Studiewijzers
BJS, Mattheüs 7


BJS, Mattheüs 7:1–2. Vergelijk Mattheüs 7:1–2

Oordeel niet onrechtvaardig.

1 Nu zijn dit de woorden die Jezus zijn discipelen leerde om tot het volk te zeggen:

2 Oordeel niet onrechtvaardig, opdat u niet geoordeeld wordt; maar oordeel met een rechtvaardig oordeel.

BJS, Mattheüs 7:4–8. Vergelijk Mattheüs 7:3–5

Jezus leert zijn discipelen om schriftgeleerden, Farizeeën, priesters en Levieten te confronteren met hun huichelarij.

4 En voorts zult u tot hen zeggen: Waarom ziet u wel de splinter in het oog van uw broeder, maar merkt u de balk in uw eigen oog niet op?

5 Of hoe zult u tot uw broeder zeggen: Laat me de splinter uit uw oog halen; en de balk in uw eigen oog kunt u niet zien?

6 En Jezus zei tot zijn discipelen: Ziet u de schriftgeleerden, en de Farizeeën, en de priesters, en de Levieten? Zij leren in hun synagogen, maar slaan geen acht op de wet; evenmin op de geboden. Maar allen zijn van de weg afgedwaald en zijn onder de zonde.

7 Ga en zeg tot hen: Waarom onderricht u de mensen in de wet en de geboden, terwijl u zelf kinderen van het verderf bent?

8 Zeg tot hen: Huichelaars, werp eerst de balk uit uw eigen oog; en dan zult u goed kunnen zien om de splinter uit het oog van uw broeder te halen.

BJS, Mattheüs 7:9–11. Vergelijk Mattheüs 7:6

Jezus leert zijn discipelen bekering te prediken en de wereld geen deelgenoot van de verborgenheden van het koninkrijk te maken.

9 Ga heen in de wereld en zeg tot allen: Bekeer u, want het Koninkrijk van de hemel is u nabijgekomen.

10 En de verborgenheden van het koninkrijk zult u voor uzelf houden; want het is niet gepast hetgeen heilig is aan de honden te geven; werp evenmin uw parels voor de zwijnen, opdat zij die niet vertrappen met hun poten.

11 Want de wereld kan niet ontvangen wat u zelf niet kunt verdragen; daarom zult u hun uw parels niet geven, opdat zij zich niet omkeren en u verscheuren.

BJS, Mattheüs 7:12–17. Vergelijk Mattheüs 7:7–8

Jezus leert zijn discipelen dat de Vader openbaring geeft aan allen die daarom vragen.

12 Zeg tot hen: Vraag God; vraag en het zal u gegeven worden; zoek en u zult vinden; klop en u zal opengedaan worden.

13 Want eenieder die vraagt, ontvangt; en hij die zoekt, vindt; en voor wie klopt, zal opengedaan worden.

14 Toen zeiden zijn discipelen tot Hem: Ze zullen tot ons zeggen: Wij zijn zelf rechtvaardig, en hebben het niet nodig dat iemand ons zou leren. We weten dat God naar Mozes en sommige profeten heeft geluisterd; maar naar ons zal Hij niet luisteren.

15 En ze zullen zeggen: Wij hebben de wet tot ons heil, en dat is ons voldoende.

16 Toen antwoordde Jezus en zei tot zijn discipelen: Aldus zult u tot hen zeggen:

17 Welke man onder u die een zoon heeft die bij hem aandringt en zegt: Vader, stel uw huis open dat ik bij u kan komen eten, zal niet zeggen: Kom binnen, mijn zoon; want wat van mij is, is van jou, en wat van jou is, is van mij?