2007
Over drempels stappen en gelijkwaardige partners worden
Augustus 2007


Over drempels stappen en gelijkwaardige partners worden

Afbeelding

Hij steekt zijn huissleutel in het slot. Hij komt thuis van zijn werk en staat op het punt om naar binnen te stappen. In de keuken zijn de tekens van het echte leven overal te zien. De baby huilt. De peuter van drie heeft zojuist melk ingeschonken — maar niet in haar glas, maar over het aanrecht. Het kind van zeven heeft wat aandacht van vader nodig. En het avondeten is nog niet klaar.

Daar hij op zijn werk de volgende dag een inleverdatum heeft, zijn hoofd nog omloopt van het spitsverkeer en hij die avond een kerkvergadering heeft, hoopt hij dat ze hem zal begroeten op een manier die hem enige verlichting geeft.

Ze hoort hem binnenkomen en is blij dat de hulptroepen er zijn! Maar als ze zijn gezicht ziet betrekken als hij om zich heenkijkt, verdedigt ze zichzelf: ‘Luister eens, ik werk ook de hele dag. Ik ben continu met de kinderen bezig geweest en heb echt even een pauze nodig. Wil jij alsjeblieft deze macaroni klaarmaken en met de kinderen helpen?’

In het vuur van haar verzoek vervliegt zijn hoop en verandert in ergernis, en hij staat op het punt om te reageren.

In dit spitsuur van hun drukke dag hebben deze twee enkele opties. Gaan ze dit moment gebruiken om de soort huwelijkspartner te zijn waartoe ze zich verbonden hebben? Of schakelen ze automatisch over op het standaard gedrag dat hun culturele en familie-achtergrond hen ingeeft? Bepaalde houdingen en denkbeelden zijn zo vastgeroest dat ze als het ware in de lucht zitten die ze inademen en het hen zo moeilijk maken om met elkaar te leren samenwerken in plaats van elkaar tegen te werken.

Misschien is hij wel opgegroeid met een vader die een dominante echtgenoot was en met een moeder die een onderworpen echtgenote was. De opgewekte echtgenoot roept ‘Schatje, ik ben thuis!’ als hij door de netjes gepoetste voordeur komt. De rustige echtgenote — bij wie geen haartje verkeerd zit en die verse lippenstift op heeft en een gesteven schort — begroet hem met de woorden: ‘Je avondeten is klaar, schat. Doe je stropdas maar af en ga zitten.’ Alles is onder controle.

Stel dat zijn ouders geloven dat het de voornaamste taak van een vrouw is, zoals een Amerikaans kerkgenootschap dat laatst in zijn geloofsbelijdenis opnam, om ‘zich minzaam te onderwerpen aan haar man’. En stel dat zij geloven dat het de taak van een man is om opdrachten te geven — het voortouw te nemen, taken uit te delen en resultaten te verwachten.

Stel nu dat zij is opgegroeid met ouders die voorstander waren van gelijke rechten voor vrouwen. Haar moeder is dankbaar dat zij in een tijd leeft waarin vrouwen niet meer moeten beantwoorden aan de starre rol van zelfopoffering die hun eigenheid lijkt te verloochenen.

Misschien dat haar moeder, en zelfs haar vader, vinden dat een verstandige vrouw grenzen stelt aan hoeveel ze van haar tijd en van zichzelf wil geven om haar man en kinderen te ondersteunen omdat zij in dit nieuwe tijdperk van vrijheid voor de vrouw eerst aan zichzelf en haar eigen prioriteiten moet denken.

