‘Aanhangsel: Spelletjes met gespreksgroep’, EnglishConnect 2 voor beginners (2022)
‘Spelletjes met gespreksgroep’, EnglishConnect 2 voor beginners
Appendix
Conversation Group Games
Spelletjes met gespreksgroep
In dit lesboek staat een lijst met leuke spelletjes om Engels te oefenen. Je kunt die spelletjes tijdens elke groepsbijeenkomst spelen. Gebruik de patronen en woorden uit de huidige of een voorgaande les. (Bij de meeste spelletjes moet je met een partner of een kleine groep samenwerken.)
Questions (10–15 minutes)
Vragen (10–15 minuten)
Steps
Stappen
-
Kies een vraag uit de lijst. Bedenk dat je onderstreepte woorden door andere woorden of zinnetjes kunt vervangen.
-
Bespreek je antwoord met de groep.
-
Kies om de beurt vragen en bespreek de antwoorden.
Questions to Review Patterns:
Vragen om patronen te evalueren:
-
What do you like doing? Why?
-
Tell me about your extended family.
-
How are you and your sister different?
-
Are you happy? Why or why not?
-
Tell me about where you live.
-
What were you like as a child?
-
Tell me about your weekly routine.
-
What did you do yesterday?
-
Where were you yesterday? Why?
-
When did you finish school?
-
What happened when you moved to the United States?
-
Tell me about shopping in your city.
-
Which phone is better?
-
Tell me about your neighborhood.
-
What will you do tomorrow?
-
Tell me about your favorite holiday.
-
Tell me about your plans for the summer.
-
What do you do when you are sick?
-
Tell me about a time when you got hurt. What happened?
-
Tell me about an event next week.
-
Tell me about your last vacation.
-
What are your future plans?
More Questions:
Meer vragen:
-
What’s your favorite thing to do on the weekend?
-
What’s your favorite place to visit?
-
Tell me about your favorite memory from your childhood.
-
Describe your favorite family tradition.
-
Name one great thing about your family.
-
What is something you really want to do in the future?
-
What adjectives best describe you?
-
Where would you like to go on vacation?
-
What is your favorite movie?
-
Tell me about your greatest adventure.
-
Tell me about your favorite food.
-
What is your dream job?
-
Who is your role model? Why?
-
Why do you want to learn English?
-
Tell me about your best friend.
-
What is one of your current goals?
Notes
Noten
-
Je kunt dit spel met de hele groep of in kleine groepen van drie tot vijf personen spelen.
-
Je bent niet beperkt tot de vragen op deze lijst. Je kunt nieuwe vragen bedenken. Je kunt ook de onderstreepte woorden vervangen om meer vragen te bedenken.
-
Als je dit spel spannender wilt maken, bespreek dan om de beurt de antwoorden die je nog weet van elk lid uit de groep.
-
Je kunt deze vragen ook bij andere spelletjes gebruiken, zoals ‘Fietsketting’ of ‘Bal gooien’.
Hot Seat (10–20 minutes)
Aan de beurt (10–20 minuten)
Steps
Stappen
-
Deel de klas op in twee teams.
-
Kies twee leerlingen (een leerling uit elk team). Deze leerlingen zitten met hun gezicht naar de groep en met hun rug naar het bord.
-
De leerkracht zet een woord of zinsnede op het bord. De leerlingen die ‘aan de beurt’ zijn kunnen het woord niet zien.
-
De teams hebben twee minuten de tijd om hun teamgenoten die ‘aan de beurt’ zijn te helpen om het woord op het bord te raden zonder het woord te noemen.
-
De persoon uit elk team die ‘aan de beurt’ is en het woord het eerste raadt, krijgt een punt voor het team. Als een team het woord op het bord zegt terwijl ze hun teamgenoot proberen te helpen, krijgen ze geen punt.
-
Herhaal met andere woorden.
Notes
Noten
-
Stel één tot drie teams samen, afhankelijk van het aantal leerlingen.
