Jaarlijkse uitzendingen
Geloof als handelings- en machtsbeginsel


Geloof als handelings- en machtsbeginsel

Jaarlijkse instructie-uitzending seminarie en instituut voor godsdienstonderwijs • 13 juni 2017

Ik kijk altijd naar deze belangrijke bijeenkomst uit. Ik heb de Heer ter voorbereiding gevraagd wat Hij wil dat we voor zijn kinderen doen, die we in de klas en thuis onderwijzen. Op rustige momenten heb ik gevoeld dat Hij blij is met uw inzet en opofferingen. Ik heb ook gevoeld dat Hij u en uw gezin maar wat graag wil zegenen. En ik heb gevoeld dat Hij uw cursisten wil zegenen met liefde voor en een getuigenis van zijn geliefde Zoon.

Een beter programma, leerplan, meer instructie en betere technologie volstaan niet. Die zaken kunnen de wonderbare invloed van de hemel in het leven van onze cursisten niet vervangen. Waar wij op hopen, komt alleen als gave van onze Vader in de hemel en vergt dat zijn macht persoonlijke wonderen verricht.

Het vergt van ons dat we meer geloof oefenen, want alleen door geloof worden wonderen verricht. Ouderling Dallin H. Oaks heeft gezegd: ‘Geloof zonder werken is dood. Maar werken zonder geloof is nog doder.’1 Met andere woorden: als we hard werken zonder geloof, bereiken we het beoogde resultaat niet. Dat komt omdat geloof zowel een handelings- als machtsbeginsel is. Door samen meer geloof te oefenen, laten we de Heer weten dat we op zijn macht vertrouwen om de opkomende generatie te inspireren, bekeren, sterken, voorbereiden en beschermen. Meer geloof in de Heiland versterkt ons onderricht, onze uitnodiging aan jongeren en jongvolwassenen voor het seminarie en instituut of tot Schriftstudie, en zelfs onze band met ouders en priesterschapsleiders. Ik vraag u dus om de komende weken en maanden samen met mij onze Vader in de hemel om meer geloof te vragen. Ik geloof dat Hij klaar staat om te helpen als we Hem om hulp vragen.

Geloof oefenen als handelingsbeginsel

Joseph Smith heeft gezegd dat we om geloof in God te oefenen ‘een correct begrip van zijn karakter, volmaaktheid en eigenschappen’ moeten hebben en ‘een reële kennis dat [onze] levenswandel in overeenstemming is met zijn wil.’2 Beide vereisten vergen dat we geloof oefenen als handelingsbeginsel.3

President Russell M. Nelson heeft in de afgelopen algemene conferentie gezegd hoe we aan de eerste vereiste kunnen werken:

‘Hoe meer we over de bediening en zending van de Heiland weten — hoe meer we begrijpen wat zijn leer is en wat Hij voor ons heeft gedaan — des te meer beseffen we dat Hij ons de macht kan geven die wij nodig hebben.

‘Eerder dit jaar heb ik de jongvolwassenen van de kerk gevraagd om elke week wat tijd te reserveren om alles in de standaardwerken over wat Jezus heeft gezegd en gedaan, te bestuderen. Ik heb hen uitgenodigd om de verwijzingen in de Gids bij de Schriften als lesstof voor hen persoonlijk te beschouwen.

‘Ik heb die uitnodiging gegeven omdat ik die zelf al had aangenomen. Ik heb alle verzen die naar Jezus Christus verwezen, zoals die onder de hoofdkoppen en de 57 subkoppen in de Engelse Topical Guide voorkomen, gelezen en onderstreept. Na die verhelderende oefening vroeg mijn vrouw mij wat voor invloed die op mij had gehad. Ik antwoordde: “Ik ben nu een ander mens!”’4

Ik wil u hieraan herinneren omdat ik de voordelen van zo’n doelgerichte studie zelf heb ervaren. Ik weet dat ons geloof in de Heiland toeneemt als we Hem beter begrijpen en meer liefhebben.

