Toen Jezus op aarde was, vestigde Hij zijn kerk. Hij riep twaalf apostelen om kerkgemeenten in verschillende steden te leiden, onderwijzen en organiseren. Hij gaf de apostelen ook gezag (het zogenoemde priesterschap) om in Gods naam te handelen (zie Mattheüs 10:1–10).
Na Jezus’ kruisiging kregen zijn apostelen kerk met onenigheid in de kerk en toenemende vervolging van buitenaf te maken. Sommigen vonden daarbij de dood. Sommige mensen misbruikten godsdienst om hun eigen macht te vergroten of splitsten zich af in nieuwe kerkgenootschappen die de leringen van de Heiland verkeerd interpreteerden. Na verloop van tijd werd het priesterschap van de aarde weggenomen en gingen veel belangrijke waarheden verloren.
Goede mensen zoals Maarten Luther en Johannes Calvijn zagen de verbrokkelde toestand van het christendom met lede ogen aan en probeerden die kerken te hervormen. In die periode van reformatie kwamen er veel nieuwe religies bij die Jezus Christus en zijn oorspronkelijke leringen oprecht wilden volgen. Maar die religies hadden nog steeds geen priesterschapsgezag van God om verordeningen zoals de doop of het avondmaal te verrichten. Er was een volledige herstelling nodig, geleid door een profeet op aanwijzing van God.
Die herstelling kwam in 1820. Een 14-jarige jongen, Joseph Smith, werd toen ‘tot ernstige bezinning en grote onrust aangezet’ over het heil van zijn ziel. Hij vroeg zich tevens af bij welke kerk hij zich moest aansluiten (Geschiedenis van Joseph Smith 1:8).
Op zekere dag las hij in de Bijbel:
Die Schrifttekst had een krachtige uitwerking op Joseph. Hij ging daarop naar een rustig bos, waar hij met heel zijn hart om Gods leiding bad. Hij schreef later op wat er toen gebeurde:
‘Ik [zag] recht boven mijn hoofd een lichtkolom, de helderheid van de zon overtreffend, die geleidelijk neerdaalde tot zij op mij viel. […] Toen het licht op mij rustte, zag ik twee Personen, wier glans en heerlijkheid elke beschrijving tarten, boven mij in de lucht staan. Een van Hen sprak tot mij, mij bij de naam noemend, en zei, wijzend op de ander: Dit is mijn geliefde Zoon. Hoor Hem!’ (Geschiedenis van Joseph Smith 1:16–17.)
God de Vader en zijn Zoon Jezus Christus verschenen die dag aan Joseph Smith. Ze vertelden hem dat zijn zonden vergeven waren en dat hij zich bij geen van de kerken moest aansluiten waarover hij had gehoord. Joseph was zelf als Gods profeet gekozen om Jezus Christus’ ware kerk op aarde te herstellen.
Jezus Christus heeft zijn kerk door toedoen van Joseph Smith hersteld, met een profeet, apostelen en priesterschapsgezag om te dopen, zieken te genezen en ander belangrijk werk in Gods naam te doen. Er zijn ook andere belangrijke zegeningen van de herstelling geopenbaard:
De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen wordt ook door een levende profeet en apostelen geleid. Miljoenen mensen over de hele wereld ervaren de zegeningen van Jezus Christus’ herstelde kerk en kijken naar zijn wederkomst uit. Hun leringen voor deze ‘laatste dagen’ behelzen onder meer: ons meer op de Heiland richten, voor de armen zorgen, persoonlijke conflicten in ons leven beëindigen en het gezin versterken.