aangezicht ter aarde en bad, zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. (…)

‘Wederom, ten tweeden male, ging Hij heen en bad, zeggende: Mijn Vader, indien deze beker niet kan voorbijgaan, tenzij dan dat Ik die drinke, uw wil geschiede!’9

‘En Hij werd dodelijk beangst en bad des te vuriger. En zijn zweet werd als bloeddruppels, die op de aarde vielen.’10

Er staat een uitgebreidere beschrijving in de Leer en Verbonden: ‘Welk lijden Mij, ja, God, de grootste van allen, van pijn deed sidderen en uit iedere porie bloeden, en naar lichaam en geest deed lijden — en Ik wilde dat Ik de bittere beker niet behoefde te drinken, en kon terugdeinzen.’11 Zijn lijden is verder beschreven als ‘hevig’ en ‘verschrikkelijk’.12

Judas wist waar hij de Heiland moest zoeken. Hij was daar vaak met de discipelen geweest. De Heiland kon het groepje manschappen en officieren met lantaarns, toortsen en wapens door de poort zien komen. Hij kon de wapenrusting horen kletteren en kon misschien wel elke voetstap horen toen zij de heuvel afliepen, het beekje in het dal Kidron overstaken en de hof binnenkwamen.

‘Jezus dan, alles wetende, wat over Hem komen zou, kwam naar voren en zeide tot hen: Wie zoekt gij?

‘Zij antwoordden Hem: Jezus de Nazireeër. Hij zeide tot hen: Ik ben het. En ook Judas, zijn verrader, stond bij hen.

‘Toen Hij dan tot hen zeide: Ik ben het, deinsden zij terug en vielen ter aarde. [Zij waren ongetwijfeld totaal van hun stuk door wat er gebeurde.]

‘Wederom dan stelde Hij hun de vraag: Wie zoekt gij? En zij zeiden: Jezus, de Nazireeër.

‘Jezus antwoordde: Ik zeide u, dat Ik het ben. Indien gij dan Mij zoekt, laat dezen heengaan (…).

‘De afdeling soldaten dan en de overste en de dienaars der Joden namen Jezus gevangen [en] boeiden Hem.’13

De beproevingen van Jezus

Toen Hij voor het eerst ondervraagd werd, antwoordde ‘Jezus (…): Ik heb vrijuit tot de wereld gesproken; Ik heb voortdurend in de synagoge geleerd en in de tempel, waar al de Joden bijeenkomen, en in het verborgen heb Ik niets gesproken.’14 De hoorzitting vond plaats voor Kajafas en de raad. Over die hoorzitting staat geschreven: ‘Velen legden een vals getuigenis tegen Hem af, maar hun getuigenissen stemden niet overeen.’15 En dat is niet ongebruikelijk bij tribunalen.

‘Maar Jezus bleef zwijgen. En de hogepriester zeide tot Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God.’16

‘En Jezus zeide: Ik ben het, en gij zult de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende met de wolken des hemels.

‘De hogepriester scheurde zijn klederen en zeide: Waartoe hebben wij nog getuigen nodig?

‘Gij hebt de godslastering gehoord: wat is uw oordeel? En zij allen veroordeelden Hem als des doods schuldig.’17

Van het formele proces en de veroordeling is maar weinig opgetekend; de aanklacht was weer godslastering.

‘Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons dan. Hij zeide tot hen: Al zeide Ik het u, gij zoudt het toch niet geloven;

‘en al zou Ik u vragen, gij zoudt toch niet antwoorden [noch zoudt gij Mij laten gaan].

‘Van nu aan zal de Zoon des mensen zijn gezeten aan de rechterhand Gods.

‘En zij zeiden allen: Zijt Gij dan de Zoon van God? Hij zeide tot hen: Gij zegt zelf, dat Ik het ben.

‘En zij zeiden: Wat hebben wij verder voor getuigenis nodig? Zelf hebben wij het immers uit zijn mond gehoord.’18

De eerste keer dat Hij voor Pilatus werd gebracht, was er een andere aanklacht, namelijk opruiing.

‘En Pilatus ondervroeg Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordde hem en zeide: Gij zegt het.’19

‘Pilatus zeide tot de overpriesters en de scharen: Ik vind niets strafbaars in deze mens.’20

Hierna werd Jezus aan Herodes voorgeleid. ‘Toen Herodes Jezus zag, was hij zeer verheugd. Want hij had Hem reeds geruime tijd willen zien, omdat hij van Hem hoorde, en hij hoopte een of ander teken door Hem te zien geschieden.

