Wereldwijde devotionals
Opdat we niet zouden ‘terugdeinzen’ (LV 19:18)


Opdat we niet zouden ‘terugdeinzen’ (LV 19:18)

CES-haardvuuravond voor jongvolwassenen • 3 maart 2013 • University of Texas, Arlington

Ik ben dankbaar dat ik mag deelnemen aan deze haardvuuravond, samen met jongeren van de kerk over de hele wereld. Ik geef om jullie en ik waardeer deze gelegenheid om samen te aanbidden.

Susan heeft van belangrijke waarheden getuigd. En ieder van ons die haar leringen consequent toepast in zijn dagelijks leven zal daar zegeningen en kracht door opdoen. Susan is een rechtschapen vrouw, een uitverkoren dame, en de liefde van mijn leven.

Ik heb gepeinsd en oprecht gebeden tot onze hemelse Vader om te weten te komen hoe ik jullie vanavond het beste van dienst kan zijn. Ik bid dat de macht van de Heilige Geest bij ieder van ons zal zijn — dat we zullen denken wat we moeten denken, voelen wat we moeten voelen, en leren wat we moeten leren, en doen waarvan we weten dat we het moeten doen, en worden wat de Heer graag wil dat wij worden.

Een toegewijd discipel en een voorbeeld van iemand die niet terugdeinst

Ouderling Neal A. Maxwell was een geliefd discipel van de Heer Jezus Christus. Hij was 23 jaar lang, van 1981 tot en met 2004, lid van het Quorum der Twaalf Apostelen. De geestelijke kracht die uitging van zijn leringen en zijn voorbeeld van trouw discipelschap waren en zijn de leden van de herstelde kerk van de Heiland en de mensen in de wereld tot grote zegen.

In oktober 1997 ontvingen mijn vrouw en ik ouderling Maxwell en zijn vrouw aan de Brigham Young University–Idaho. Ouderling Maxwell zou tot de studenten, medewerkers en de faculteit spreken. Iedereen op de campus zag uit naar zijn bezoek en bereidde zich ernstig voor op zijn boodschap.

Eerder dat jaar had ouderling Maxwell wegens leukemie 46 dagen en nachten slopende chemotherapie gehad. Kort na zijn behandelingen en zijn ontslag uit het ziekenhuis, hield hij een korte toespraak tijdens de algemene aprilconferentie van de kerk. Met therapie verliep zijn herstel voorspoedig in de lente en de zomer, maar ouderling Maxwell had slechts weinig energie en uithoudingsvermogen toen hij naar Rexburg reisde. Susan en ik haalden ouderling Maxwell en zijn vrouw op van de luchthaven en namen ze mee naar ons huis om voorafgaand aan de devotional wat uit te rusten en een licht middagmaal te gebruiken.

Tijdens de gesprekken die ik die dag met ouderling Maxwell had, vroeg ik hem wat hij door zijn ziekte had geleerd. Ik zal me altijd zijn nauwkeurige, doordringende antwoord herinneren. ‘Dave,’ zei hij, ‘ik heb geleerd dat niet terugdeinzen belangrijker is dan overleven.’

Zijn antwoord op mijn vraag was een beginsel waar hij tijdens zijn chemotherapie aanzienlijke ervaring mee had opgedaan. Toen ouderling Maxwell in januari 1997 met zijn vrouw naar het ziekenhuis reed voor zijn eerste ronde behandelingen, bleven ze na het parkeren van de auto samen even zitten mijmeren. Ouderling Maxwell ‘slaakte een diepe zucht en keek [zijn vrouw] aan. Hij pakte haar hand en zei: […] “Ik wil gewoon niet terugdeinzen.”’ (Bruce C. Hafen, A Disciple’s Life: The Biography of Neal A. Maxwell [2002], 16.)

In zijn toespraak tijdens de oktoberconferentie van 1997, met de titel ‘Het zoenbloed van Christus toepassen’, onderwees ouderling Maxwell uit persoonlijke ervaring: ‘Treden we onze eigen […] beproevingen tegemoet, dan kunnen ook wij, net als Jezus, onze hemelse Vader smeken dat we niet zullen ‘terugdeinzen’, wat terugtrekken of terugschrikken betekent (LV 19:18). Niet terugdeinzen is veel belangrijker dan overleven! Bovendien maakt een bittere beker leegdrinken zonder verbitterd te raken ook deel uit van Jezus navolgen.’ (Ensign, november 1997, p. 22.)