-
Als je virtueel bijeenkomt, speel dan met de hele groep in plaats van teams. Eén persoon is ‘aan de beurt’. Die persoon weet niet wat het woord is. Een andere persoon geeft aanwijzingen. De persoon die aanwijzingen geeft, kiest een woord en geeft aanwijzingen aan de persoon die ‘aan de beurt’ is om het woord te raden.
Ball Toss (10–15 minutes)
Bal gooien (10–15 minuten)
Steps
Stappen
-
Neem een bal, een zacht voorwerp of een prop papier.
-
Kies een vraag. (Kies een vraag uit een les of kies uit ‘Vragen’ in dit aanhangsel.)
-
Stel de vraag en gooi de bal naar een leerling.
-
De leerling vangt de bal en beantwoordt de vraag.
-
De leerling stelt de vraag opnieuw en gooit de bal naar een andere leerling.
-
Herhaal totdat elke leerling in de groep de vraag heeft beantwoord. Begin dan opnieuw met een andere vraag.
Notes
Noten
-
Om het spel moeilijker te maken, kun je elke keer een andere vraag stellen als je de bal gooit.
-
Als je virtueel bijeenkomt, noem dan namen in plaats van de bal te gooien.
Give One, Get One (10–20 minutes)
Geven en nemen (10–20 minuten)
Steps
Stappen
-
Kies een onderwerp voor de groep (bijvoorbeeld familie, sport of voedsel).
-
Noteer in een of twee minuten zoveel mogelijk woorden als je kunt over het onderwerp.
-
Sta op en loop door het lokaal. Kies een partner.
-
Geef een woord uit je lijst aan je partner. Je partner geeft je een woord. Als het een nieuw woord is, voeg het dan toe aan je lijst.
-
Loop weer door het lokaal. Kies een nieuwe partner. Herhaal.
Example
Onderwerp: Familie
Partner A schrijft:
-
mom
-
dad
-
sister
-
brother
Partner B schrijft:
-
grandfather
-
grandmother
-
mother
-
father
-
aunt
-
uncle
A: What’s one word from your list?
B: Grandmother.
A: I don’t have that word. I’ll add it to my list.
B: What’s a word from your list?
A: Mom.
B: I have mother. I will write mom next to mother.
Beide leerlingen voegen de nieuwe woorden aan hun lijst toe.
Lijst van partner A:
-
mom
-
dad
-
sister
-
brother
-
grandmother
Lijst van partner B:
-
grandfather
-
grandmother
-
mother, mom
-
father
-
aunt
-
uncle
Notes
Noten
-
Dit is een goede manier om nieuwe woorden te leren of te oefenen die niet in de les voorkomen.
-
Als je virtueel bijeenkomt, laat dan iedereen één woord uit hun lijst aan de hele groep vertellen in plaats van in tweetallen te werken.
Speculation—“I think that you …” (15–20 minutes)
Speculatie – ‘Ik denk dat jij …’ (15–20 minuten)
Steps
Stappen
-
Denk aan een werkwoord.
-
Zeg het werkwoord hardop.
-
Gebruik het werkwoord om een ware zin over een andere leerling te maken. Zeg: ‘I think that you …’ om de zin te beginnen.
-
De andere leerling zegt of jouw uitspraak waar is of niet.
-
Als die waar is, krijg je een punt. Als die niet waar is, krijg je geen punt.
-
De eerste leerling die vijf punten heeft, is de winnaar!
-
Doe zo 10 à 20 rondes. Verander elke ronde het werkwoord.
Example
Leerling A (tegen leerling B): The verb is like. I think that you like chocolate.
Leerling B: That’s true! (Leerling A krijgt een punt.)
Leerling B (tegen leerling C): I think that you like to play basketball.
Leerling C: That’s not true! (Leerling B krijgt geen punt.)
Notes
Noten
-
Vorm groepjes van drie tot vijf personen.
