2004
De verzoening: alles voor allen
Mei 2004


De verzoening: alles voor allen

Als ons alles en het alles van de Heiland bij elkaar komen, krijgen we niet alleen vergiffenis voor onze zonden, (…) we zullen zijn ‘gelijk Hij is’.

De afgelopen jaren hebben wij, heiligen der laatste dagen, geleerd, gezongen en getuigd aangaande de Heiland, Jezus Christus. Ik verheug mij erin dat wij ons meer verheugen.

‘Spreken wij [meer] van Christus’1, dan krijgt de leerstellige volledigheid van het evangelie meer bekendheid. Sommige vrienden zien bijvoorbeeld niet in hoe onze leer aangaande de verzoening te rijmen is met onze overtuiging dat we meer op onze hemelse Vader kunnen gaan lijken. Anderen denken onterecht dat de kerk de relatie tussen genade en werken begint te zien zoals die in de protestantse leer te vinden is. Dergelijke misvattingen zijn aanleiding voor mij om vandaag stil te staan bij de unieke verzoeningsleer van de herstelling.

De Heer heeft zijn evangelie hersteld door middel van Joseph Smith omdat er een afval was geweest. Sinds de vijfde eeuw had het christendom de leer verkondigd dat de val van Adam en Eva een tragische vergissing was, wat leidde tot de overtuiging dat de mens van nature slecht is. Die mening is onjuist, niet alleen wat de val en de natuur van de mens betreft, maar vooral ook wat het doel van het leven betreft.

De val was geen ramp. Het was geen vergissing of ongeluk. Het was een bewust gekozen onderdeel van het heilsplan. Wij zijn Gods geestelijke ‘[na]geslacht’2, naar de aarde gestuurd, ‘onschuldig’3 aan Adams overtreding. Maar het plan van de Vader onderwerpt ons in deze gevallen wereld aan verleiding en ellende, wat de prijs is die we betalen om ware vreugde te kunnen begrijpen. Als we het bittere niet smaken, kunnen we onmogelijk het zoete begrijpen.4 Als de ‘volgende stap in [onze] ontwikkeling om meer op onze Vader te gaan lijken’ hebben wij de discipline en ontwikkeling van het sterfelijk leven nodig.5 Maar groei brengt groeipijnen met zich mee. Het houdt ook in dat we leren van onze vergissingen, in een voortdurend proces dat mogelijk wordt gemaakt door de genade van de Heiland, die Hij zowel tijdens als ‘na alles, wat wij kunnen doen’6 aan ons verstrekt.

Adam en Eva leerden voortdurend van hun vaak harde ervaringen. Zij wisten hoe het voelt om een probleemgezin te hebben. Denk maar eens aan Kaïn en Abel. Maar door de verzoening konden zij leren van hun ervaringen zonder erdoor veroordeeld te worden. Het offer van Christus wiste hun keuzes niet uit om hen vervolgens terug te brengen in een onschuldige staat in de hof van Eden. Dat zou een verhaal zonder plot en zonder karakterontwikkeling zijn. Zijn plan draait om ontwikkeling — regel op regel, stap voor stap, genade op genade.

Dus als u problemen hebt, denk dan niet dat er iets mis is met u. Worstelen met die problemen is nu precies het belangrijkste doel van dit leven. Komen wij dichter tot God, dan toont Hij ons onze zwakheden, en daardoor worden wij wijzer en sterker.7 Als u meer eigen zwakheden ontdekt, kan dat juist betekenen dat u dichter tot Hem komt, en niet dat u zich verder van Hem verwijdert.

Een van de eerste bekeerlingen in Australië heeft eens gezegd: ‘Mijn vroegere leven [was een] wildernis vol onkruid, met nauwelijks een bloem hier en daar. [Maar] nu is het onkruid weg en zijn er bloemen voor in plaats gekomen.’8

Wij maken op twee manieren groei door — door negatief onkruid te wieden en positieve bloemen te kweken. De genade van de Heiland is ons op beide manieren tot zegen — als wij ons deel doen. Ten eerste moeten we het onkruid van de zonde en van verkeerde keuzen wieden, en moeten we dat geregeld herhalen. Het volstaat niet om ze alleen maar te maaien. Ruk ze met wortel en tak uit, en bekeer u volledig om aan de eisen van barmhartigheid te voldoen. Maar vergiffenis ontvangen is slechts een onderdeel van uw groei. We betalen niet alleen maar een schuld. Het is ons doel om celestiaal te worden. Hebben we eenmaal ons hart opgeruimd, dan moeten we voortdurend de zaadjes van goddelijke eigenschappen zaaien, verzorgen, en van onkruid ontdoen. En als onze transpiratie en discipline onze geest verruimen en ons klaarmaken om zijn gaven te ontvangen, ‘[bloesemt] lente […] in onze ziel’9, onder meer in de vorm van hoop en zachtmoedigheid. Er kan zelfs een boom des levens wortel schieten in die tuin van het hart, die dusdanig zoete vruchten draagt dat zij al onze lasten ‘door de vreugde van zijn Zoon’ verlichten.10 En als de bloem van de naastenliefde bloeit, hebben wij anderen lief met de kracht van Christus’ eigen liefde.11

