Jaarlijkse uitzendingen
Vol vreugde


Vol vreugde

Jaarlijkse instructie-uitzending seminarie en instituut voor godsdienstonderwijs • 13 juni 2017

Twee jaar geleden heeft onze commissaris, ouderling Kim B. Clark, ons onderwezen uit 3 Nephi over de engelen en kinderen die door vuur omringd waren. Hij leerde ons dat wij als godsdienstleerkrachten ook met dat heilig vuur omringd horen te zijn.1 Zoals u weet, staat er in het Boek van Mormon nog een verslag van personen die door hemelse vlammen werden omringd. Lehi en Nephi waren in de gevangenis geworpen en in het verslag staat:

‘Zij bevonden zich als het ware middenin een vlammend vuur. […]

‘En zie, de Heilige Geest Gods daalde uit de hemel neer […] en zij werden als het ware met vuur vervuld.’2

In het verslag staat ook: ‘en zij waren vervuld met die vreugde die onuitsprekelijk en vol welbehagen is.’3

Ik breng vandaag deze boodschap: als godsdienstleerkracht moeten we niet alleen met vuur omringd zijn; we moeten ook vol vreugde zijn. Cursisten dienen in onze lessen over het ‘plan van geluk’ te leren, maar ze dienen ook het bewijs in ons te zien dat het plan werkt. Dat het evangelie naleven vreugde schenkt. In de droom van de boom des levens wenkte Lehi zijn gezin om bij hem te komen en van de vrucht te nemen die ‘ begerenswaardig was om iemand gelukkig te maken’.4 Zijn uitnodiging was krachtig en authentiek omdat hij uit eigen ervaring sprak. Hij had ervan genomen en zelf die vreugde gevoeld.

President Gordon B. Hinckley heeft gezegd: ‘Het is erg belangrijk in dit werk gelukkig te zijn. We hebben vele sombere mensen in de kerk omdat ze, veronderstel ik, niet begrijpen dat dit het evangelie van geluk is.’5 Het geluk waar President Hinckley over sprak, kunnen we ervaren door de Geest in ons leven te ontvangen en dan, zoals de Schrift zegt: ‘een leven van geluk’ leiden.6

Ik wil u enkele beginselen ter overweging voorleggen die mij als godsdienstleraar hebben geholpen om ‘een leven van geluk’ te leiden. Het zijn geen diepzinnige of nieuwe ideeën en ik vermeld ze in de hoop dat iemand erdoor met meer vreugde gaat leven en lesgeven. Ik richt me niet alleen tot wie voltijdgodsdienstleerkracht is, maar ook tot wie, een schooljaar lang, het leven leidt van een ‘geroepen’ godsdienstleerkracht in het seminarie of het instituut.

Jaren geleden las ik een citaat van president Spencer W. Kimball dat me dwars zat. Hij had gezegd: ‘Laten we vandaag ons geluk grijpen, want hou hiermee rekening: als u vandaag niet gelukkig bent, wordt u misschien nooit gelukkig.’7

Ik dacht: dat kan niet kloppen. Hoe zit het dan met bekering? Als ik nu niet gelukkig ben, kan ik dan niets doen om dat te veranderen? Ik dacht er verder over na en ik geloof dat de bedoeling van de boodschap van president Kimball de volgende was: als u niet gelukkig bent en gelooft dat u gelukkig zou zijn als uw omstandigheden anders waren, wordt u wellicht nooit gelukkig omdat geluk niet van uw omstandigheden afhangt. Een schrijver beschreef het zo:

‘We hebben de neiging om te geloven dat we, als we ergens anders waren — op vakantie, met een andere partner, in een andere loopbaan, een ander gezin, een andere situatie — we op de een of andere manier gelukkiger en tevredener zouden zijn. Maar dat is niet zo!