Zoals ik eerder al zei, is ons leven in overeenstemming met Gods wil brengen, volgens Joseph Smith ook een belangrijk aspect van geloof. Ik geef u ter illustratie een voorbeeld dat de moeders onder u vertrouwd in de oren zal klinken:

Celeste Davis is een jonge moeder van drie kleintjes. Haar baby werd ’s nachts voortdurend wakker. Ze begon te bidden dat zij en haar kindje de nodige rust mochten krijgen. Maar haar gebeden werden niet verhoord. Daardoor wilde ze beter begrijpen wat bidden inhield en waarom ze geen rust kreeg. Ze las in de Bible Dictionary: ‘We bidden in de naam van Christus als onze gedachten de gedachten van Christus zijn, en onze wensen de wensen van Christus. […] Dan vragen we om dingen die God kan inwilligen. Veel gebeden blijven onverhoord, omdat ze helemaal niet in Christus’ naam worden uitgesproken; ze komen helemaal niet overeen met zijn gedachten, maar komen voort uit het zelfzuchtige mensenhart.’5

Celeste maakte een lijstje met de dingen waarvoor ze gebeden had. Daardoor besefte ze dat ze haar hemelse Vader vooral vroeg om dingen die zij wilde, namelijk dat Hij haar situatie zou veranderen. Ze besloot een ander lijstje te maken met dingen waarvan ze wist dat onze hemelse Vader die aan haar wilde geven. De twee lijstjes waren niet helemaal anders. Hij heeft ons immers lief en wil dat we gelukkig zijn. Maar ze trok er een belangrijke les uit. Zij wilde haar situatie veranderen, maar Hij wilde dat zij veranderde. Ze besloot om anders te gaan bidden, zodat ze haar wil meer in overeenstemming met die van onze hemelse Vader kon brengen. Ze zegt:

‘Ik bedacht een formule voor mijn gebeden: telkens als je om iets vraagt waarvan je niet zeker bent of God je dat wil geven, voeg je een back-upverzoek toe waarvan je zeker bent dat God dat wil inwilligen.

‘Bijvoorbeeld: “[Hemelse Vader], geef me vannacht alstublieft de nodige rust, en geef me anders voldoende energie om vriendelijk te zijn en hard te kunnen werken.” “[Hemelse Vader], laat mijn kind alstublieft beter worden, en zegen ons anders met vertrouwen in U en met geduld met elkaar.” “[Hemelse Vader], laat me alstublieft een goede band met mijn vrienden krijgen, en help me anders om vriendelijk te zijn, zelfs als ik me buitengesloten voel.”’ 

Ze vervolgt:

‘Ik pas die methode al een jaar toe en kan melden dat mijn gebeden nu veel vaker beantwoord worden. […]

‘Ik heb het gevoel dat ik eindelijk correct bid; ik onderhandel niet over mijn verlangens, maar breng mezelf in overeenstemming met God. […]

‘Ik ben niet meer zo bang voor moeilijke situaties of om niet te krijgen wat ik wil, omdat ik heb gezien en gevoeld dat God mijn gebeden verhoorde, zowel mijn verlangens als mijn back-upverzoeken.’6

In Celestes ervaring zien we een patroon dat ons helpt met onze gebeden en inspanningen om geloof te oefenen als machtsbeginsel. Geloof neemt de keuzevrijheid van onze kinderen en cursisten niet weg en verlost ons niet van al onze beproevingen en moeilijkheden. Maar het kan ons in staat stellen om te volharden en zelfs van moeilijke situaties te leren. Het verandert ook ons beeld van onze cursisten (en kinderen) en de manier waarop we voor hen bidden. Het verandert de interactie die we in de klas en thuis hebben. Het stelt ons in staat om deze duistere wereld met hoop, vreugde en optimisme het hoofd te bieden. Het schept gelegenheden tot persoonlijke openbaring en bekrachtigt ons onderwijs. Het voert ons getuigenis in het hart van onze dierbaren.

Waar geloof verdrijft rationalisatie. Het leidt tot zelfonderzoek, wat op zijn beurt leidt tot oprechte bekering en zinvolle groei. Het zorgt ervoor dat we niet verwachten dat anderen moeten veranderen voor de oplossing van een probleem. We zeggen dan niet: ‘Als ik meer steun van ouders en kerkleiders kreeg, zou het veel beter gaan.’ Want zo’n aanpak doet geen beroep op de Heiland en dus ook niet op zijn macht. Zo krijgen we het benodigde wonder niet. We hebben en zijn genoeg om het werk van de Heer te volbrengen als we voldoende geloof hebben om Hem oprecht te vragen ons te veranderen en tot een werktuig in zijn handen te kneden.