Wederzijds afhankelijk worden

‘Het gezin: een proclamatie aan de wereld’ corrigeert deze twee uitersten en schildert een beeld over de man- vrouwrelatie dat duidelijk verschilt van de beide huishoudens waarin dit denkbeeldige echtpaar is opgegroeid. Er staat in dat de vader ‘presideert’ en ‘voorziet in de behoeften van het gezin en [het] beschermt’ terwijl de moeder ‘voornamelijk verantwoordelijk [is] voor de opvoeding van de kinderen’. Vader en moeder ‘dienen elkaar behulpzaam [te] zijn’ om die taken ‘als elkaars gelijken’ te vervullen.1

De ouders van onze jonge echtgenoot geloven in het oude denkbeeld dat een vrouw volledig afhankelijk is van haar echtgenoot. De ouders van onze jonge echtgenote geloven in het moderne denkbeeld dat een vrouw onafhankelijk is van haar echtgenoot. Maar het herstelde evangelie houdt ons het eeuwige denkbeeld voor dat man en vrouw onderling afhankelijk zijn van elkaar. Ze zijn gelijken. Ze zijn partners.

De onjuiste historische ‘christelijke’ opvatting dat een vrouw afhankelijk moet zijn, is gebaseerd op de foute veronderstelling dat de val van Adam en Eva een tragische vergissing was en dat Eva de voornaamste boosdoenster was. Vanuit dat oogpunt is de traditionele onderworpenheid van de vrouw een eerlijke straf voor Eva’s zonde.2

Gelukkig maakt de herstelling duidelijk dat de keuze van Eva — en van Adam — onmisbaar was voor de eeuwige vooruitgang van Gods kinderen. Wij eren hen in plaats van hen te veroordelen. En wij zien Adam en Eva als gelijkwaardige partners.

Het moderne vrijgevochten idee dat gehuwde mensen onafhankelijk zijn van elkaar, is ook fout. Volgens dat denkbeeld zijn er geen aangeboren verschillen tussen man en vrouw. En zelfs als er wél enkele zijn, dan heeft niemand het recht om geslachtsspecifieke rollen vast te leggen.

In sommige opzichten heeft de buitensporige onbaatzuchtigheid van de afhankelijke vrouw de dominantie van de man mogelijk gemaakt en misschien zelfs aangemoedigd. In reactie daarop sloeg de radicale vleugel van de vrouwenbevrijdingsbeweging door naar de andere kant van de onafhankelijkheid en ging daardoor voorbij aan de mogelijkheid van wederzijdse afhankelijkheid. Die culturele beweging en emotie dreef sommige vrouwen van overmatige onbaatzuchtigheid tot overmatige zelfzucht — zodat zij de persoonlijke groei ontberen die uitsluitend komt als gevolg van de vrijwillige opoffering die een vrouw in staat stelt om op te bloeien doordat zij alle mensen in haar onmiddellijke omgeving koestert en verzorgt (zie Johannes 17:19).

Het concept van wederzijdse afhankelijkheid en gelijkwaardig partnerschap is stevig gegrond in de leer van het herstelde evangelie. Eva was Adams ‘hulp’ (Genesis 2:18). Het oorspronkelijke Hebreeuwse woord voor hulp betekent dat Eva gelijkwaardig was aan Adam. Zij was niet zijn dienstmaagd of zijn ondergeschikte. En het Hebreeuwse ezer betekent dat Eva hemelse krachten aanwendde om haar huwelijk te voorzien van die geestelijke instincten waarop alleen vrouwen van nature3 aanspraak kunnen maken.

President Boyd K. Packer, waarnemend president van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft gezegd dat man en vrouw van nature verschillen en dat, hoewel zij veel menselijke eigenschappen gemeen hebben, de ‘vrouw de deugden en eigenschappen waar vervolmaking en verhoging van afhankelijk zijn op natuurlijker wijze ontwikkelt’.4

In Genesis 3:16 staat dat Adam over Eva diende te ‘heersen’, maar dat maakt van Adam nog geen dictator. Een heerser kan ook een regeerder of bestuurder zijn, iemand die de normen aangeeft. Dan zou Adam dus zo leven dat anderen aan hem konden zien wat de juiste gedragsnormen waren. Het gaat er bij het heersen niet zozeer om dat men de macht heeft, als wel dat men de plicht heeft om in praktijk te brengen wat men verkondigt. Bovendien gebruikt het Hebreeuws voor ‘heersen over’ het woord bet, wat heersen met en niet over betekent. Als een man ‘in enige mate van onrechtvaardigheid (…) heerschappij’ (LV 121:37; cursivering toegevoegd) uitoefent, maakt God een eind aan het gezag van die man.

