Handboeken en roepingen
28. Tempelverordeningen voor de overledenen


‘28. Tempelverordeningen voor de overledenen’, Algemeen handboek: dienen in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (2020).

‘28. Tempelverordeningen voor de overledenen’, Algemeen handboek.

Afbeelding
doopvont

28.

Tempelverordeningen voor de overledenen

28.0

Inleiding

Families voor eeuwig verenigen maakt deel uit van Gods werk van heil en verhoging (zie 1.2). Verordeningen die in de tempel worden verricht, maken het mogelijk dat families voor eeuwig bij elkaar zijn en een volheid van vreugde in Gods tegenwoordigheid genieten.

Willen de kinderen van onze hemelse Vader tot Hem terugkeren, dan moet ieder van hen zich bekeren, de verordeningen van heil en verhoging waardig zijn, en de verbonden nakomen die bij elke verordening horen. De verordeningen van heil en verhoging zijn:

  • Doop.

  • Bevestiging en de gave van de Heilige Geest.

  • Verlening van het Melchizedeks priesterschap en ordening tot een ambt (voor mannen).

  • Tempelbegiftiging (inclusief voorverordeningen).

  • Tempelverzegeling.

Onze hemelse Vader wist dat veel van zijn kinderen deze verordeningen in hun aardse leven niet zouden ontvangen. Hij bereidde voor hen een andere manier om verordeningen te ontvangen en verbonden met Hem te sluiten. In tempels kunnen verordeningen plaatsvervangend worden verricht. Dat betekent dat een levende persoon verordeningen ontvangt voor iemand die overleden is. In de geestenwereld kunnen overleden personen zelf bepalen of zij de voor hen verrichte verordeningen aanvaarden of verwerpen (zie Leer en Verbonden 138:19, 32–34, 58–59).

De verordeningen van heil en verhoging zijn niet nodig en worden niet verricht voor wie in dit leven niet toerekeningsvatbaar waren (zie 18.1, 28.3.2 en 28.3.3).

Kerkleden worden aangemoedigd om de gegevens op te sporen van overleden familieleden die de verordeningen van heil en verhoging niet hebben ontvangen. De leden verrichten de verordeningen vervolgens ten behoeve van die familieleden (zie Maleachi 4:5–6; 1 Korinthe 15:29; Leer en Verbonden 2:1–3; 128:15–18; zie ook 25.1 in dit handboek).

Als kerkleden geen familienamen voor tempelwerk hebben klaargemaakt (zie 28.1.1), krijgen zij in de tempel namen van overledenen die verordeningen nodig hebben.

De leden worden aangemoedigd om zo vaak als hun omstandigheden dat toelaten naar de tempel te gaan, of ze nu plaatsvervangende verordeningen voor hun eigen familieleden verrichten of voor personen van wie de tempel de namen verstrekt.

Kerkleden worden gezegend als ze tempelverordeningen voor overledenen verrichten. Terwijl ze plaatsvervangende verordeningen verrichten, kunnen ze stilstaan bij hun eigen tempelverbonden en hun toewijding om die verbonden na te komen.

De ringpresident en bisschop helpen de leden zich voor te bereiden, zodat de betrokkenen een positieve ervaring kunnen hebben wanneer ze tempelverordeningen verrichten. Dat doen ze door in de leerstellige basis van het tempelwerk te onderwijzen en de leden de richtlijnen voor dit werk duidelijk te maken. Zie hoofdstuk 25 voor meer informatie.

28.1

Algemene richtlijnen voor het verrichten van plaatsvervangende verordeningen

Voor overledenen die ten tijde van hun overlijden 8 jaar of ouder waren, mogen plaatsvervangende verordeningen verricht worden. Er mogen, onder een van de volgende voorwaarden, voor alle overleden personen dertig dagen na hun overlijdensdatum plaatsvervangende verordeningen worden verricht (zie 28.3 voor uitzonderingen):

  • Een naast familielid van de overledene (ongescheiden huwelijkspartner, volwassen kind, ouder, broer of zus) stuurt de naam voor tempelverordeningen in.

