EnglishConnect voor zendelingen
Les 15: Producten vergelijken


‘Les 15: Producten vergelijken’, EnglishConnect 2 voor beginners (2022)

‘Les 15’, EnglishConnect 2 voor beginners

glimlachend gezin in de buitenlucht

Lesson 15

Comparison Shopping

Doel: Ik leer producten vergelijken.

Personal Study

Bereid je voor op de gespreksgroep door de activiteiten A t/m E te doen.

pictogram a
Study the Principle of Learning: Exercise Faith in Jesus Christ

Geloof in Jezus Christus oefenen

Jesus Christ can help me do all things as I exercise faith in Him.

Door Jezus Christus kan ik alles doen, als ik geloof in Hem oefen.

De discipelen van Jezus Christus bevonden zich op een boot. Het waaide hard en de golven waren hoog. Plotseling zagen ze Jezus op het water naar hen toe lopen. Een van zijn discipelen, Petrus, vroeg aan Jezus of hij op het water naar Hem toe mocht lopen. Jezus nodigde Petrus uit om te doen wat onmogelijk leek.

In de Bijbel staat wat er vervolgens gebeurde: ‘En Petrus klom uit het schip en liep op het water om bij Jezus te komen.

‘Maar toen hij op de sterke wind lette, werd hij bevreesd, en toen hij begon te zinken, riep hij: Heere, red mij!

‘Jezus stak meteen Zijn hand uit, greep hem vast en zei tegen hem: Kleingelovige, waarom hebt u getwijfeld?’ (Mattheüs 14:29–31.)

Aanvankelijk handelde Petrus in geloof en hij begon wonderbaarlijk op het water te lopen. Maar toen hij niet meer naar Jezus keek maar naar de storm, begon hij te zinken. Als je je net als Petrus op je angsten concentreert, wil je misschien de moed opgeven. Maar je kunt je ook op Jezus concentreren. Een nieuwe taal leren, kan onmogelijk lijken. Vertrouw erop dat Jezus Christus je kan helpen om te doen wat onmogelijk lijkt.

Christus reikt Petrus op het water de hand

Ponder

  • Hoe kun je je geloof op Jezus Christus concentreren als je overweldigd voelt of ontmoedigd bent?

  • In welke opzichten is je geloof in Jezus Christus gegroeid sinds je met EnglishConnect bent begonnen?

pictogram b
Memorize Vocabulary

Leer de betekenis en uitspraak van elk woord voordat je naar de gespreksgroep gaat. Probeer de woorden toe te passen. Bedenk wanneer en waar je die woorden kunt gebruiken.

than

dan

which

welke

Nouns

bike/bikes

fiets/fietsen

car/cars

auto/auto’s

chair/chairs

stoel/stoelen

phone/phones

telefoon/telefoons

shoe/shoes

schoen/schoenen

Adjectives 1

big/bigger

groot/groter

cheap/cheaper

goedkoop/goedkoper

good/better

goed/beter

new/newer

nieuw/nieuwer

nice/nicer

mooi/mooier

old/older

oud/ouder

safe/safer

veilig/veiliger

small/smaller

klein/kleiner

tight/tighter

strak/strakker

Adjectives 2

affordable

betaalbaar

comfortable

comfortabel

dangerous

gevaarlijk

expensive

duur

high-tech

geavanceerd

Zie het aanhangsel voor color adjectives.

pictogram c
Practice Pattern 1

Oefen het gebruik van de patronen totdat je zelfverzekerd vragen kunt stellen en beantwoorden. Je kunt de onderstreepte woorden door woorden uit ‘Memorize Vocabulary’ vervangen.

Q: Which (noun) is (adjective 1)?A: That (adjective 1 or 2) (noun) is (adjective 1) than this (noun).

Questions

patroon 1 vraag welk(e) zelfstandig naamwoord is bijvoeglijk naamwoord 1

Answers

patroon 1 antwoord die/deze/dat/dit zelfstandig naamwoord 1 of 2 is bijvoeglijk naamwoord 1 dan die/deze/dat/dit zelfstandig naamwoord

Examples

iemand houdt een mobiele telefoon vast

Q: Which phone is cheaper?A: That old phone is cheaper than this phone.

Q: Which chair is nicer?A: That blue chair is nicer than this one.

Q: Which shoes are bigger?A: Those shoes are bigger than these shoes.

man houdt fiets vast

Q: Which bike is safer?A: The new bike is safer.

pictogram d
Practice Pattern 2

Oefen het gebruik van de patronen totdat je zelfverzekerd vragen kunt stellen en beantwoorden. Probeer de patronen hardop uit te spreken. Je kunt een geluidsopname van jezelf maken. Let op je uitspraak en spreekvaardigheid.

Q: Which (noun) is less (adjective 2)?A: That (adjective 1 or 2) (noun) is less (adjective 2) than this (noun).

Questions

patroon 2 vraag welk(e) zelfstandig naamwoord is minder bijvoeglijk naamwoord 2

Answers

patroon 2 antwoord die/deze/dat/dit zelfstandig naamwoord 1 of 2 is minder bijvoeglijk naamwoord 2 dan die/deze/dat/dit zelfstandig naamwoord

Examples

oude witte auto
nieuwe blauwe auto

Q: Which car is less expensive?A: That white car is less expensive than this one.

