Hoofdstuk 26
Het volk van Ammon
De zonen van Mosiah onderwezen het evangelie aan de Lamanieten. Duizenden Lamanieten bekeerden zich en werden lid van de kerk.
De Lamanieten die lid van de kerk werden, noemden zich de Anti-Nephi-Lehieten of het volk van Ammon. Het waren goede mensen. Ze werkten hard.
De Lamanieten die zich niet bekeerden, waren kwaad op het volk van Ammon en maakten zich klaar om tegen hen te vechten.
Het volk van Ammon wist dat de slechte Lamanieten hen wilden doden. Toch besloten ze om niet terug te vechten. Ze wilden nooit meer iemand doden.
Ze begroeven hun wapens diep in de grond en beloofden God dat ze nooit meer iemand zouden doden.
De slechte Lamanieten kwamen en begonnen hen te doden. Het volk knielde neer en begon te bidden.
Toen de slechte Lamanieten zagen dat het volk van Ammon niet terugvocht, hielden velen van hen op met hen te doden.
Die Lamanieten hadden spijt dat ze mensen hadden gedood. Ze gooiden hun wapens neer en sloten zich bij het volk van Ammon aan. Ze wilden niet meer vechten.
Maar er kwamen nog meer Lamanieten om het volk van Ammon te doden. Dat wilde nog steeds niet terugvechten en er werden veel mensen gedood.
Ammon wilde niet dat zijn geliefde volk werd vernietigd, dus bad hij om hulp. De Heer zei dat hij met zijn volk uit het land moest vertrekken.
De Nephieten in Zarahemla gaven het land Jershon aan Ammon en zijn volk, en ze beschermden hen. Ze werden vrienden.