Schriften
Jakob 3


Hoofdstuk 3

De reinen van hart ontvangen het aangename woord van God — De rechtschapenheid van de Lamanieten overtreft die van de Nephieten — Jakob waarschuwt voor ontucht, wellust en iedere vorm van zonde. Ongeveer 544–421 v.C.

1 Maar zie, ik, Jakob, wil spreken tot u die rein van hart bent. Vertrouw op God met een onwrikbaar gemoed en bid tot Hem met buitengewoon groot geloof, en Hij zal u in uw ellende vertroosten, en Hij zal uw zaak bepleiten en gerechtigheid doen neerkomen op hen die uw vernietiging zoeken.

2 O, u allen die rein van hart bent, hef uw hoofd op en neem het aangename woord van God aan en vergast u aan zijn liefde; want dat mag u, als uw gemoed aonwrikbaar is, voor eeuwig doen.

3 Maar wee, wee u die niet rein van hart bent, die heden avuil bent voor het aangezicht van God; want tenzij u zich bekeert, wordt het land omwille van u vervloekt; en de Lamanieten, die niet vuil zijn zoals u, maar niettemin met een zware vervloeking zijn bvervloekt, zullen u tot vernietiging toe geselen.

4 En de tijd komt spoedig dat zij, tenzij u zich bekeert, uw erfland zullen bezitten, en dat de Here God de rechtvaardigen uit uw midden zal awegvoeren.

5 Zie, de Lamanieten, uw broeders, die u haat wegens hun vuilheid en wegens de vervloeking die op hun huid is gekomen, zijn rechtvaardiger dan u, want zij zijn het gebod van de Heer, dat aan onze vader werd gegeven, niet avergeten — namelijk dat zij slechts één vrouw mochten hebben en geen bijvrouwen, en dat er geen hoererij onder hen mocht worden bedreven —

6 welnu, dit gebod onderhouden zij nauwgezet; en wegens die nauwgezetheid in het onderhouden van dit gebod, zal de Here God hen niet vernietigen, maar abarmhartig zijn jegens hen; en op zekere dag zullen zij een gezegend volk worden.

7 Zie, de man heeft zijn vrouw alief, en de vrouw heeft haar man lief; en de man en de vrouw hebben hun kinderen lief; en hun ongeloof en hun haat tegen u zijn een gevolg van de ongerechtigheid van hun vaderen; hoeveel beter dan zij bent u dan in de ogen van uw grote Schepper?

8 O, mijn broeders, ik vrees dat, tenzij u zich van uw zonden bekeert, hun huid blanker zal zijn dan die van u wanneer u met hen voor de troon van God wordt gebracht.

9 Daarom geef ik u een gebod, dat het woord van God is, dat u hen niet meer zult beschimpen wegens de donkerheid van hun huid; evenmin zult u hen beschimpen wegens hun vuilheid; u zult daarentegen aan uw eigen vuilheid denken en beseffen dat hun vuilheid aan hun vaderen te wijten is.

10 Welnu, u zult aan uw akinderen denken, hoe u hun hart hebt gegriefd door het voorbeeld dat u hun hebt gegeven; en bedenk ook dat u uw kinderen, wegens uw vuilheid, wellicht tot de ondergang voert, en dat hun zonden ten laatsten dage op uw hoofd zullen neerkomen.

11 O, mijn broeders, luister naar mijn woorden; wek de vermogens van uw ziel op; schud uzelf awakker uit de sluimering van de dood; en bevrijd u van de pijnen van de bhel, opdat u geen cengelen van de duivel wordt om in die poel van vuur en zwavel te worden geworpen, hetgeen de tweede ddood is.

12 En nu sprak ik, Jakob, nog veel meer dingen tot het volk van Nephi om hen te waarschuwen tegen aontucht en bwellust en iedere soort zonde, en hun de vreselijke gevolgen daarvan uit te leggen.

13 En nog geen honderdste deel van de handelingen van dit volk, dat nu talrijk begon te worden, kan op adeze platen worden geschreven; vele van hun handelingen zijn echter geschreven op de grote platen, alsmede hun oorlogen en hun twisten en de regering van hun koningen.

14 Deze platen worden de platen van Jakob genoemd, en ze zijn door de hand van Nephi vervaardigd. En ik houd ermee op deze woorden te spreken.