‘De waarheid is, dat als u verwoestende geestelijke gewoontes hebt […] of als u voortdurend wenst dat de zaken anders lagen, dezelfde neigingen u zullen blijven achtervolgen, waar u ook gaat of staat.’8

Laman en Lemuël geloofden dat hun geluk met hun omstandigheden was verbonden, vooral de omstandigheden van een comfortabel leven. Over hun reis in de wildernis zeiden ze:

‘[Onze vrouwen] hebben kinderen in de wildernis gebaard en alles doorstaan, behalve de dood; en het zou beter zijn geweest als zij waren gestorven alvorens Jeruzalem te verlaten, dan deze ellende te doorstaan.

‘Zie, al deze jaren hebben wij in de wildernis geleden, terwijl wij in die tijd hadden kunnen genieten van onze bezittingen en van ons erfland; ja, en wij hadden gelukkig kunnen zijn.’9

Ik heb ondervonden dat mijn geluk niet afhangt van waar ik woon, de positie die ik vervul, mijn collega’s, mijn studenten of kansen die ik nooit kreeg. Ik wil niet zeggen dat met een ‘goede instelling’ al uw moeilijkheden van de baan zijn en uw leven een en al zonneschijn is. De omstandigheden waarin we ons bevinden, kunnen hartverscheurend en bijna ondraaglijk zijn. Maar ik getuig dat we zelfs in die omstandigheden een door de hemel gezonden instelling en perspectief kunnen hebben die het leven vreugdevol maken.

In het boek Alma staat dit vers: ‘Dit is het verslag van Ammon en zijn broeders, van hun reizen in het land Nephi, hun lijden in het land, hun smarten en hun benauwingen en hun onbegrijpelijke vreugde.’10 Verdriet en vreugde sluiten elkaar niet uit. Als u als leerkracht bent geroepen, wenst u misschien dat u een andere roeping had. Als u als leerkracht werkt, wenst u misschien dat u een andere taak had. Het is geen enkel probleem dat u dat wenst, maar onthoud alstublieft dat uw geluk niet afhangt van het uitkomen van uw wens. Geluk is een manier van reizen, geen bestemming. Als u uw leven leidt met de gedachte dat het een bestemming is, wordt u wellicht nooit gelukkig.

Hoe kunnen we gelukkig zijn ongeacht onze omstandigheden? Ik weet niet alle antwoorden, maar deze is belangrijk: dankbaarheid heeft veel te maken met ‘een leven van geluk’ leiden. President Dieter F. Uchtdorf heeft gezegd:

‘Ik stel voor dat we ons niet richten op dankbaarheid voor iets, maar op dankbaarheid in onze omstandigheden, wat die ook mogen zijn. […]

‘Dergelijke dankbaarheid overstijgt alles wat er om ons heen gebeurt. […] Zij bloeit net zo prachtig in het ijzige winterlandschap als in de prettige zomerwarmte. […]

‘Dankbaar zijn in onze omstandigheden is een daad die blijk geeft van geloof in God. […]

‘Ware dankbaarheid is een uiting van hoop én getuigenis.’11

Sta me toe een ander beginsel te bespreken dat mij ertoe heeft gebracht om met meer vreugde te leven en te onderwijzen. Toen ik enkele jaren voor seminarie en instituut had gewerkt, besloot ik mijn baan op te zeggen. Daar was ik toe gekomen omdat ik dacht dat ik niet zo goed was als de leerkrachten rondom mij. Ik zag leerkrachten die innemend, leergierig, grappig en vol zelfvertrouwen waren. Die eigenschappen zag ik amper in mezelf. Uiteindelijk nam ik toch geen ontslag bij seminarie en instituut, maar ik bleef me afvragen of ik wel de geschikte persoon was om jongeren effectief te onderwijzen en steun te bieden.