President Spencer W. Kimball (1895–1985) gaf overigens de voorkeur aan ‘presideren’ in plaats van ‘heersen’, misschien omdat de oorspronkelijke schriftuurlijke betekenis door sommigen was verdraaid. Hij heeft gezegd: ‘Geen enkele vrouw is ooit door kerkleiders gevraagd om haar man in ongerechtigheid te volgen. Zij dient hem [uitsluitend] te volgen als hij de Heiland van de wereld volgt en gehoorzaamt, maar in haar oordeel [of hij Christus gehoorzaamt] moet ze altijd wel redelijk zijn.’5 President Kimball zag het huwelijk dan ook als ‘een volledig partnerschap’. Hij heeft daarover gezegd: ‘Wij willen niet dat de vrouwen in onze kerk stille partners of beperkte vennoten zijn’ maar ‘volledige partners die een volledige bijdrage leveren’.6

Huwelijkspartners hoeven niet dezelfde taken uit te voeren om gelijkwaardig te zijn. De aangeboren geestelijke instincten van de vrouw zijn als een morele magneet die het spirituele noorden aanwijst, behalve dan als de magneetdeeltjes in de war zijn geraakt. De presiderende gave van de man is het priesterschap, behalve als hij niet volgens rechtschapen beginselen leeft. Als man en vrouw verstandig zijn, geven ze elkaar raad. Hij luistert naar de ingevingen van haar innerlijke geestelijke kompas en zij luistert naar zijn rechtschapen raad.

En in een huwelijk met gelijkwaardige partners krijgt het partnerschap een geestelijke rijpheid die niet afhankelijk is van het geslacht. Beiden bezitten een geweten en de Heilige Geest om ze te leiden. Beiden zien het gezinsleven als hun belangrijkste taak. Beiden streven ze ernaar om in alle opzichten een discipel van Jezus Christus te worden — een volledige, geestelijke persoon.

Een huwelijk met gelijkwaardige partners

Ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd dat de mannen in de kerk al te lang de theologen zijn geweest terwijl de vrouwen de christenen waren.7 Om gelijkwaardige partners te zijn dienen zij elk zowel theoloog als christen te zijn.

Toen ouderling Maxwell in 1996 vernam dat hij leukemie had, was die diagnose ontmoedigend. Jarenlang had hij eraan gewerkt om zich ‘gewillig […] te onderwerpen’ (Mosiah 3:19) aan de wil van de Heer. Als het tijd was om de dood onder ogen te zien, wilde hij niet terugdeinzen van het drinken uit zijn bittere beker.

Maar zijn vrouw, Colleen, vond dat hij te snel bereid was om zich over te geven. Liefdevol, maar zonder er doekjes om te winden, zei ze dat Christus zelf ook eerst gesmeekt had: ‘Indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan.’ Pas daarna onderwierp Hij zich met de woorden: ‘Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt’ (Matteüs 26:39). Ouderling Maxwell zag dat zijn vrouws schriftuurlijke inzicht juist was en stemde ermee in. Als gevolg daarvan smeekten zij samen dat zijn leven mocht worden gespaard. Gemotiveerd door hun vastberadenheid vond ouderling Maxwells arts een nieuwe medische behandeling die zijn leven met jaren verlengde. Ouderling Maxwell was dankbaar dat hij niet de enige theoloog was in zijn huwelijk.8

In een huwelijk met gelijkwaardige partners ‘is liefde geen bezit, maar participatie (…) en maakt het deel uit van de gezamenlijke schepping die onze roeping als mensen is.’9 Met ware participatie komen man en vrouw tot de synergetische eenheid van ‘eeuwigdurende heerschappij’ die hen en hun nageslacht ‘zonder dwang’ met geestelijk leven ‘voor eeuwig en altijd’ zal toevloeien (LV 121:46).