Het antwoord dat ouderling Maxwell op mijn vraag gaf, zette me aan het denken over de leringen van ouderling Orson F. Whitney, die ook lid van het Quorum der Twaalf Apostelen was: ‘Geen enkele pijn die we verduren, geen enkele beproeving die we doormaken, is een verkwisting. Het draagt bij tot onze vorming, tot de ontwikkeling van eigenschappen als geduld, geloof, standvastigheid en nederigheid. Alles wat wij lijden en doorstaan, vooral als we het geduldig doorstaan, ontwikkelt ons karakter, zuivert ons hart, verruimt onze ziel en maakt ons zachtaardiger en liefdevoller, waardiger om kinderen van God genoemd te worden, […] en door verdriet en leed, arbeid en beproeving, zullen we de opleiding ontvangen waarvoor wij hier op aarde zijn gekomen.’ (Aangehaald door Spencer W. Kimball in Faith Precedes the Miracle [1972], p. 98.)

En deze Schriftteksten over het lijden van de Heiland, toen Hij het oneindige en eeuwige zoenoffer bracht, troffen mij nog dieper en kregen meer betekenis voor me:

‘Daarom gebied Ik u zich te bekeren — bekeer u, opdat Ik u niet sla met de roede van mijn mond, en met mijn verbolgenheid, en met mijn toorn, en uw lijden hevig zij — hoe hevig weet u niet, hoe intens weet u niet, ja, hoe zwaar te dragen weet u niet.

‘Want zie, Ik, God, heb deze dingen voor allen geleden, opdat zij niet behoeven te lijden als zij zich bekeren;

‘maar als zij zich niet bekeren, moeten zij lijden zoals Ik;

‘welk lijden Mij, ja, God, de grootste van allen, van pijn deed sidderen en uit iedere porie bloeden, en naar lichaam en geest deed lijden — en Ik wilde dat Ik de bittere beker niet behoefde te drinken, en kon terugdeinzen —

‘Niettemin, ere zij de Vader, en Ik dronk de beker en voleindigde mijn voorbereidingen voor de kinderen der mensen’ (LV 19:15–19).

De Heiland deinsde in Getsemane en op Golgota niet terug.

Ook ouderling Maxwell deinsde niet terug. Deze machtige apostel zette gestaag door en werd gezegend met extra tijd in het sterfelijk leven om lief te hebben, te dienen, te onderwijzen en te getuigen. Die laatste jaren van zijn leven waren in woord en daad een nadrukkelijk uitroepteken achter zijn voorbeeld van toegewijd discipelschap.

Ik geloof dat de meesten onder ons beslist van een man met de geestelijke capaciteiten, ervaring en het kaliber van ouderling Maxwell ernstige ziekte en de dood tegemoet zou treden met een begrip van Gods plan van geluk, met zekerheid, charme en waardigheid. En dat deed hij beslist. Maar het is vandaag mijn bedoeling om te getuigen dat dergelijke zegeningen niet uitsluitend zijn voorbehouden aan algemene autoriteiten of een klein aantal leden van de kerk.

Sinds mijn roeping om de vacature in het Quorum der Twaalf te vervullen die door het overlijden van ouderling Maxwell was ontstaan, heb ik door mijn opdrachten en reizen over de hele wereld getrouwe, moedige en heldhaftige heiligen der laatste dagen ontmoet. Ik wil jullie vertellen over een jonge man en een jonge vrouw die mij tot zegen zijn geweest, met wie ik essentiële geestelijke lessen heb geleerd over niet terugdeinzen en onze persoonlijke wil ‘op [laten gaan] in de wil van de Vader’ (Mosiah 15:7).

Het is een waar verhaal, en de personen bestaan echt. Ik zal echter niet de ware namen gebruiken van de betrokken personen. Ik zal de jonge man John noemen en de jonge vrouw Heather. Ik zal met hun toestemming ook enkele notities uit hun dagboeken aanhalen.