Dat geldt ook als we ons onbekwaam of overstelpt voelen. Dat heb ik geleerd toen ik me als jongeman op mijn zending aan het voorbereiden was. Ik was altijd van plan om op zending te gaan, maar ik werd erg nerveus als ik eraan dacht. Ik sprak niet graag in het openbaar. Een van mijn tantes zegt nog steeds dat ze mijn ogen voor het eerst zag toen ik tiener was, omdat ik altijd met mijn hoofd omlaag rondliep. In de middelbare school haalde ik net geen onvoldoende voor toneel. Ik kon gewoon niet voor de klas staan, ook niet als ik alleen maar een script moest voorlezen.

Toen ik mijn zendingsoproep naar Mexico gekregen had, moest ik samen met mijn oudere broer tijdens een haardvuuravond voor jongeren spreken. Ik sprak een vijftal minuten en hij nam de rest voor zijn rekening. Ik overdrijf niet als ik zeg dat mijn toespraak de slechtste toespraak was die ooit in een kerk gegeven is. Veel jongeren kwamen na afloop met mijn broer praten. Een van hen stapte uit de wachtrij en zei tegen me: ‘Bedankt. Dat was een goede toespraak.’ Ik dacht: dat is vriendelijk, maar je liegt dat je zwart ziet. Ik ging ontmoedigd naar huis en vroeg me af hoe ik op zending kon gaan. Ik voelde me niet in staat om het evangelie in het Engels te verkondigen, laat staan in het Spaans, een compleet nieuwe taal.

Een paar dagen later sloeg ik de Schriften met een bezwaard hart open en las ik over Henoch. Toen Henoch het volk tot bekering moest roepen, ‘boog hij zich voor de Heer ter aarde neer en sprak voor het aangezicht des Heren, zeggende: Hoe komt het dat ik genade gevonden heb in uw ogen, ofschoon ik maar een knaap ben en alle mensen mij haten; want spreken valt mij zwaar; waarom ben ik uw dienstknecht?’7 De Heer reageerde vriendelijk op Henochs onzekerheid en gebrek aan zelfvertrouwen. Hij zei in vers 34: ‘Zie, mijn Geest rust op u, daarom zal Ik al uw woorden rechtvaardigen; en de bergen zullen vlieden voor uw aangezicht en de rivieren zullen hun loop veranderen; en gij zult in Mij verblijven en Ik in u; daarom, wandel met Mij.’8

Ik was nerveus, onzeker en slecht voorbereid op wat me te wachten stond, maar ik trok me aan die woorden op en nam voor het eerst in mijn leven het vliegtuig om in Mexico te dienen. Ik ontdekte dat we echt met de Heer kunnen wandelen, als we bereidwillig zijn. Ik leerde dat deze uitspraak van president Ezra Taft Benson waar is: ‘Mensen die hun leven aan God overdragen, zullen ontdekken dat Hij meer inhoud aan hun leven kan geven dan zijzelf.’9

Geloof oefenen als beginsel van macht

Ik leerde uit het verhaal van Henoch ook iets anders over geloof. Luister wat er van die knaap geworden is die niet goed kon spreken en door het volk gehaat werd. In Mozes 7:13 staat: ‘Zo groot was het geloof van Henoch, dat hij het volk van God aanvoerde; en hun vijanden trokken tegen hen ten strijde; en hij sprak het woord des Heren, en de aarde beefde en de bergen vloden, ja, op zijn bevel; en de rivieren met water veranderden hun loop; en uit de wildernis werd het gebrul van de leeuwen gehoord; en alle natiën waren zeer bevreesd, zo machtig was het woord van Henoch en zo groot was de kracht van de taal die God hem gegeven had.’10 Dat klinkt niet als een jongen die niet goed kon spreken. Dat klinkt als een man van geloof die, door met de Heer te wandelen, bergen verzette.