In het kleine koninkrijkje van een gezin kan elke huwelijkspartner iets inbrengen dat de ander niet heeft maar onontbeerlijk is om compleet te zijn en te kunnen terugkeren naar God. Huwelijkspartners zijn geen solisten met een begeleider, noch zingen zij beiden een solo. Zij brengen samen een onafscheidelijk duet en bereiken samen een harmonie waar geen solo aan kan tippen.

Ieder vervult in overvloed de behoefte van de ander. Zoals Paulus heeft geschreven:

‘Want niet om anderen verlichting te schenken, wordt het u zwaar gemaakt,

‘maar uit het oogpunt van billijkheid kome uw overvloed voor het ogenblik hun gebrek ten goede, opdat hun overvloed wederkerig uw gebrek ten goede zou komen en er zodoende gelijkheid zij’ (2 Korintiërs 8:13–14).

Het verbond van het tempelhuwelijk verleent het partnerschap niet op magische wijze gelijkwaardigheid. Dit verbond verbindt ons ertoe om samen een ontwikkelings- en groeiproces door te maken — een oefenproces.

Het echtpaar dat u op de drempel van de keuken zag, heeft zich er gezamenlijk toe verbonden de belofte van een eeuwige gezinseenheid te verwezenlijken. Maar een gelijkwaardige partnerschap wordt niet in de hemel tot stand gebracht — het wordt op aarde tot stand gebracht, één keuze tegelijk, één gesprek tegelijk, één drempel tegelijk die wordt overschreden. Dat houdt hard werken in — zoals geduldig door de vooronderstellingen heenprikken van wie er die avond verlichting bracht, of om het even welke van duizenden soortgelijke avonden dan ook.

Terwijl de melk van het aanrecht druipt, houdt zij een pak macaroni in haar hand, denkt hij aan een inleverdatum en een vergadering, en voelen ze beiden de vermoeidheid die van hun gezicht is af te lezen. Hoe zouden mensen in een verbond, in een evenwichtige relatie omgaan met zo’n moment, en hoe zouden de volgende momenten bijdragen tot een gelijkwaardig partnerschap?

Jonge echtgenote, zie jij in hem iemand die de hele dag heeft gewerkt om brood op de plank te brengen? Jonge echtgenoot, zie jij in haar iemand die de hele dag heeft gewerkt om van dat brood een lekkere maaltijd te maken? Kunnen jullie allebei door de werkzaamheden van die dag heenkijken en bedenken wat de onschatbare waarde is van de persoon met wie je bent getrouwd?

Drempels van liefde

Na een leven lang samen geoefend te hebben en geduldig te zijn geweest, hoe zal dan uw laatste aardse drempel er uitzien? Misschien net als die van John en Therissa Clark? In 1921 schreef John Haslem Clark uit Manti (Utah) wat uiteindelijk zijn laatste zinnen in zijn dagboek zouden zijn:

‘De familie was hier vandaag, maar is nu naar huis. Er is geen gebons van rennende voeten meer, geen gelach en geklets meer. Wij zijn alleen, wij tweeën. Wij tweeën, die door het lot één zijn geworden. Lang geleden, zestig jaar geleden, maakten we kennis onder de junibomen. Ik kuste jou voor het eerst. Je was zo’n verlegen, bang meisje. Geen enkele andere vrouw op aarde of in de hemel zou ooit voor mij kunnen zijn wat jij bent. Ik heb jou liever om me heen, vrouw met je grijze haar, dan enig ander fris groen blaadje. Waar jij bent, is mijn thuis. Waar jij niet bent, heb ik heimwee. Als ik naar je kijk, besef ik dat er iets is dat liefde overstijgt, hoewel liefde van alles op aarde het fijnste is. Het is trouw. Want zelfs als ze mij in schande wegvoerden, zou jij volgen. Als ik het warm had van de koorts, zou jij me met je koele hand verlichting brengen. Met jouw hand in de mijne kan ik mijn plek onder de verlosten in de hemel innemen. Omdat ik acht jaar ouder ben, heb ik met het verstrijken van de jaren gevoeld dat de tijd om afscheid te nemen nadert. We hebben er vaak aan gedacht en over gesproken: hoe kan een van ons nou alleen achterblijven. Alleen, na 56 jaar samengeleefd te hebben. Ik durf er nauwelijks aan te denken, hoewel ik enigszins egoïstisch troost vind in de gedachte [dat] ik gezien mijn leeftijd wel niet degene zal zijn die alleen achterblijft.’