-
Speel zo 10 à 20 rondes. Je hebt voor elke ronde een werkwoord nodig. Noem om de beurt een nieuw werkwoord om een ronde te beginnen.
Tell Me a Story! (5–15 minutes)
Vertel een verhaal!
Steps
Stappen
-
Werk met een partner of in een kleine groep.
-
Iemand in de groep vertelt de eerste zin van een verzonnen verhaal.
-
Daarna zegt iemand anders de tweede zin.
-
Iedereen zegt om de beurt een zin van het verhaal tot het verhaal af is.
Example
A: Yesterday, Sara and Mari missed the bus to come to conversation group.
B: They waited for the next bus, but it didn’t come.
C: They started to walk to the church.
A: Luke was driving to conversation group and saw them walking.
B: He stopped so they could go with him.
C: Sara, Mari, and Luke arrived 20 minutes late.
A: Luke was happy to help Sara and Mari.
B: He said it was a blessing in disguise that he was late.
C: They all had a fun time.
Notes
Noten
-
Vorm groepjes van drie tot vijf personen.
-
De activiteit kan vereenvoudigd worden door een afbeelding te tonen om het verhaal mee te beginnen.
-
Een andere manier om te vereenvoudigen, is de hele groep laten beginnen met dezelfde zin. Elke groep begint bijvoorbeeld met de zin: ‘Ik heb een vreselijk weekend gehad’ of ‘Het was de mooiste dag van mijn leven’.
Two Truths and One Lie (10–15 minutes)
Twee waarheden en een leugen (10–15 minuten)
Steps
Stappen
-
Bedenk twee dingen over jezelf die waar zijn. Bedenk ook iets dat niet waar is. Probeer woorden en zinnetjes uit een les te gebruiken.
-
Vertel jouw uitspraken hardop aan een partner of een kleine groep van drie tot vijf personen.
-
Jouw groepsleden stellen jou vragen om te raden welke uitspraak niet waar is. Beantwoord hun vragen.
Example
Groepslid 1: ‘I like pizza. I like French fries. I like chocolate. Which is not true?’
Andere groepsleden stellen vragen:
Q: What is your favorite kind of pizza?
A: I like cheese pizza.
Q: What is your favorite candy bar?
A: I like chocolate and caramel.
Q: Where do you like to get French fries?
A: I don’t have a favorite place.
Andere groepsleden raden: ‘I think you don’t like French fries.’
Groepslid 1: ‘That’s right! I don’t like French fries.’
Vocabulary Cards (10–15 minutes)
Woordkaartjes (10–15 minuten)
Steps
Stappen
-
Schrijf 5 tot 10 woorden op kleine papiertjes (plakbriefjes zijn handig). Leg de papiertjes op een stapel.
-
Kies een partner.
-
Draai de stapels met woorden om zodat je de woorden niet kunt zien. Wissel van stapel met je partner.
-
Kies een kaartje. Kijk niet naar het woord. Houd het papier tegen je voorhoofd. Je partner beschrijft het woord (of geeft een vertaling), zodat je het woord kunt raden. Als dat je lukt, krijg je een punt.
-
Wissel elkaar af. Herhaal dat voor elk kaartje in je stapel.
Notes
Noten
-
Dit is een goede manier om je woordenschat te oefenen.
-
Als je virtueel bijeenkomt, speel dan als groep in plaats van met partners. Elke persoon noteert een lijst met woorden. Laat je lijst niet aan de groep zien. Neem om de beurt een woord uit je lijst. Beschrijf het aan de groep zonder het woord te zeggen. Groepsleden raden het woord.
Dice Game 2 (10–15 minutes)
Spel met dobbelstenen 2 (10–15 minuten)
Steps
Stappen
-
Je hebt twee dobbelstenen nodig (of genummerde kaarten van 1–6).
-
Kies zes werkwoorden en schrijf ze op het bord, genummerd van 1–6.
