EnglishConnect voor zendelingen
Les 19: Op vakantie gaan


‘Les 19: Op vakantie gaan’, EnglishConnect 2 voor beginners (2022)

‘Les 19’, EnglishConnect 2 voor beginners

glimlachend gezin

Lesson 19

Going on Vacation

Doel: Ik leer over vakantieplannen vertellen.

Personal Study

Bereid je voor op de gespreksgroep door de activiteiten A t/m E te doen.

pictogram a
Study the Principle of Learning: Exercise Faith in Jesus Christ

Geloof in Jezus Christus oefenen

Jesus Christ can help me do all things as I exercise faith in Him.

Door Jezus Christus kan ik alles doen, als ik geloof in Hem oefen.

Op een dag predikte Jezus Christus tot duizenden mensen in de woestijn. Jezus en zijn discipelen waren bezorgd omdat de mensen niets te eten bij zich hadden. Een jongen in de menigte bleek vijf broden en twee vissen bij zich te hebben. Veel mensen vroegen zich af hoe vijf broden en twee vissen genoeg voor alle mensen zouden zijn. Maar Jezus dankte God voor de broden en vissen, zegende ze, verdeelde ze over manden en liet zijn discipelen ze ronddelen. In de Bijbel staat:

‘En zij aten allen en werden verzadigd, en ze raapten het overschot van de stukken brood op, twaalf manden vol’ (Mattheüs 14:20).

Iedereen at, en er was zelfs over. Het was een wonder. Op vergelijkbare wijze kun jij het gevoel hebben dat je niet genoeg tijd hebt om Engels te leren. Volg het voorbeeld van Jezus in dit verhaal. Dank God voor de tijd en energie die je hebt en vraag Hem om die te zegenen. Als je in geloof geeft wat je kunt, kan God je vermogen vergroten. Ook als je maar weinig tijd hebt, kun je elke dag misschien enkele patronen bestuderen of enkele nieuwe woorden gebruiken. God kan ertoe bijdragen dat je inspanningen productiever zijn. Als je geloof in Jezus Christus hebt en zijn voorbeeld volgt, kun je meer doen dan je voor mogelijk houdt.

Christus geeft de menigte te eten

Ponder

  • Hoe kan God je helpen om Engels te leren?

  • Denk terug aan een keer dat je met de hulp van God meer kon doen dan je dacht. Wat heb je toen gedaan? Wat deed Hij?

pictogram b
Memorize Vocabulary

Leer de betekenis en uitspraak van elk woord voordat je naar de gespreksgroep gaat.

How are you going to get there?

Hoe ga je er naartoe?

What are you going to do?

Wat ga je doen?

When are you going?

Wanneer ga je weg?

Where are you going?

Waar ga je naartoe?

I am going …/I’m going …

Ik ga …

vacation

vakantie

Nouns 1

beach

strand

mountains

bergen

Nouns 2

boat

boot

bus

bus

car

auto

plane

vliegtuig

train

trein

Verbs

explore the city

de stad verkennen

fish

vissen

go to the zoo

naar de dierentuin gaan

relax

ontspannen

visit museums

musea bezoeken

Time

in July

in juli

on August 5th

op 5 augustus

at 9:00 a.m.

om 9.00 uur

pictogram c
Practice Pattern 1

Oefen het gebruik van de patronen totdat je zelfverzekerd vragen kunt stellen en beantwoorden. Je kunt de onderstreepte woorden door woorden uit ‘Memorize Vocabulary’ vervangen.

Q: Where are you going on vacation?A: I’m going to the (noun 1).

Questions

patroon 1 vraag waar ga je naartoe op vakantie

Answers

patroon 1 antwoord ik ga naar de/het zelfstandig naamwoord 1

Examples

berglandschap met meer

Q: Where are you going on vacation?A: I’m going to the mountains.

Q: When are you going on vacation?A: We’re going in July.

Q: When are you going on vacation?A: I’m going on September 12th.

sneltram

Q: How are you going to get there?A: We’re going by train.

pictogram d
Practice Pattern 2

Oefen het gebruik van de patronen totdat je zelfverzekerd vragen kunt stellen en beantwoorden. Probeer meer over de patronen in deze les te weten te komen. Je kunt een boek of website over grammatica raadplegen.