We zijn soms makkelijk tevreden als we een kleine voortgang boeken, maar de Heer vraagt ons niet om een kleine voortgang te boeken. Hij vraagt ons om bergen te verzetten. Hij heeft gezegd: ‘Als u een geloof had als een mosterdzaad, u zou tegen deze berg zeggen: Verplaats u van hier naar daar! En hij zou gaan, en niets zou voor u onmogelijk zijn.’11

Dat geloof om al dan niet letterlijke bergen te verzetten is van een ander niveau. Ouderling D. Todd Christofferson heeft gezegd:

‘[Er] is een niveau van geloof dat bestaat uit geestelijke bevestiging en waar goede werken uit voortkomen, bovenal gehoorzaamheid aan de beginselen en geboden van het evangelie. Dat is waar geloof in Christus. […]

‘Er is echter ook een niveau van geloof dat niet alleen ons gedrag aanstuurt, maar waardoor we ook de realiteit kunnen veranderen en tot stand kunnen brengen wat anderszins onmogelijk is. Ik heb het over het [verschil tussen] geloof […] als machtsbeginsel [en geloof] als machtsbeginsel.’12

Dat soort geloof wordt in Hebreeën 11 beschreven en werd door Henoch, Abraham, Sara en Mozes gebruikt. Profeten hebben door zulk geloof ‘koninkrijken overwonnen, gerechtigheid in praktijk gebracht, beloften verkregen, muilen van leeuwen gesloten, […] de kracht van het vuur geblust, [zijn] aan de scherpte van het zwaard ontkomen, [hebben] in zwakheid kracht ontvangen [en] vrouwen hebben [door dat geloof] hun doden teruggekregen.’13

In Ether 12 staat dat Alma, Amulek, Nephi, Lehi en Ammon zulk geloof hadden.14 De broeder van Jared had zulk geloof toen hij ‘tot de berg Zerin [zei]: Verplaats u — en hij verplaatste zich. En indien hij geen geloof had gehad, zou die zich niet hebben bewogen.’15 ‘En er waren velen wier geloof zo buitengewoon sterk was, zelfs vóór de komst van Christus, dat het hun niet kon worden belet binnen de sluier te komen’ — en luister nu goed — ‘die werkelijk met hun eigen ogen de dingen zagen die zij met het oog des geloofs hadden gezien.’16

Dat zijn allemaal voorbeelden van geloof als beginsel van macht. Maar ik vind vooral het laatste interessant. Ze zagen die dingen eerst met het oog des geloofs vóór ze die met hun eigen ogen zagen. President Brigham Young heeft daar een mooi hedendaags voorbeeld van gegeven. Hij heeft het volgende gezegd over de grond waarop de Salt Laketempel staat: ‘Ik zeg bijna nooit iets over openbaringen of visioenen, maar […] ik was hier en zag de tempel in de geest. […] Ik had dat stuk grond nog nooit gezien, maar wel het visioen ervan.’17

Een visie van wat mogelijk is, van wat de Heer wil, is een noodzakelijk onderdeel van waar geloof oefenen als beginsel van macht.

Ziet u met het oog des geloofs het wonder dat we nodig hebben? Ziet u zichzelf met meer vertrouwen in de Heer, zijn woord en uw cursisten lesgeven? Ziet u uw cursisten meer op de leringen en de verzoening van de Heiland vertrouwen, zonde beter weerstaan en zich beter voorbereiden om te doen wat de Heer van hen vraagt? En ziet u meer jonge mensen, zowel leden als andersgelovigen, op onze uitnodiging ingaan om aan dit wonder deel te nemen? Wat kan de Heer niet doen als we samen geloof oefenen als handelingsbeginsel en als machtsbeginsel!

‘De Heere is met ons. Wees niet bevreesd voor hen!’

Ten slotte wil ik nog één voorbeeld aanhalen. Ik heb op kantoor een beeld uit olijfhout dat een van mijn lievelingsverhalen uit de Schriften uitbeeldt. Het herinnert me er voortdurend aan dat ik geloof nodig heb. Het beeldt Kaleb en Jozua uit die samen met tien andere mannen van Mozes de opdracht kregen om Kanaän te verkennen en verslag uit te brengen. De andere tien mannen keerden terug en zeiden: ‘Het volk […] dat in dat land woont, is sterk, de steden zijn versterkt en heel groot.’18

‘Toen bracht Kaleb het volk tegenover Mozes tot bedaren, en zei: Laten wij vrijmoedig optrekken, wij zullen het land in bezit nemen, want wij zullen het zeker overmeesteren.