Niet mijn wil maar de uwe geschiede

John is een waardige priesterschapsdrager en heeft een goede voltijdzending vervuld. Toen hij na zijn zending naar huis was teruggekeerd, ging hij uit met een fijne, rechtschapen jonge vrouw, Heather, met wie hij trouwde. John was 23 en Heather 20 toen ze voor tijd en eeuwigheid in het huis des Heren aan elkaar werden verzegeld. Houd alsjeblieft tijdens het verloop van dit verhaal die leeftijden van John en Heather in gedachten.

Ongeveer drie weken na hun tempelhuwelijk werd bij John botkanker vastgesteld. Omdat de kankergezwellen ook in zijn longen werden gevonden, waren de vooruitzichten niet goed.

John schreef in zijn dagboek: ‘Dit was de bangste dag van mijn leven. Niet alleen omdat ik te horen kreeg dat ik kanker had, maar omdat ik pas getrouwd was en op de een of andere manier het gevoel kreeg dat ik als echtgenoot tekort was geschoten. Ik was de kostwinner en beschermer van ons nieuwe gezinnetje en nu — na die rol drie weken vervuld te hebben — kreeg ik het gevoel dat ik had gefaald. Ik weet dat het een absurde gedachte was, maar het is een van de rare gedachten die ik bij deze crisis had.’

Heather schreef: ‘Dit was verpletterend nieuws, en ik herinner me heel goed hoe het onze kijk op het leven sterk veranderde. Ik zat in de wachtkamer van het ziekenhuis bedankbriefjes te schrijven aan bruiloftsgasten terwijl we wachtten op de uitslag van de onderzoeken [die bij John waren gedaan]. Maar toen we hoorden dat [John] kanker had, leken de pannen en andere kookspullen niet meer zo belangrijk. Dit was de naarste dag van mijn leven, maar ik herinner me dat ik die avond bij het slapen gaan dankbaar was voor onze tempelverzegeling. Hoewel de artsen [John] maar dertig procent kans gaven dat hij het zou overleven, wist ik dat ik, als we getrouw bleven, honderd procent kans had om voor eeuwig bij hem te zijn.’

Ongeveer een maand later begon John aan de chemotherapie. Hij beschreef die ervaring als volgt: ‘Ik werd van de behandelingen zieker dan ik ooit was geweest. Mijn haar viel uit, ik viel bijna twintig kilo af, en het voelde alsof mijn lichaam uit elkaar viel. De chemotherapie raakte me ook emotioneel, mentaal en geestelijk. Het leven was in die maanden met chemotherapie als een achtbaan met hoogte- en dieptepunten, en alles wat daar tussenin zit. Maar [Heather] en ik bleven ondanks alles geloven dat God me zou genezen. We wisten het gewoon.’

Heather legde deze gedachten en gevoelens vast: ‘Ik kon niet tegen de gedachte dat [John] de nacht alleen door zou brengen in het ziekenhuis, dus sliep ik ’s nachts op het bankje in zijn kamer. We kregen overdag veel bezoek van vrienden en familie, maar de nachten waren het zwaarst. Ik lag dan naar het plafond te staren en me af te vragen wat onze hemelse Vader voor plannen met ons had. Soms dwaalden mijn gedachten af en werden ze duister en kreeg mijn angst om [John] kwijt te raken me bijna in zijn greep. Maar ik wist dat die gedachten niet van onze hemelse Vader kwamen. Ik bad vaker om troost, en de Heer gaf me de kracht om door te gaan.’

Drie maanden later onderging John een operatie om een tumor uit zijn been te verwijderen. John vertelde daarover: ‘De operatie was erg belangrijk voor ons omdat er pathologische onderzoeken naar de tumor zouden worden gedaan om te zien in hoeverre die levensvatbaar was en in hoeverre de kankertumor dood was. Die analyse zou ons de eerste indicatie geven hoe doeltreffend de chemotherapie was en hoe agressief de toekomstige behandelingen moesten zijn.’