Wij hebben genade nodig om zondig onkruid te overwinnen en goddelijke bloemen te kweken. Geen van beide kunnen we helemaal op eigen kracht. Maar genade is niet goedkoop. Het is erg duur. Hoeveel kost die genade? Volstaat het om alleen ‘in Christus te geloven’? De man die de parel van grote waarde vond, gaf er ‘al wat hij had’12 voor. Als wij ‘alles [willen] wat [de] Vader heeft’13, vraagt God ons alles wat wij hebben. Om in aanmerking te komen voor zo’n kostbare schat, op wat voor manier dan ook, moeten we geven zoals Christus gaf — elke druppel die Hij had: ‘Gij weet niet hoe verschrikkelijk, ja, gij weet niet hoe zwaar te dragen.’14 Paulus heeft gezegd: ‘Indien wij delen in zijn lijden’, ‘zijn wij ook […] mede-erfgenamen van Christus.’15 Zijn gehele hart; ons gehele hart.

Welke parel zou zo’n prijs waard kunnen zijn — voor Hem en voor ons? Deze aarde is niet ons thuis. Wij zijn naar school, we proberen de lessen van ‘het grote plan van geluk’16 te leren zodat we naar huis kunnen terugkeren en weten wat het inhoudt om daar te zijn. De Heer vertelt ons steeds weer waarom het plan onze opoffering waard is — en zijn opoffering. Eva noemde het ‘de vreugde onzer verlossing’.17 Jakob noemde het ‘dat geluk, dat voor de heiligen is bereid’.18 Uiteraard zit het plan vol doornen en tranen, zowel zijn tranen als de onze. Maar omdat Hij hier samen met ons zo volledig bij betrokken is, zal het één zijn met Hem in het overwinnen van alle dingen ons op zich al ‘onbegrijpelijke vreugde’19 geven.

De verzoening van Christus ligt ten grondslag aan dit plan. Zonder zijn uiterst kostbare offer zou er geen manier zijn om terug te keren naar huis, geen manier om verenigd te worden, geen manier om te worden zoals Hij. Hij heeft ons alles gege- ven wat Hij had. ‘Hoe groot is zijn vreugde’20 daarom als slechts een van ons het ‘snapt’ — als we opkijken van ons tuintje vol onkruid en opkijken naar de Zoon.

Alleen het herstelde evangelie bezit deze waarheden ten volle! Maar de tegenstander is bezig met een van de grootste misleidingen uit de geschiedenis: hij probeert de mensen te overtuigen dat deze kerk het minste afweet — terwijl zij in feite het meeste afweet — van hoe wij ware christenen worden door onze band met Christus.

Als we alles moeten geven wat we hebben, dan is het niet voldoende als we ‘bijna alles’ geven. Als we bijna de geboden onderhouden, ontvangen we bijna de zegeningen. Sommige jongeren nemen aan dat zij zich in de modder van de zonde kunnen wentelen om vervolgens een douche van bekering te nemen, vlak voordat ze een aanbevelingsgesprek voor een zending of de tempel hebben. Al tijdens het begaan van de overtreding zijn sommigen hun bekering aan het plannen. Zij bespotten de gave van de barmhartigheid die ware bekering mogelijk maakt.

Sommige mensen willen met de ene hand de tempelmuur aan blijven raken terwijl ze met de andere hand de ‘onreine dingen’21 van de wereld aanraken. Wij moeten echter beide handen op de tempel leggen en die vasthouden alsof ons leven ervan afhangt. Eén hand volstaat niet, zelfs niet bijna.

De rijke jongeling had bijna alles gegeven. Toen de Heiland zei dat hij al zijn bezittingen moest verkopen, draaide het niet alleen maar om rijkdommen.22 Wij kunnen het eeuwige leven krijgen als we dat willen, maar alleen als er niets is dat we liever willen.

Dus moeten we bereidwillig alles geven, want God zelf kan ons niet tegen onze wil groei laten doormaken, dat kan niet zonder onze volledige medewerking. Zelfs al putten we ons helemaal uit, het ontbreekt ons aan de kracht om de volmaking te scheppen die alleen God tot stand kan brengen. Ons alles op zich volstaat toch nog slechts bijna — totdat het gecompleteerd wordt door het alles van Hem die de ‘voleinder des geloofs’23 is. Pas dan zal ons onvolmaakte maar toegewijde bijna alles volstaan.