‘Hij ondervroeg Hem met vele woorden, maar Hij antwoordde hem niets.

‘En de overpriesters en de schriftgeleerden stonden Hem heftig te beschuldigen.

‘En Herodes met zijn krijgsmacht smaadde en bespotte Hem, en hij deed Hem een schitterend kleed om en zond Hem zo naar Pilatus terug.

‘En Herodes en Pilatus werden op diezelfde dag met elkander bevriend; voor die tijd immers leefden zij in vijandschap met elkander.’21

Bij de tweede voorgeleiding voor Pilatus bevond de Romeinse heerser van Judea Jezus weer onschuldig. Vervolgens werd Jezus gegeseld en bespot. ‘En zij trokken Hem zijn klederen uit en deden Hem een scharlaken mantel om;

‘ook vlochten zij van doornen een kroon en zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een riet in zijn rechterhand. Toen vielen zij voor Hem op de knieën en spotten, zeggende: Wees gegroet, gij Koning der Joden!’22

De kruisiging van Jezus

Simon van Cyrene werd gedwongen om het kruis te dragen.23 Inmiddels was Jezus de scharlaken mantel afgenomen en had Hij zijn eigen kleren weer aan. Hij werd naar Golgota gebracht — ook wel ‘Schedelplaats’ genoemd — om gekruisigd te worden. Er werden tegelijk met Hem twee dieven gekruisigd, een rechts en een links van Hem, en boven zijn hoofd werd de beschuldiging geschreven: ‘Dit is Jezus, de Koning der Joden.’24

‘En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.’25

‘Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij zijn klederen door het lot te werpen [opdat de woorden van de profeet vervuld mochten worden: Zij verdeelden mijn klederen onder hen, en over mijn kleding wierpen zij het lot].

‘en daar nedergezeten bewaakten zij Hem.’26

Van het zesde tot het negende uur was het donker. Jezus riep in het Aramees uit: ‘Eli, Eli, lama sabachtani? Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’27

‘En Jezus riep met luider stem: Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest. En toen Hij dat gezegd had, gaf Hij de geest.’28

De Romeinse soldaten die erbij stonden, kregen een overtuiging die wat op een getuigenis leek.

‘De hoofdman en zij, die met hem Jezus bewaakten, zagen de aardbeving en wat er plaats had en zij werden zeer bevreesd en zeiden: Waarlijk dit was [de] Zoon Gods.’29

Johannes vermeldt dat de zij van Jezus doorstoken werd, maar dat de soldaten, die zagen dat Hij al dood was, zijn benen niet braken, want het was gebruikelijk om er op die manier voor te zorgen dat de dood vóór de sabbat intrad.30 Jozef van Arimatea, een discipel van de Meester, ging naar Pilatus en smeekte om Jezus’ lichaam.31 Pilatus stemde toe. Nicodemus kwam ook en nam ongeveer honderd pond mirre en aloë mee.32 Er werden wachters voor het graf gezet.33

‘En zie, er kwam een grote aardbeving, want een engel des Heren daalde uit de hemel neder en kwam nader, en hij wentelde de steen weg en zette zich daarop.

‘Zijn uiterlijk was als een bliksem en zijn kleding wit als sneeuw.

‘En de bewakers werden door vrees voor hem bevangen en zij werden als doden.’34

De opstanding van Jezus

Het was inmiddels zondag. De joodse sabbat was voorbij. Heel vroeg in de ochtend gingen Maria Magdalena, Joanna, Maria — de moeder van Jakobus — en andere vrouwen naar het graf. Ze zagen dat de steen was weggerold en dat het lichaam van de Heer Jezus weg was.

‘En het geschiedde, terwijl zij daarvoor in verlegenheid waren, dat, zie, twee mannen in een blinkend gewaad bij [hen] stonden.

‘En toen zij zeer verschrikt werden en [hun] aangezicht ter aarde neigden, zeiden dezen tot […]: Wat zoekt gij de levende bij de doden?