Twee dagen na de operatie bezocht ik John en Heather in het ziekenhuis. We hadden het over mijn kennismaking met John in het zendingsveld, hun huwelijk, de kanker en de lessen van eeuwig belang die we leren door de beproevingen in het sterfelijk leven. Toen het bezoek ten einde liep, vroeg John mij om een zalving. Ik antwoordde dat ik dat met plezier zou doen, maar dat ik hem eerst wat vragen moest stellen.

Toen stelde ik hem vragen die ik niet van plan was geweest te vragen, die ik zelfs niet eens overwogen had: ‘[John], heb je het geloof om niet genezen te worden? Als het de wil van onze hemelse Vader is dat je in je jeugd door de dood overgaat naar de geestenwereld om daar je bediening voort te zetten, heb je dan het geloof om je aan zijn wil te onderwerpen en niet genezen te worden?’

Eerlijk gezegd was ik verrast door de vragen die mij werden ingegeven om aan dit paartje te stellen. In de Schriften maakten de Heiland en zijn dienstknechten vaak gebruik van de geestelijke gave van genezing (zie 1 Korintiërs 12:9;LV 35:9; 46:20) en onderkenden zij iemands geloof om genezen te worden (zie Handelingen 14:9; 3 Nephi 17:8; LV 46:19). Maar tijdens het gesprek dat ik met John en Heather had, bij onze worsteling met deze vragen, begonnen we steeds beter te begrijpen dat als het Gods wil was dat deze fijne jonge man zou genezen, die zegening alleen maar kon worden ontvangen als dit moedige paartje eerst het geloof had om niet genezen te worden. Met andere woorden, John en Heather moesten door de verzoening van de Heer Jezus Christus de neiging van de ‘natuurlijke mens’ (Mosiah 3:19) overwinnen, die wij allemaal hebben, om voortdurend ongeduldig te vragen om de zegeningen die we willen ontvangen, zegeningen die we menen te verdienen.

We erkenden een beginsel dat op elke toegewijde discipel van toepassing is: een sterk geloof in de Heiland houdt in dat we onderworpenheid aan zijn wil en timing in ons leven aanvaarden, zelfs als de uitkomst niet is wat we hopen of willen. John en Heather verlangden beslist naar genezing en smeekten er met heel hun macht, verstand en sterkte om. Maar belangrijker was dat zij bereid waren om zich ‘gewillig te onderwerpen aan alles wat de Heer goeddunkt[e hun] op te leggen, ja, zoals een kind zich aan zijn vader onderwerpt’ (Mosiah 3:19). Ja, zij waren echt bereid om Hem hun ‘gehele ziel als offerande’ aan te bieden (Omni 1:26) en nederig te bidden: ‘Vader, indien Gij wilt, neem deze beker van Mij weg; doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede!’ (Lucas 22:42.)

Wat John, Heather en mij aanvankelijk onthutsende vragen leken, werd een doordringend patroon van schijnbare evangelische tegenstrijdigheden. Denk eens na over deze uitspraak van de Heiland: ‘Wie zijn leven vindt, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het vinden’ (Matteüs 10:39). Hij heeft ook gezegd: ‘Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten’ (Matteüs 19:30). En de Heer heeft zijn discipelen in de laatste dagen gezegd: ‘En door uw woord zullen vele hooggeplaatsten worden vernederd, en door uw woord zullen vele laaggeplaatsten worden verhoogd’ (LV 112:8). Dus leek het geloof om niet genezen te worden goed te passen in een opvallend patroon van indrukwekkende schijnbare tegenstellingen die van ons vergen dat wij vragen, zoeken en kloppen opdat wij kennis en begrip mogen krijgen (zie 3 Nephi 14:17).

Toen John de nodige tijd had genomen om over mijn vragen na te denken en met zijn vrouw te praten, zei hij tegen mij: ‘Ouderling Bednar, ik wil niet sterven. Ik wil [Heather] niet achterlaten. Maar als het de wil van de Heer is dat ik naar de geestenwereld ga, dan kan ik dat denk ik wel accepteren.’ Mijn hart was vol waardering en bewondering voor dit jonge paar toen ik zag hoe ze de meest veeleisende van alle geestelijke worstelingen tegemoet traden: hun onderwerping en overgave aan Gods wil. Mijn geloof werd gesterkt toen ik dit paar zag toestaan dat hun sterke, begrijpelijke verlangens opgingen ‘in de wil van de Vader’ (Mosiah 15:7).