Zuster Patricia Holland, de echtgenote van ouderling Jeffrey R. Holland, heeft het volgende over onze unieke persoonlijkheid gezegd:

‘Onze hemelse Vader heeft ons nodig zoals we zijn, zoals we al groeiend aan het worden zijn. Hij heeft ons opzettelijk verschillend geschapen, zodat we zelfs met onze onvolmaaktheden zijn doeleinden kunnen vervullen. Ik voel me het slechtst wanneer ik het gevoel heb dat ik moet doen wat anderen doen of moet voldoen aan wat anderen van me verwachten. Ik ben het gelukkigst als ik gewoon mezelf kan zijn en probeer te doen wat mijn hemelse Vader en ikzelf van mij verwachten.

Ik probeerde jarenlang de vaak stille, bedachtzame Pat Holland tegen de krachtige, uitgelaten, praatgrage en energieke Jeff Holland en anderen met dezelfde eigenschappen af te meten. Verschillende nare ervaringen hebben mij geleerd dat het geen zin heeft om uitgelaten te doen als je geen uitgelaten persoon bent. Dat spreekt zichzelf tegen. Ik ben ermee gestopt mezelf als een onbeholpen persoon te beschouwen. […] Dat gaf mij de vrijheid om mijn eigen manier van doen en karakter te accepteren en me er gelukkig bij te voelen. […]

‘Ergens, op de een of andere manier, heeft de Heer “het bericht op mijn scherm laten verschijnen” dat mijn door Hem geschapen persoonlijkheid geschikt was voor de zending en talenten die Hij me heeft gegeven. […] Ik heb ontdekt dat ik mateloos veel energie kan putten uit gewoon mezelf zijn. Maar zodra ik toegeef aan anderen imiteren, voel ik me broos en afgemat, en heb ik het gevoel dat ik voortdurend tegen de stroom in zwem. Wanneer we het plan van God voor ons dwarsbomen, ontzeggen we deze wereld en het koninkrijk van God onze unieke bijdragen.’12

Over jezelf zijn, wil ik graag twee waarschuwingen geven. Allereerst wil ik niet suggereren dat we moeten leven met een houding die zegt: ‘Zo ben ik gewoon.’ President Russell M. Nelson heeft gezegd: ‘Het evangelie van Jezus Christus is een evangelie van verandering.’13 Ik hoor enthousiast bij mijn leiders te informeren hoe ik mij kan veranderen en hoe ik mijn persoonlijkheid en mijn inspanningen beter kan inzetten om ons doel te bereiken. Belangrijker nog, Christus zelf heeft me opgedragen te worden zoals Hij is. Maar ik hoef niet zoals de leerkracht in het klaslokaal verderop in de gang te zijn. Mijn persoonlijkheid, versterkt door de gaven van de Geest, kan een unieke bijdrage aan het werk van seminarie en instituut betekenen.

De tweede waarschuwing: toen ik voor het hoofdkantoor ging werken, nam ouderling Paul V. Johnson, onze toenmalige bestuurder, mij even apart om wat uitleg en raad te geven. Hij zei onder andere: ‘Definieer jezelf niet.’ De betekenis die ik daaraan toeschreef was dat als ik voor de Heer definieerde hoe Hij me het beste kon inzetten om zijn werk te verwezenlijken, ik mezelf mogelijk in mijn kansen op groei en dienstbetoon beperkte.

Spijtig genoeg viel ik ten prooi aan waar hij mij tegen waarschuwde. Ik deed mijn best in de administratieve functie waarvoor hij mij had aangetrokken, maar het ging niet van harte. ‘Ik ben geen bestuurder’, zei ik tegen mezelf. ‘Ik ben leraar. Ik hoor voor de klas te staan, niet te vergaderen.’ Ik had een lange en pijnlijke weg af te leggen vóór ik ontdekte dat mijn zelfverklaard verlangen naar onderwijzen slechts een voorwendsel was om mijn persoonlijke behoeften te vervullen. Je bezighouden met de cursisten en de Schriften is dankbaar werk. Je dagen in vergaderingen slijten waar beleidsregels worden besproken niet zo zeer. Maar daar gaat het niet over. Werk ik voor persoonlijke beloning en vervulling, of werk ik met mijn blik strak op de glorie en doeleinden van God gericht?