-
Schrijf ook andere woorden, voornaamwoorden of tijden op het bord en nummer deze ook van 1–6.
-
Werk samen met een partner of in een kleine groep van drie tot vijf personen. Rol de dobbelstenen. Gebruik de getallen van beide dobbelstenen om een zin te maken met de corresponderende woorden. Wissel elkaar af.
Example
De leerkracht schrijft deze werkwoorden en tijden op het bord:
Werkwoorden
-
eat
-
play
-
talk
-
laugh
-
go
-
buy
Tijden
-
1, 3, 5 = past tense
-
2, 4, 6 = present tense
Leerling 1 gooit de dobbelstenen en krijgt een 6 en een 3. Hij moet een zin maken met kopen + verleden tijd.
-
‘I bought rice and chicken at the store last night.’
Leerling 2 gooit de dobbelstenen en krijgt een 4 en een 6. Zij moet een zin maken met lachen + tegenwoordige tijd.
-
‘I always laugh at my dog. He’s so silly’.
Leerling 3 gooit de dobbelstenen en krijgt een 1 en een 5. Hij moet een zin maken met eten + verleden tijd.
-
‘I ate pizza for lunch.’
Notes
Noten
-
Dit is een goede manier om verschillende tijden (verleden, tegenwoordige en toekomende) of om andere grammaticale structuren (voor en na gebruiken, vragen stellen, negatieve uitspraken enz.) te oefenen.
-
Als je virtueel bijeenkomt, speel dan als één groep. Gebruik virtuele dobbelstenen en maak om de beurt een zin.
Bicycle Chain (in person) (10–20 minutes)
Fietsketting (persoonlijk) (10–20 minuten)
Deze activiteit is alleen mogelijk voor groepen die fysiek bij elkaar komen.
Steps
Stappen
-
Kies een vraag. (Kies een vraag uit een les of kies uit ‘Vragen’ in dit aanhangsel.)
-
Laat de leerlingen in twee rijen gaan staan, tegenover elkaar.
-
De mensen die tegenover elkaar staan zijn partners.
-
De partners stellen en beantwoorden de vraag.
-
Laat iedereen in een kring doorschuiven zodat elke persoon een nieuwe partner krijgt.
-
De partners stellen en beantwoorden de vraag.
-
Herhaal dan de stappen 5 en 6.
Notes
Noten
-
Als je een oneven aantal mensen hebt, maak je een groep van drie personen.
Mingle and Share (in person) (10–15 minutes)
Ontmoeten en delen (persoonlijk) (10–15 minuten)
Deze activiteit is alleen mogelijk voor groepen die fysiek bij elkaar komen.
Steps
Stappen
-
Kies een vraag. (Kies een vraag uit een les of kies uit ‘Vragen’ in dit aanhangsel.)
-
Sta op en zoek een partner.
-
Stel je partner de vraag. Onthoud het antwoord van je partner. Beantwoord de vraag van je partner.
-
Loop door de klas en kies een nieuwe partner. Stel en beantwoord vragen. Herhaal verscheidene malen met nieuwe partners. Onthoud alle antwoorden van je partners.
-
Ga vervolgens weer op je plek zitten. Vertel aan de groep wat je hebt geleerd.
Example
Question: What do you like to do?
Leerlingen lopen rond en stellen en beantwoorden de vraag met verschillende partners.
-
Sara: What do you like to do?
Mei: I like to dance. What do you like to do?
Sara: I like to go to karaoke.
Mei: What’s your favorite song to sing?
Sara: I don’t have a favorite song. I really like to sing with other people.
Mei: What do you like to do?
Lee: I like to play video games. What do you like to do?
Mei: I like to dance. What is your favorite game?
Lee: I like strategy games.
Leerlingen vertellen aan de groep wat ze hebben geleerd.
-
Teacher: What does Mei like to do?
Sara: She likes to dance.
Teacher: What does Lee like to do?
Mei: He likes to play video games.