Lager op de pagina is vervolgens een ander handschrift te zien. Het zijn de woorden van Therissa, die liefdevol Johns dagboek afsluit:

‘Er is bijna twee en een half jaar voorbij gegaan sinds de laatste notitie. En de gebeurtenissen die erop volgden zijn zo verdrietig, zo hartverscheurend voor deze levensgezellin van de schrijver dat zij deze pen al vaak heeft neergelegd alvorens deze notitie te maken. Verlies en eenzaamheid zijn [aan] de orde van de dag en dat zal tot het einde zo blijven. (…) Zal de tijd dit verdriet verzachten, zal ik in staat zijn om dit oude thuis te verlaten zonder het gevoel dat hij op mij wacht, dat hij mij roept? Ik ben alleen tevreden als ik thuis ben, waar ik het gevoel heb dat hij over mij waakt, dat hij altijd bij mij is.

‘Op 11 maart 1923 ging John Haslem Clark heen na slechts één week ziek te zijn geweest. Hij leek zozeer zichzelf, hij praatte en was actief bezig. Wij hadden geen idee dat het einde zo nabij was totdat hij enkele uren voorafgaand aan zijn dood het bewustzijn kwijtraakte. O, mogen wij allen zo rein en zuiver zijn en zo klaar om voor onze Schepper te verschijnen.’10

Wij kennen de details niet van hoe het leven van John en Therissa er uitzag als zij over hun dagelijkse drempels heenstapten. Maar wij weten wél hoe 56 jaar dagelijkse gesprekken hen uiteindelijk vormden tot de mensen die zij werden en de onderlinge liefde die zij bereikt hebben.

Als ons jonge paar maar kon weten dat dit de liefde is die zij kunnen voelen en begrijpen aan het eind van hun leven, wat zouden ze daar dan niet voor geven! Ze zouden meer luisteren en betere keuzes doen, telkens weer, dag in, dag uit, kruising na kruising. Ze zouden door geduld en ervaring leren dat ‘werken een zichtbare uiting van liefde’ is.11 Ze zouden beseffen dat hun huwelijk hen met het verstrijken van de jaren helpt om betere discipelen van Jezus Christus te worden, dat ze zelfs wat meer op Hem gaan lijken. Dan zouden ze bij het overschrijden van de laatste drempel van het sterfelijk leven begrijpen dat de mate waarin zij één met Hem zijn geworden de mate is waarin zij één met elkaar zijn geworden.

Noten

  1. Zie Liahona, oktober 2004, p. 49; cursivering toegevoegd.

  2. Zie Elaine Pagels, Adam, Eve, and the Serpent (1988), p. 68.

  3. Donald W. Parry, hoogleraar aan de Brigham Young University, hielp met de vertalingen uit het Hebreeuws.

  4. ‘For Time and All Eternity’, Ensign, november 1993, p. 22.

  5. ‘The Blessings and Responsibilities of Womanhood’, Ensign, maart 1976, p. 72.

  6. ‘Privileges and Responsibilities of Sisters’, Ensign, november 1978, p. 106.

  7. Zie Wherefore, Ye Must Press Forward, (1977), p. 127.

  8. Zie Bruce C. Hafen, A Disciple’s Life: The Biography of Neal A. Maxwell (2002), pp. 14–15, 555.

  9. Madeleine L’Engle, The Irrational Season (1976), p. 98.

  10. Bruce C. Hafen, Covenant Hearts: Marriage and the Joy of Human Love (2005), pp. 265–266.

  11. Kahlil Gibran, The Prophet (1973), p. 28.