‘Maar de mannen, die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij.’19

Door hun gebrek aan geloof ‘lieten [ze] een kwaad gerucht uitgaan […] over het land dat zij verkend hadden, door te zeggen: […] Wij hebben er ook reuzen gezien. […] Wij waren in onze eigen ogen als sprinkhanen.’20

Maar Jozua en Kaleb zeiden: ‘de Heere is met ons. Wees niet bevreesd voor hen!’21

Maar net als de tien ongelovige boodschappers kon het volk niet zien wat de Heer voor hen wou doen. Ze wilden Jozua en Kaleb niet volgen. Door hun gebrek aan geloof bracht het volk de daaropvolgende 39 jaar in de woestijn door. Jozua en Kaleb waren de enigen van die oorspronkelijke groep die overleefden en het beloofde land mochten binnengaan. U herinnert zich misschien de woorden die Kaleb sprak toen hij samen met Jozua op dezelfde plek stond die ze zoveel jaar eerder verkend hadden. Kaleb zei:

‘Ik ben vandaag nog even sterk als ik was op de dag toen Mozes mij uitstuurde. […]

‘Nu dan, geef mij dit bergland.’22

Dankzij zijn geloof erfden hij en zijn familie dat bergland in het beloofde land voor vele generaties.

We hebben moeilijkheden voor de boeg. We kunnen in de verleiding komen om te twijfelen en een kwaad gerucht vol angst en twijfel te laten uitgaan. Dat gebrek aan vertrouwen brengt ons niet naar het beloofde land. Net als Kaleb en Jozua moeten we onze angst overwinnen en geloof oefenen om aanspraak te maken op de zegeningen die God ons wil geven. We moeten elke beproeving zien als een kans om ons geloof in Jezus Christus te versterken.

Wat kan de Heer niet doen als we samen onze angst en twijfel door hoop en geloof vervangen! Ik geloof dat Hij dan bergen zal verzetten, zodat er wonderen in het leven van de jongeren en jongvolwassenen van de kerk zullen plaatsvinden. Als ons geloof toeneemt, neemt ook het geloof van onze cursisten toe. Ik weet dat onze Vader in de hemel u en uw cursisten zal zegenen als u geloof in zijn liefdevolle, volmaakte Zoon, de Heiland en Verlosser van de wereld, oefent. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Dallin H. Oaks, ‘Challenges to the Mission of Brigham Young University’ (leiderschapsconferentie aan de BYU, 21 april 2017), 8.

  2. Lectures on Faith (1985), 38; de Lectures on Faith werden onder toezicht van de profeet Joseph Smith opgesteld.

  3. ‘Geloof is een gave die God verleent als beloning voor rechtschapenheid. Geloof wordt altijd gegeven in geval van rechtschapenheid, en hoe groter de gehoorzaamheid aan Gods geboden, hoe groter de gave van geloof.’ (Bruce R. McConkie, Mormon Doctrine, 2e uitgave [1966], 264.)

  4. Russell M. Nelson, ‘De macht van Jezus Christus in ons leven brengen’, Liahona, mei 2017, 39.

  5. Bible Dictionary, ‘Prayer’.

  6. Celeste Davis, ‘How to Pray in a Way God Can Answer’, 12 april 2016, blog.lds.org.

  7. Mozes 6:31.

  8. Mozes 6:34.

  9. Ezra Taft Benson, ‘Jesus Christ—Gifts and Expectations’, Ensign, december 1988, 4.

  10. Mozes 7:13; cursivering toegevoegd.

  11. Mattheüs 17:20.

  12. D. Todd Christofferson, ‘Building Faith in Christ’, Ensign, september 2012, 55; zie ook Moroni 7:33.

  13. Hebreeën 11:33–35.

  14. Zie Ether 12:13–15.

  15. Ether 12:30.

  16. Ether 12:19.

  17. Brigham Young, ‘Minutes of the General Conference’, Deseret News, 30 april 1853, 150.

  18. Numeri 13:28.

  19. Numeri 13:30–31.

  20. Numeri 13:32–33.

  21. Numeri 14:9.

  22. Jozua 14:11–12.