John schreef over zijn reactie op ons gesprek en de zegen die hij kreeg: ‘Ouderling Bednar vertelde ons over het idee van ouderling Maxwell dat het beter is niet terug te deinzen dan te overleven. En toen vroeg hij ons: “Ik weet dat je het geloof hebt om genezen te worden, maar heb je ook het geloof om niet te genezen?” Dat denkbeeld was mij volkomen vreemd. Vroeg hij in feite of ik het geloof had om Gods wil te aanvaarden als het zijn wil was dat ik niet zou genezen? Als de tijd al bijna aanbrak dat ik door de dood naar de geestenwereld moest gaan, was ik dan bereid om mij daaraan te onderwerpen en het te aanvaarden?’

John vervolgde: ‘Het geloof hebben om niet te genezen, leek tegen mijn gevoelens in te gaan; maar die visie veranderde mijn denkwijze en die van mijn vrouw, en stelde ons in staat om volledig op het plan van de Heer voor ons te vertrouwen. We leerden dat we het geloof moesten hebben dat de Heer de leiding heeft, wat de uitkomst ook mag zijn, en dat Hij ons van hier naar onze bestemming zal leiden. Toen we baden, veranderden onze smeekbeden van “Maak me alstublieft beter” in “Geef me alstublieft het geloof om de uitkomst die u voor mij in gedachten hebt te aanvaarden.”

‘Ik was ervan overtuigd dat daar ouderling Bednar een apostel was, hij mijn lichaamsdelen in het gareel zou brengen, en dat ik uit bed zou springen en ronddansen, of iets dergelijks dramatisch! Maar toen hij me die dag een zegen gaf, verbaasde ik me erover dat zijn woorden vrijwel hetzelfde waren als die van mijn vader, mijn schoonvader en mijn zendingspresident. Ik besefte dat het uiteindelijk niet uitmaakt wie mij de handen oplegt. Gods macht verandert niet, en zijn wil wordt ons individueel en door zijn bevoegde dienstknechten bekendgemaakt.’

Heather schreef: ‘Het was voor mij een dag vol gemengde gevoelens. Ik was ervan overtuigd dat ouderling Bednar [John] de handen op zou leggen en hem zou genezen van zijn kanker. Ik wist dat hij door de macht van het priesterschap kon genezen, en ik wilde zo graag dat dit zou gebeuren. Toen hij ons had geleerd dat we ook het geloof moeten hebben om niet te genezen, was ik doodsbang. Tot dat moment had ik nooit geaccepteerd dat het de bedoeling van de Heer kon zijn dat ik mijn man kwijt zou raken. Mijn geloof hing af van de uitkomst die ik wenste. Het was, om het zo maar uit te drukken, een ééndimensionaal geloof. Hoewel het aanvankelijk een erg beangstigende gedachte was dat er misschien geen genezing zou plaatsvinden, bevrijdde die me van mijn zorgen. Daardoor kon ik er volledig op vertrouwen dat mijn hemelse Vader mij beter kende dan ik mezelf, en dat Hij zou doen wat voor mij en John het beste was.’

Ik gaf John een zegen en er gingen weken, maanden en jaren voorbij. Johns kanker ging op wonderbaarlijke wijze in remissie. Hij kon zijn universitaire studie afmaken en kreeg een goede baan. John en Heather bleven hun band sterken en genoten van hun leven samen.

Enige tijd later kreeg ik echter een brief van John en Heather waarin ze schreven dat de kanker terug was. De chemotherapie werd hervat en er werd een operatie gepland. John legde uit: ‘Dit nieuws was niet alleen een teleurstelling voor [Heather] en mij, maar we wisten ook niet wat we ervan moesten denken. Was er iets dat we de eerste keer niet geleerd hadden? Verwachtte de Heer nog meer van ons? Toen ik opgroeide als heilige der laatste dagen, was het heel normaal om naar de kerk te gaan en te horen dat “elke beproeving die God ons geeft voor ons welzijn is.” Maar om eerlijk te zijn, zag ik niet in hoe dit voor mijn welzijn was!