Ik hoop dat u wijzer bent dan ik was en niet uzelf, en hoe u ingezet dient te worden, definieert. Zich onderwerpen aan de wil van onze Vader brengt een buitengewone vreugde, zoals de Heiland herhaaldelijk heeft onderwezen en getoond.

Nu we het over ons onderwerpen hebben, heb ik nog een ander suggestie die u kan helpen om als godsdienstleerkracht ‘een leven van geluk’ te leiden. Ik ben ervan overtuigd dat de meesten van ons zich oprecht aan de wil van onze hemelse Vader willen onderwerpen. Het wordt lastiger als we gevraagd worden om ons te onderwerpen aan de stervelingen die de Heer gebruikt om hier op aarde zijn werk te leiden, of dat nu in een wijk, ring of voor seminarie en instituut is. Tijdens mijn loopbaan heb ik erg bekwame leerkrachten gekend die aanstoot namen aan de daden van een leider of aan een beleid waar ze niet mee instemden. Of het onrecht nu echt of ingebeeld was, hielden deze leerkrachten krampachtig vast aan hun grieven — ten koste van hun eigen geluk. Dat leidde ertoe dat ze verbitterd raakten, wat dan weer leidde tot twist met anderen, vooral met leidinggevenden.

Ouderling Neal A. Maxwell heeft eens geschreven: ‘Een leven in de kerk [en ik voeg hier aan toe een leven in seminarie en instituut] betekent een verscheidenheid aan leiders ondergaan, die niet altijd even wijs, weloverwogen en handig te werk gaan. In tegendeel, sommigen van ons zijn zo knobbelig en ongelijk als een zak vol oude deurknoppen. Een deel van het polijsten dat we ondervinden is eigenlijk het resultaat van tegen elkaar aan schuren. Hoe belangrijk zijn geduld en flexibele liefde niet in zulke omstandigheden!’14

Ik kan niet voldoende benadrukken hoe belangrijk ‘geduld en flexibele liefde’ voor een godsdienstleerkracht zijn. Ze zijn onontbeerlijk om geluk te vinden en met de Geest te onderwijzen.

President Boyd K. Packer heeft gezegd: ‘Iemand die beweert de president van de kerk en de algemene autoriteiten te steunen, maar zijn eigen bisschop niet kan steunen, misleidt zichzelf. Wie de bisschop van zijn wijk of de president van zijn ring niet kan steunen, steunt evenmin de president van de kerk.’15

De tijd staat me niet toe daar dieper op in te gaan, maar die uitspraak bevat een beginsel dat volgens mij ook van toepassing is op godsdienstleerkrachten en de band die zij met hun leiders hebben. Als iemand onder u negatieve gevoelens koestert jegens het bestuur, een bepaalde leider of een bepaald beleid, of omdat u over het hoofd gezien wordt of dat er teveel op u wordt gelet, smeek ik u om het voor uw eigen belang los te laten. Geluk zal iemand die niet kan vergeven, die zijn ontevredenheid uitdraagt of die twist koestert, altijd ontglippen.

Nu mijn laatste suggestie. Enkele uren voor de dood van de Heiland, waste Hij de voeten van de apostelen en zei toen:

‘Als Ik dan, de Heere en de Meester, uw voeten gewassen heb, moet ook u elkaars voeten wassen. […]

Als u deze dingen weet, zalig bent u als u ze doet.’16

Veel van het geluk dat het leven ons te bieden heeft, komt wanneer we onszelf vergeten en onze gedachten en ons dienstbetoon op anderen richten. Voor godsdienstleerkrachten ligt er grote vreugde in het verschiet als zij hun gedachten, verlangens en inspanningen richten op hun cursisten. Toen president Spencer W. Kimball eens godsdienstleerkrachten toesprak, zei hij dat de ‘groei en de ontwikkeling’ van onze jongeren onze ‘grote en prachtige obsessie’ hoort te zijn.17 Als onze aandacht zich ooit van onze cursisten naar onze eigen behoeften, ons eigen comfort, voldoening of erkenning verplaatst, verliezen we een belangrijk deel van de macht om effectief te onderwijzen, om niet te spreken over het verlies van een groot deel van onze eigen vreugde.