Q: What will you do?A: We will (verb).

Questions

patroon 2 vraag wat gaan jullie doen

Answers

patroon 2 antwoord we gaan werkwoord

Examples

Q: What will you do?A: We will relax.

Q: What are you going to do?A: I will visit museums.

man vist bij zonsondergang

Q: What will you do?A: We are going to fish.

pictogram e
Use the Patterns

Noteer vier vragen die je aan iemand kunt stellen. Noteer een antwoord op elke vraag. Lees ze hardop voor.

Additional Activities

Doe de lesactiviteiten en toetsen online op englishconnect.org/learner/resources of in het EnglishConnect 2 Werkboek.

Act in Faith to Practice English Daily

Blijf dagelijks Engels oefenen. Gebruik je ‘Persoonlijke studietracker’. Bekijk je studiedoel en evalueer je leerinspanningen.

Conversation Group

Discuss the Principle of Learning: Exercise Faith in Jesus Christ

(20–30 minutes)

Christus geeft de menigte te eten

pictogram 1
Activity 1: Practice the Patterns

(10–15 minutes)

Neem met een partner de woordenlijst door.

Oefen patroon 1 met een partner:

  • Oefen het stellen van vragen.

  • Oefen het beantwoorden van vragen.

  • Oefen een gesprek met gebruik van de patronen.

Herhaal dit voor patroon 2.

pictogram 2
Activity 2: Create Your Own Sentences

(10–15 minutes)

Rollenspel. Je gaat een weekend weg naar elk van de plekken op de afbeeldingen. Jouw partner stelt vragen over waar je heen gaat, wanneer en hoe je daarheen reist, en wat je daar gaat doen. Wees creatief! Wissel elkaar af.

New Vocabulary

amusement park

pretpark

city

stad

historic site

historische bezienswaardigheid

lake

meer

Example: amusement park

pretpark
  • A: Where are you going on vacation?

  • B: I’m going to the amusement park.

  • A: When are you going?

  • B: I’m going to the amusement park in February.

  • A: How are you going to get there?

  • B: I am going by bus.

  • A: What will you do?

  • B: I will relax and play games.

Image 1: beach

gezin op het strand

Image 2: city

grote stad

Image 3: historic site

historische bezienswaardigheid

Image 4: lake

berglandschap met meer

Image 5: mountains

bergen met sneeuw

pictogram 3
Activity 3: Create Your Own Conversations

(15–20 minutes)

Rollenspel. Partner B gaat op vakantie. Partner A stelt vragen over de vakantie. Partner B antwoordt. Zeg zoveel mogelijk. Wees creatief! Wissel elkaar af.

New Vocabulary

swim

zwemmen

Example

  • A: Where are you going?

  • B: I’m going to the lake.

  • A: When are you going?

  • B: I’m going in October.

  • A: Great! How will you get there?

  • B: I’m going by train.

  • A: What will you do?

  • B: On Friday night, I will relax. On Saturday, I will swim and explore the lake.

Evaluate

(5–10 minutes)

Evalueer je vooruitgang aan de hand van de doelen en je inspanningen om dagelijks Engels te oefenen.

Evaluate Your Progress

I can:

  • Ask about others’ vacations.

    Anderen vragen naar hun vakantie.

    neutraal gezicht, tevreden gezicht, blij gezicht
  • Talk about what I will do on vacation.

    Vertellen wat ik ga doen op vakantie.

    neutraal gezicht, tevreden gezicht, blij gezicht

Evaluate Your Efforts

Evalueer je inspanningen inzake:

  1. Het leerbeginsel bestuderen.

  2. De woorden uit het hoofd leren.

  3. De patronen oefenen.

  4. Dagelijks oefenen.

Een doel stellen. Overweeg de studiesuggesties in de ‘Persoonlijke studietracker’.

Bespreek je doel met een partner.

Act in Faith to Practice English Daily

‘Ja, geloof is echt de macht die het mogelijk maakt om het onmogelijke te bereiken. Bagatelliseer het geloof dat u al hebt niet.’ (Russell M. Nelson, ‘Christus is opgestaan – met geloof in Hem kunt u bergen verzetten’, Liahona, mei 2021, 104.)