  • Een naast familielid van de overledene (ongescheiden huwelijkspartner, volwassen kind, ouder, broer of zus) geeft toestemming voor het verrichten van de verordeningen.

Als geen van de bovenstaande voorwaarden van toepassing is, mogen er 110 jaar na de geboorte van de overledene plaatsvervangende tempelverordeningen worden verricht.

Zie voor meer informatie de volgende artikelen op FamilySearch.org (voor toegang tot de artikelen moet u ingelogd zijn op FamilySearch.org):

28.1.1

De namen van overledenen klaarmaken voor tempelverordeningen

Er zijn veel hulpbronnen beschikbaar zodat de leden overleden familieleden kunnen traceren die plaatsvervangende verordeningen nodig hebben (zie 25.4 en 28.3). De volgende leidinggevenden brengen de leden bij hoe ze de namen van overleden familieleden voor tempelverordeningen klaarmaken:

  • Quorumpresidium ouderlingen en ZHV-presidium van de wijk (zie 25.2.2)

  • Wijkleider tempelwerk en familiegeschiedenis (zie 25.2.3)

  • Consulenten tempelwerk en familiegeschiedenis van de wijk (zie 25.2.4)

Waar mogelijk worden de gegevens van overleden familieleden in FamilySearch.org ingevoerd voordat er tempelverordeningen worden verricht (zie 25.4.2).

28.1.1.1

De namen van familieleden insturen

De leden sturen doorgaans alleen namen in voor plaatsvervangende tempelverordeningen van personen aan wie zij verwant zijn.

28.1.1.2

Namen insturen van beroemdheden en groepen voor wie tempelwerk niet is toegestaan

Kerkleden mogen normaliter geen namen uit de volgende groepen naar FamilySearch.org insturen:

  • Beroemdheden

  • Namen die uit afgekeurde extractieprojecten zijn gehaald

  • Joodse slachtoffers van de Holocaust

Zie voor meer informatie het volgende artikel op FamilySearch: ‘Kan ik tempelwerk doen voor slachtoffers van de Holocaust?

28.1.2

Wie aan verordeningen voor de overledenen mogen deelnemen

Alle leden met een geldige tempelaanbeveling mogen aan dopen en bevestigingen voor de doden deelnemen. Begiftigde leden met een geldige tempelaanbeveling mogen aan alle verordeningen voor overledenen deelnemen. Zie 26.3.

28.1.3

Deelname door leden met een lichamelijke of verstandelijke handicap

Leden met een handicap mogen tempelwerk voor overledenen verrichten als zij:

  • Een geldige tempelaanbeveling hebben (zie 28.1.2).

  • Voldoende begripsvermogen hebben om de verordening te begrijpen.

  • Zichzelf kunnen redden of vergezeld worden door een familielid of vriend(in) van hetzelfde geslacht die een tempelaanbeveling heeft en zo nodig hulp kan geven.

Zie 27.1.3 en 27.2.1.3.

28.1.4

Reservering maken

Leden moeten wellicht een afspraak maken om verordeningen voor overledenen te verrichten. Zie temples.ChurchofJesusChrist.org voor de contactgegevens en het reserveringenbeleid van elke tempel.

28.1.5

Tempeldienst in moedertaal

Zie 27.1.4.

28.1.6

Kleding voor tempelbezoek

Zie 27.1.5.

28.1.7

Kinderopvang

Zie 27.1.6.

28.2

Tempelverordeningen voor overledenen verrichten

Hierna worden de verordeningen uitgelegd die plaatsvervangend voor overledenen in de tempel worden verricht. Bij plaatsvervangende verordeningen mag een lid alleen als plaatsvervanger optreden voor een overledene van hetzelfde geboortegeslacht als het lid.

Tempelverordeningen voor overledenen worden doorgaans in deze volgorde verricht:

  • Doop

  • Bevestiging

  • Ordening tot het Melchizedeks priesterschap (voor mannen)

  • Voorverordeningen

  • Begiftiging

  • Verzegelingen

Als verordeningen voor de overledenen niet in de juiste volgorde werden verricht, hoeven ze niet opnieuw te worden verricht. Ze worden van kracht zodra de andere vereiste verordeningen zijn verricht.