‘Dus begon ik om duidelijkheid te bidden, ik vroeg of de Heer me wilde laten inzien waarom de kanker terug was. Op een dag las ik in het Nieuwe Testament en kreeg mijn antwoord. Ik las over Christus die met zijn apostelen op het meer was toen er een storm opstak. De discipelen waren bang dat de boot zou kapseizen, gingen naar de Heiland en vroegen: “Meester, trekt Gij U er niets van aan, dat wij vergaan?” Dat was precies hoe ik me voelde! Trekt Gij U er niets van aan dat ik kanker heb? Trekt Gij U er niets van aan dat we een gezin willen stichten? Maar toen ik verder las, vond ik mijn antwoord. De Heer keek hen aan en zei: “Hoe hebt gij geen geloof?” En Hij strekte zijn hand uit en stilde de wateren.

‘Op dat moment moest ik me wel afvragen: “Geloof ik dat echt? Geloof ik echt dat Hij die dag de wateren stilde? Of is dat gewoon een mooi verhaal om te lezen?” Het antwoord luidt: ik geloof het, en omdat ik weet dat Hij de wateren stilde, wist ik meteen dat Hij me kon genezen. Tot op dat moment vond ik het moeilijk om de noodzaak tot geloof oefenen in Christus te rijmen met de onvermijdelijkheid van zijn wil. Ik zag ze als twee afzonderlijke zaken, en soms had ik het gevoel dat de een de ander tegensprak. “Waarom zou ik geloof hebben als het uiteindelijk zijn wil is die wordt voltrokken?” vroeg ik me af. Van toen af aan wist ik dat geloof hebben — in elk geval in mijn situatie — niet noodzakelijkerwijs inhield dat ik wist dat Hij me écht zou genezen, maar dat Hij me kón genezen. Ik moest geloven dat Hij dat kon, en of het dan gebeurde of niet, was aan Hem.

‘Toen ik die twee denkbeelden naast elkaar liet bestaan en ik me op geloof in Jezus Christus en volledige onderwerping aan zijn wil richtte, kreeg ik meer troost en gemoedsrust. Het was opmerkelijk om de hand van de Heer in ons leven te herkennen. Er zijn allerlei dingen goed gekomen, er zijn wonderen gebeurd, en we worden voortdurend verootmoedigd als we zien hoe Gods plan voor ons zich ontvouwt.’

Ik herhaal nadrukkelijk uit Johns woorden: ‘Toen ik die twee denkbeelden naast elkaar liet bestaan en ik me op geloof in Jezus Christus en volledige onderwerping aan zijn wil richtte, kreeg ik meer troost en gemoedsrust.’

Met rechtschapenheid en geloof kunnen we beslist bergen verzetten — als bergen verzetten Gods doeleinden bereikt en het in overeenstemming met zijn wil is. Met rechtschapenheid en geloof kunnen we zeker de zieken, doven of lammen genezen — als die genezing Gods doeleinden bereikt en het in overeenstemming met zijn wil is. Dat betekent dus dat zelfs met groot geloof veel bergen niet verzet worden. En dat niet alle zieken en zwakken genezen worden. Als alle tegenslag werd beperkt, als alle kwalen werden genezen, zouden de voornaamste doelen van het plan van de Vader worden gedwarsboomd.

Veel lessen die we in het sterfelijk leven moeten leren, zijn alleen maar te leren door wat we meemaken, wat soms lijden inhoudt. En God verwacht van ons, en vertrouwt erop, dat wij de tegenspoed in het sterfelijk leven met zijn hulp tegemoet treden, zodat we kunnen leren wat we moeten leren, en uiteindelijk kunnen worden wat we in de eeuwigheid moeten worden.

De zin van alles

Dit verhaal over John en Heather is zowel gewoon als ongewoon. Dit jonge echtpaar staat voor miljoenen verbondsgetrouwe heiligen der laatste dagen over de hele wereld die voortgaan op het enge en smalle pad, met standvastig geloof in Christus en volmaakt stralende hoop. John en Heather hadden geen leiderschapsfuncties van aanzien in de kerk, ze waren niet verwant aan algemene autoriteiten en ze hadden soms twijfels en angsten. In veel van die opzichten is hun verhaal heel gewoon.