Mijn vriendin Donna groeide op met het verlangen te trouwen en veel kinderen groot te brengen. Maar die zegening heeft ze nooit gekregen. In plaats daarvan heeft ze haar hele volwassen leven de mensen in haar wijk gediend met een onmetelijke hoeveelheid mededogen, en ontspoorde kinderen in een groot schooldistrict hulp verleend. Ze werd kreupel van de artritis en had lange dagen met zwaarmoedige buien, maar wist toch altijd haar vrienden op te beuren. Toen ze eens een les gaf over de droom van Lehi, zei ze zacht: ‘Als ik mezelf indenk op dat rechte en nauwe pad, zie ik mezelf nog vasthouden aan de ijzeren roede, maar van afmatting ineengezakt op het pad.’ In een geïnspireerde zegen die ze vlak voor haar dood ontving, zei Donna’s huisonderwijzer dat de Heer haar had ‘aanvaard’. Donna huilde. Ze had nooit gedacht dat haar leven als alleenstaande aanvaardbaar was. Maar de Heer heeft gezegd: ‘Allen […] die […] hun verbonden door opoffering na[komen], worden door Mij aangenomen.’24 Ik zie Hem in gedachten het pad naar de boom des levens bewandelen om Donna blij op te tillen en naar huis te dragen.

Denk eens aan andere mensen die, net als Donna, zich zo volledig hebben toegewijd dat hun bijna voldoende is:

Veel zendelingen in Europa, die ondanks voortdurende verwerping niet ophouden hun gekwetste hart aan te bieden.

De handkarpioniers die zeiden dat ze God leerden kennen in hun uiterste nood, en dat het een voorrecht was de prijs te betalen om Hem te leren kennen.

Een vader die het uiterste gedaan had, maar de keuzes van zijn dochters toch niet kon beïnvloeden; hij kon alleen maar op handen en knieën terug naar de Heer gaan en net als Alma smeken om het welzijn van zijn kind.

Een echtgenote die haar man ondanks jaren van zwakheid bleef aanmoedigen totdat de zaadjes van bekering in zijn hart uiteindelijk uitsproten. Ze zei: ‘Ik probeerde hem te zien zoals Christus mij zou zien.’

Een echtgenoot van wie de vrouw jarenlang aan een ernstige emotionele stoornis leed, wat voor hem echter altijd ‘ons probleempje’ was — en nooit ‘haar ziekte’. In hun huwelijk deelde hij in haar beproevingen25, net zoals de oneindige Christus ook door onze kwellingen wordt gekweld.26

De mensen in 3 Nephi 17 hadden vernietiging, twijfel en duisternis doorstaan, alleen maar om met Jezus naar de tempel te gaan. Toen ze urenlang verwonderd naar Hem hadden geluisterd, werden ze te moe om Hem te begrijpen. Toen Hij zich klaarmaakte om te vertrekken, keken ze met tranen in de ogen naar Hem en met zo’n groot verlangen dat Hij bleef en hun zieken en kinderen zegende. Ze begrepen Hem niet eens, maar wilden boven alles bij Hem zijn. Dus bleef Hij. Hun bijna volstond.

Bijna volstaat vooral als onze eigen offers op de een of andere manier een weerspiegeling zijn van het offer van de Heiland, hoe onvolmaakt wij ook zijn. We kunnen geen ware naastenliefde voelen — de liefde die Christus voor anderen heeft — zonder op zijn minst iets te proeven van zijn lijden voor anderen, want liefde en lijden zijn twee zijden van een en dezelfde werkelijkheid. Als we echt gekweld worden in de kwellingen van andere mensen, mogen wij toetreden tot ‘de gemeenschap aan zijn lijden’27, wat volstaat om mede-erfgenaam met Hem te worden.

Mogen wij niet terugdeinzen als wij, hoe ongerijmd dat ook mag lijken, ontdekken wat een hoge prijs wij moeten betalen om te ontvangen wat uiteindelijk een geschenk van Hem is. Als ons alles en het alles van de Heiland bij elkaar komen, krijgen we niet alleen vergiffenis voor onze zonden, maar zullen wij ‘Hem zien, zoals Hij is’ en zullen wij zijn ‘gelijk Hij is’.28 Ik hou van Hem. Ik wil bij Hem zijn. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. 2 Nephi 25:26.

  2. Zie Handelingen 17:28.

  3. Zie LV 93:38.

  4. Zie LV 29:39.

  5. Jeffrey R. Holland, Christ and the New Covenant: The Messianic Message of the Book of Mormon (1997), p. 207.

  6. 2 Nephi 25:23; cursivering toegevoegd.

  7. Zie Ether 12:27.

  8. Martha Maria Humphreys, geciteerd in Marjorie Newton, Southern Cross Saints: The Mormons in Australia (1991), p. 158.

  9. ‘Zie, de zon schijnt heden in mijn ziel’, lofzang 156.

  10. Alma 33:23.

  11. Zie Moroni 7:48.

  12. Matteüs 13:46; zie ook Alma 22:15.

  13. LV 84:38.

  14. LV 19:15.

  15. Romeinen 8:17.

  16. Alma 42:8.

  17. Mozes 5:11.

  18. 2 Nephi 9:43.

  19. Zie Alma 28:8.

  20. LV 18:13; cursivering toegevoegd.

  21. Zie Alma 5:57.

  22. Zie Matteüs 19:16–22.

  23. Hebreeën 12:2; zie ook Moroni 6:4.

  24. LV 97:8; cursivering toegevoegd.

  25. Zie LV 30:6.

  26. Zie LV 133:53.

  27. Filippenzen 3:10.

  28. Moroni 7:48; 1 Johannes 3:2; cursivering toegevoegd.