28.2.1

Doop en bevestiging voor de doden

Ieder lid met een geldige tempelaanbeveling mag voor een of meer taken in de doopruimte worden uitgenodigd. Enkele voorbeelden:

  • Als plaatsvervanger bij dopen optreden.

  • Als getuige voor plaatsvervangende dopen optreden.

  • Als plaatsvervanger bij bevestigingen optreden.

  • Bezoekers assisteren.

  • Kleding en handdoeken uitdelen.

  • Doop- en bevestigingsverordeningen in het computersysteem helpen registreren.

Leden die plaatsvervangend optreden, kunnen er desgewenst voor kiezen om zich alleen te laten dopen of bevestigingen.

Melchizedeks-priesterschapsdragers en priesters in het Aäronisch priesterschap mogen dopen voor de doden verrichten. Melchizedeks-priesterschapsdragers mogen ook in bevestigingen voor de doden officiëren.

Alleen begiftigde mannen mogen:

  • Als vontgriffier fungeren.

  • Als bevestigingsgriffier fungeren.

Georganiseerde groepen zoals families, wijken en ringen die aan doopverordeningen willen deelnemen, spreken dat doorgaans vooraf met de tempel af (zie 28.1.4). Deze groepen worden door een of meer volwassenen met een geldige tempelaanbeveling vergezeld.

28.2.2

Begiftiging (inclusief voorverordeningen)

Bij een plaatsvervangende begiftiging voor overledenen wordt het voorverordeningsdeel van de begiftiging afzonderlijk verricht en geregistreerd (zie 27.2). Ieder begiftigd lid met een geldige tempelaanbeveling mag als plaatsvervanger optreden om deze verordeningen te ontvangen.

28.2.2.1

Verificatie van verordeningen noodzakelijk voor de begiftiging

Een overledene moet (tijdens het leven of plaatsvervangend) gedoopt en bevestigd zijn, voordat de begiftiging, inclusief het voorverordeningsdeel, ten behoeve van hem of haar wordt verricht.

Soms, als een overledene de begiftiging plaatsvervangend heeft ontvangen, wordt later ontdekt dat de doop en bevestiging die hij of zij tijdens zijn of haar leven heeft ontvangen, niet geverifieerd kunnen worden. In dat geval moet de betrokkene plaatsvervangend gedoopt en bevestigd worden. Het is niet nodig om de begiftiging na de plaatsvervangende doop en bevestiging opnieuw te verrichten.

28.2.3

Verzegeling aan huwelijkspartner en verzegeling van kinderen aan ouders

In de tempel kunnen overledenen worden verzegeld aan een huwelijkspartner met wie zij in hun leven waren getrouwd (zie 38.4.1.3 als beide huwelijkspartners nog in leven zijn en 38.4.1.7 als beide huwelijkspartners overleden zijn). Levende of overleden kinderen kunnen ook aan overledenen verzegeld worden (zie 38.4.2.2). Een begiftigd lid met een geldige tempelaanbeveling mag als plaatsvervanger bij verzegelverordeningen optreden.

De verordeningen van de doop, bevestiging, voorverordeningen en begiftiging zijn doorgaans tijdens iemands leven of plaatsvervangend verricht voordat een overledene aan een huwelijkspartner of aan zijn of haar ouders wordt verzegeld (zie 28.2). Iemand die vóór zijn of haar achtste is overleden of die niet toerekeningsvatbaar was, hoeft geen andere verordeningen te ontvangen voordat hij of zij aan zijn of haar ouders verzegeld wordt (zie 18.1, 28.3.2 en 28.3.3).

Afbeelding
verzegelkamer

28.3

Bijzondere omstandigheden

In deze paragraaf komen omstandigheden aan bod waarin sommige richtlijnen in 28.1 mogelijk niet van toepassing zijn.

28.3.1

Kinderen die voor hun geboorte overlijden (doodgeboren en miskraam)

Tempelverordeningen zijn niet nodig en worden ook niet verricht voor kinderen die vóór de geboorte zijn gestorven. Zie 38.7.3 voor meer informatie.