Maar, broeders en zusters, deze jonge man en jonge vrouw werden op bijzondere manieren gezegend om door kwelling en ontbering essentiële lessen voor de eeuwigheid te leren. Ik heb jullie dit verhaal verteld omdat John en Heather, die zozeer op velen van jullie lijken, zijn gaan inzien dat niet terugdeinzen belangrijker is dan overleven. En daarmee werd hun belevenis er een die niet voornamelijk ging over leven en doodgaan, maar over leren, leven en worden.

De krachtige geestelijke combinatie van geloof in de heilige naam van Jezus Christus, van zachtmoedige onderwerping aan zijn wil en timing, van doorzetten ‘met onvermoeide ijver’ (Helaman 15:6), en van het in alles erkennen van zijn hand, leidt tot de vreedzame dingen van Gods koninkrijk die vreugde en eeuwig leven geven (zie LV 42:61). Toen dit echtpaar voor schijnbaar verpletterende beproevingen stond, leidden zij een ‘stil en rustig leven […] in alle godsvrucht’ (1 Timoteüs 2:2). Ze wandelden vredig (zie Moroni 7:4) met en onder de mensenkinderen. ‘En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, [behoedde hun] harten en [hun] gedachten […] in Christus Jezus’ (Filippenzen 4:7).

Voor velen van jullie is hun verhaal jullie verhaal, of was het dat, of had het dat kunnen zijn. Je staat voor soortgelijke moeilijkheden, of je hebt ervoor gestaan of komt er nog voor te staan, met dezelfde moed en het geestelijk perspectief dat John en Heather hadden. Ik weet niet waarom sommige mensen de lessen van de eeuwigheid door beproeving en lijden leren, en andere mensen soortgelijke lessen leren door redding en genezing. Ik ben ook niet op de hoogte van alle redenen, noch alle doelen, en ik weet niet alles van de timing van de Heer. Met Nephi kunnen jullie en ik zeggen dat ‘ik niet de betekenis van alle dingen’ ken (1 Nephi 11:17).

Maar sommige dingen weet ik absoluut zeker. Ik weet dat we geestzoons en -dochters zijn van een liefhebbende hemelse Vader. Ik weet dat de eeuwige Vader het plan van geluk heeft opgesteld. Ik weet dat Jezus Christus onze Heiland en Verlosser is. Ik weet dat Jezus het plan van de Vader mogelijk heeft gemaakt door zijn oneindige en eeuwige verzoening. Ik weet dat de Heer, Die ‘voor ons gewond, doorboord’ werd (‘Jezus van Nazaret, Heiland en Heer’, lofzang 121), zijn volk ‘naargelang hun zwakheden’ (Alma 7:12) kan steunen en sterken. En ik weet dat het een van de grootste zegeningen in dit sterfelijk leven is als we niet terugdeinzen en toestaan dat onze eigen wil ‘geheel opgaat in de wil van de Vader’ (Mosiah 15:7).

Hoewel ik niet alles weet over hoe, wanneer en waar deze zegeningen voorkomen, weet ik wel dat ze bestaan, en getuig ik daarvan. Ik getuig dat al deze dingen waar zijn, en dat we door de macht van de Heilige Geest genoeg weten om een zeker getuigenis te geven van de goddelijke afkomst, het bestaan en de werking ervan. Mijn geliefde broeders en zusters, ik smeek deze zegen over jullie af: dat als jullie doorzetten met standvastig geloof in Christus, je gezegend wordt met het vermogen om niet terug te deinzen. Dat getuig ik, en die zegen smeek ik af, in de heilige naam van de Heer Jezus Christus. Amen.

© 2013 Intellectual Reserve, Inc. Alle rechten voorbehouden. Origineel vrijgegeven: 8/12. Ter vertaling vrijgegeven: 8/12. Titel van het origineel: That We Might “Not … Shrink. Dutch. PD50045417 120