Q: Which bike is more affordable?A: That bike is more affordable than this bike.

Q: Which chairs are more comfortable?A: Those big chairs are more comfortable.

pictogram e
Use the Patterns

Noteer vier vragen die je aan iemand kunt stellen. Noteer een antwoord op elke vraag. Lees ze hardop voor.

Additional Activities

Doe de lesactiviteiten en toetsen online op englishconnect.org/learner/resources of in het EnglishConnect 2 Werkboek.

Act in Faith to Practice English Daily

Blijf dagelijks Engels oefenen. Gebruik je ‘Persoonlijke studietracker’. Bekijk je studiedoel en evalueer je leerinspanningen.

Conversation Group

Discuss the Principle of Learning: Exercise Faith in Jesus Christ

(20–30 minutes)

Christus reikt Petrus op het water de hand

pictogram 1
Activity 1: Practice the Patterns

(10–15 minutes)

Neem met een partner de woordenlijst door.

Oefen patroon 1 met een partner:

  • Oefen het stellen van vragen.

  • Oefen het beantwoorden van vragen.

  • Oefen een gesprek met gebruik van de patronen.

Herhaal dit voor patroon 2.

pictogram 2
Activity 2: Create Your Own Sentences

(10–15 minutes)

Rollenspel. Partner A is een klant. Partner B is een verkoopmedewerk(st)er. Kijk naar de afbeeldingen. Stel en beantwoord vragen over welk product beter is en waarom. Wissel elkaar af.

New Vocabulary

couch

zitbank

sewing machine

naaimachine

TV

tv

I would like to buy a car.

Ik wil graag een auto kopen.

Why is that car better?

Waarom is die auto beter?

Example: Sewing Machine

ouderwetse naaimachine
moderne naaimachine
  • A: I would like to buy a sewing machine. Which sewing machine is better?

  • B: The white sewing machine is better than the black sewing machine.

  • A: Why is that sewing machine better?

  • B: Because it’s newer and more high-tech.

Image Group 1: couch

zussen op een nieuwe zitbank
oude zitbank

Image Group 2: bike

rode fiets
tandem

Image Group 3: car

oude witte auto
nieuwe blauwe auto

Image Group 4: TV

kind leunt tegen oude tv
tv

pictogram 3
Activity 3: Create Your Own Conversations

(15–20 minutes)

Rollenspel. Partner A is een klant. Partner B is een verkoopmedewerk(st)er. Kijk naar de afbeeldingen. Stel en beantwoord ten minste drie vragen over de voorwerpen. Partner A kiest welk voorwerp hij of zij wilt kopen en legt uit waarom. Wees creatief! Wissel elkaar af.

New Vocabulary

piano

piano

Why is the big bike more expensive than the small bike?

Waarom is de grote fiets duurder dan de kleine fiets?

Example: bike

rode fiets
tandem
  • A: Which bike is more expensive?

  • B: The big bike is more expensive than the small bike.

  • A: Which bike is newer?

  • B: The small bike is newer.

  • A: Why is the big bike more expensive than the small bike?

  • B: The big bike is more expensive because it’s bigger.

  • A: I would like to buy the small bike because it’s less expensive and newer than the big bike.

Image Group 1: car

turquoise auto
luxe rode auto

Image Group 2: chair

moderne groene stoel
blauwe fauteuil

Image Group 3: shoes

grijze sportschoenen
blauwe sportschoenen

Image Group 4: piano

bruine piano
witte piano

Evaluate

(5–10 minutes)

Evalueer je vooruitgang aan de hand van de doelen en je inspanningen om dagelijks Engels te oefenen.

Evaluate Your Progress

I can:

  • Ask about items.

    Vragen stellen over producten.

    neutraal gezicht, tevreden gezicht, blij gezicht
  • Talk about and compare items.

    Producten vergelijken en erover praten.

    neutraal gezicht, tevreden gezicht, blij gezicht

Evaluate Your Efforts

Evalueer je inspanningen inzake:

  1. Het leerbeginsel bestuderen.

  2. De woorden uit het hoofd leren.

  3. De patronen oefenen.

  4. Dagelijks oefenen.

Een doel stellen. Overweeg de studiesuggesties in de ‘Persoonlijke studietracker’.

Bespreek je doel met een partner.

Act in Faith to Practice English Daily

‘Geloof in Jezus Christus is het fundament van alle geloof, en het kanaal waardoor goddelijke macht wordt ontvangen. […]

Ons geloof ontsluit Gods macht in ons leven. […]

‘De Heer begrijpt onze sterfelijke zwakheid. We wankelen allemaal wel eens. Maar Hij kent ook ons grote potentieel. […]

‘De Heer vergt geen volmaakt geloof om ons toegang tot zijn volmaakte macht te geven. Maar Hij vergt wél van ons dat we geloven.’ (Russell M. Nelson, ‘Christus is opgestaan – met geloof in Hem kunt u bergen verzetten’, Liahona, mei 2021, 102.)