Harry Emerson Fosdick, een protestantse predikant uit de vorige eeuw, heeft geschreven: ‘Sommige christenen dragen hun geloof op hun rug. Het is een pakket overtuigingen en gewoonten dat ze te dragen hebben. Soms wordt het ze te zwaar en zouden ze het graag afleggen, maar dat zou een breuk met oude tradities betekenen, dus pakken ze het maar weer op. Maar echte christenen dragen hun godsdienst niet: hun godsdienst draagt hen. Het is geen last, maar geeft ze vleugels. Het tilt ze op, helpt ze door moeilijkheden heen, maakt dat de wereld er vriendelijk en het leven er zinvol uitziet, dat er hoop is, en dat het de offers waard zijn. Het maakt ze vrij van angst, nutteloosheid, ontmoediging en zonde — de dingen die een mens tot slaaf maken. U kunt een echte christen herkennen aan zijn opgewektheid.’18

Ik hoop en bid dat voor ieder van u het evangelie u inderdaad vleugels geeft en geen last is. Dat u door vuur omringd wordt en met vreugde vervuld bent. En dat uw eigen geluk anderen aanspoort om de bron van uw geluk te zoeken en te volgen, wat de Heer Jezus Christus is. Ik getuig dat Hij de gelukkigste persoon is die ooit heeft geleefd en Hij vraagt ons allemaal net zoals Hij ‘een leven van geluk’ te leiden. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Kim B. Clark, ‘Encircled About with Fire’, satellietuitzending seminarie en instituut voor godsdienstonderwijs, 4 augustus 2015, lds.org.

  2. Helaman 5:44–45.

  3. Helaman 5:44.

  4. 1 Nephi 8:10.

  5. Gordon B. Hinckley, Teachings of Gordon B. Hinckley (1997), 256.

  6. 2 Nephi 5:27.

  7. Spencer W. Kimball, The Teachings of Spencer W. Kimball, samengesteld door Edward L. Kimball (1982), 173.

  8. Richard Carlson, Don’t Sweat the Small Stuff … and It’s All Small Stuff (1997), 133.

  9. 1 Nephi 17:20–21.

  10. Alma 28:8; cursivering toegevoegd.

  11. Dieter F. Uchtdorf, ‘Dankbaar in alle omstandigheden’, Liahona, mei 2014, 75–76.

  12. Patricia T. Holland, ‘Portraits of Eve: God’s Promises of Personal Identity’, in LDS Women’s Treasury: Insights and Inspirations for Today’s Woman (1997), 97–98.

  13. Russell M. Nelson, ‘Beslissingen met eeuwige gevolgen’, Liahona, november 2013, 108.

  14. Neal A. Maxwell, If Thou Endure It Well (1996), 99.

  15. Boyd K. Packer, Follow the Brethren, Brigham Young University Speeches of the Year (23 maart 1965), 4–5; ook in Liahona, september 1979, lds.org.

  16. Johannes 13:14, 17.

  17. Spencer W. Kimball, Men of Example (toespraak voor CES-godsdienstleerkrachten, 12 september 1975; bookje), 7; zie ook in Teaching Seminary: Preservice Readings (lesboek kerkelijke onderwijsinstellingen, 2004), 26.

  18. Harry Emerson Fosdick, Twelve Tests of Character (1923), 87–88; geciteerd in L. Tom Perry, ‘A Year of Jubilee’, Ensign, november 1999, 77.