‘Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt. Herinnert u, hoe Hij, toen Hij nog in Galilea was, tot u gesproken heeft.’35

De vrouwen haastten zich om dat allemaal aan de elf apostelen te vertellen. Petrus en Johannes gingen naar het graf en zagen zelf dat het leeg was. Ze vonden de linnen kleding, en de zweetdoek die om zijn hoofd had gezeten, lag ergens apart.36

Vervolgens verscheen Jezus aan Maria Magdalena. ‘Jezus zeide tot haar: Vrouw, waarom weent gij? Wie zoekt gij? Zij meende, dat het de hovenier was, en zeide tot Hem: Heer, als gij Hem weggedragen hebt, zeg mij dan, waar gij Hem Hebt neergelegd en ik zal Hem wegnemen.

‘Jezus zeide tot haar: Maria! Zij keerde zich om en zeide tot Hem in het Hebreeuws: Rabboeni, dat wil zeggen: Meester!

‘Jezus zeide tot haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.’37

De herrezen Jezus verscheen op de weg naar Emmaüs aan de twee discipelen, in Jeruzalem aan Simon Petrus, en aan de andere tien apostelen en hun metgezellen.38

Uit hoofde van mijn roeping als bijzondere getuige, bezegel ik mijn getuigenis van deze gebeurtenissen en van de goddelijke roeping van Jezus als onze Heer, Heiland en Verlosser. Ik getuig dat Hij leeft, dat Hij van ons houdt en dat dit zijn heilige werk is. Ik getuig dat zijn woorden de woorden van eeuwig leven zijn. Ik getuig dat zijn werk en heerlijkheid — de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de getrouwen en gehoorzamen tot stand te brengen39 — door deze kerk worden gerealiseerd.

VOOR DE HUISONDERWIJZERS

Neem dit artikel eerst na gebed door. Breng het vervolgens zo dat iedereen mee wil doen met de bespreking. Enkele voorbeelden:

  1. Lees de eerste drie zinnen en bespreek wat president Faust zegt over het ontvangen van een getuigenis van Christus. Lees en bespreek een of meer verhalen van discipelen die een getuigenis kregen. Lees samen de laatste alinea van de boodschap en geef uw eigen getuigenis van de Heiland.

  2. Bespreek wat president Faust over Pasen zegt (zie onder het kopje ‘Geen groter getuigenis’). Hoe kunnen we ons getuigenis versterken door ons te verdiepen in de kruisiging en de opstanding? Moedig iedereen in het gezin aan om de Heiland tijdens het paasweekend op zinvolle manieren te gedenken.

NOTEN

  1. Johannes 3:27.

  2. 2 Petrus 1:16.

  3. Johannes 1:35–36, 40–41.

  4. Johannes 6:67–69; deels naar de King Jamesvertaling van de Bijbel.

  5. Johannes 11:21, 23–27, 43–45.

  6. Lucas 22:14, 17–18.

  7. Johannes 13:26–28.

  8. Marcus 14:22–24.

  9. Matteüs 26:38–39, 42.

  10. Lucas 22:44.

  11. LV 19:18.

  12. Zie LV 19:15.

  13. Johannes 18:4–8, 12.

  14. Johannes 18:20.

  15. Marcus 14:56.

  16. Matteüs 26:63.

  17. Marcus 14:62–64.

  18. Lucas 22:67–71; deels naar de King Jamesvertaling van de Bijbel.

  19. Marcus 15:2.

  20. Lucas 23:4.

  21. Lucas 23:8–12.

  22. Matteüs 27:28–29.

  23. Zie Matteüs 27:32; Lucas 23:26.

  24. Zie Matteüs 27:31, 33, 37–38.

  25. Lucas 23:34.

  26. Matteüs 27:35–36; deels naar de King Jamesvertaling van de Bijbel.

  27. Matteüs 27:46.

  28. Lucas 23:46.

  29. Matteüs 27:54; deels naar de King Jamesvertaling van de Bijbel.

  30. Zie Johannes 19:31–36.

  31. Zie Matteüs 27:57–58.

  32. Zie Johannes 19:39.

  33. Zie Matteüs 27:62–66.

  34. Matteüs 28:2–4.

  35. Lucas 24:4–6.

  36. Zie Johannes 20:3–7.

  37. Johannes 20:15–17.

  38. Zie Lucas 24:13–48; Johannes 20:19–28.

  39. Zie Mozes 1:39.