28.3.2

Kinderen die voor hun achtste overlijden

Kleine kinderen zijn dankzij de verzoening van Jezus Christus verlost en worden ‘behouden in het celestiale koninkrijk van de hemel’ (Leer en Verbonden 137:10). Daarom wordt er voor een kind dat voor zijn achtste overlijdt geen doop of begiftiging verricht. Verzegelingen aan ouders mogen echter wel verricht worden voor kinderen die niet in het verbond zijn geboren of die verordening in hun aardse leven niet hebben ontvangen (zie 18.1).

28.3.3

Overledenen met een verstandelijke handicap

Er mogen tempelverordeningen worden verricht voor personen van wie bekend is dat ze toerekeningsvatbaar waren (zie Leer en Verbonden 20:71). Er mogen ook tempelverordeningen worden verricht voor personen van wie de toerekeningsvatbaarheid niet bekend is.

Als duidelijk is dat een overledene een verstandelijke handicap had en niet toerekeningsvatbaar was, is de enige verordening die verricht wordt de verzegeling aan de ouders (zie 38.2.4). Dat gebeurt alleen als de persoon niet in het verbond is geboren of tijdens zijn of haar leven niet aan zijn of haar ouders is verzegeld. Andere tempelverordeningen zijn niet nodig en worden niet verricht, ook al is de betrokkene 8 jaar of ouder geworden.

28.3.4

Personen van wie men aanneemt dat ze dood zijn

Er mogen tempelverordeningen worden verricht voor iemand van wie men aanneemt dat hij of zij dood is. De verordeningen mogen pas worden verricht als er tien jaar verstreken zijn vanaf de tijd dat de persoon werd verondersteld dood te zijn of wettelijk dood werd verklaard. Dit beleid geldt voor personen die:

  • Vermist worden na oorlogshandelingen of vermist worden op zee.

  • Verdwenen zijn en van wie de dood zo goed als zeker lijkt, maar van wie er geen lichaam is gevonden.

In alle andere gevallen van vermissing mogen de tempelverordeningen 110 jaar na de geboortedatum van de vermiste worden verricht.

De ringpresident kan met vragen over dit beleid terecht bij de afdeling Tempelzaken:

E-mail: TempleDepartment@ChurchofJesusChrist.org

28.3.5

Personen van wie het kerklidmaatschap is ingetrokken of die het hebben opgezegd

Als iemands kerklidmaatschap vóór het overlijden was ingetrokken of opgezegd, is toestemming van het Eerste Presidium vereist voordat er tempelverordeningen, waaronder herstel van zegeningen, voor hem of haar mogen worden verricht. Een familielid kan die toestemming vanaf een jaar na het overlijden van de betrokkene in een brief aan het kantoor van het Eerste Presidium vragen. In de brief worden de omstandigheden uitgelegd. Een formulier is niet nodig. De bisschop of ringpresident kan zo nodig bij dit verzoek assisteren.

28.3.5.1

Heropneming van overledenen die niet begiftigd waren

Overledenen die niet begiftigd waren, maar van wie het kerklidmaatschap is ingetrokken of door hen is opgezegd, kunnen door de doop en bevestiging weer als lid opgenomen worden. Daar is wel toestemming van het Eerste Presidium voor vereist (zie 28.3.5). Deze overleden personen hoeven niet opnieuw aan hun ouders verzegeld te worden als ze in het verbond zijn geboren of tijdens hun leven aan hun ouders zijn verzegeld.

28.3.5.2

Herstel van tempelzegeningen voor begiftigde personen

Overledenen die begiftigd waren, maar van wie het kerklidmaatschap werd ingetrokken of door hen werd opgezegd, maar die later door de doop en bevestiging weer als lid zijn opgenomen, kunnen hun priesterschaps- en tempelzegeningen alleen door de verordening voor herstel van zegeningen ontvangen. Zij worden niet nogmaals geordend tot een ambt in het priesterschap of begiftigd, daar die zegeningen worden hersteld door die verordening.

In 28.3.5 staat dat toestemming van het Eerste Presidium nodig is om deze verordening voor overledenen te verrichten. Zie 32.17.2 voor informatie over deze verordening voor de levenden.