2020
‘En de Heer noemde zijn volk Zion’
Maart 2020


‘ En de Heer noemde zijn volk Zion’

Mogen wij de profetische opdracht vervullen om Zion op te bouwen – om één van hart en één van zin te zijn, in rechtvaardigheid te leven en ernaar te streven dat er geen armen onder ons zijn.

Afbeelding
Saints near Nauvoo Temple

Illustraties, Dan Burr

Als mensen het Centrum voor humanitaire hulp van de kerk in Salt Lake City komen bezoeken, vraag ik ze vaak een uitspraak van Joseph Smith voor te lezen, die in de hal hangt: ‘[Een lid van de kerk] moet de hongerigen voeden, de naakten kleden, voor de weduwen zorgen, de tranen van de wezen drogen, de behoeftigen troosten, in deze kerk, in een andere kerk of in geen enkele kerk, waar ze ook te vinden zijn.’1

Hij deed die uitspraak in een periode dat de kerk diep in de schulden zat, de leiders bekeerlingen in een nieuw land vestigden en de Nauvootempel in aanbouw was. Hoe haalde de profeet Joseph het in zijn hoofd dat hij in deze kerk voor de armen wilde zorgen, laat staan in andere kerken? Maar zelfs in die benarde omstandigheden besefte Joseph dat de zorg voor de behoeftigen altijd de volle aandacht van het verbondsvolk van de Heer moet hebben.

Een visie op Zion

Een van de eerste taken die Joseph na de oprichting van de kerk in april 1830 ter hand nam, was een geïnspireerde vertaling van de Bijbel maken. Ik heb me vaak afgevraagd waarom. Waarom zou hij op dat cruciale moment in de geschiedenis van de kerk Genesis opnieuw gaan vertalen? Dat boek was al zo bekend. Maar dat vertaalwerk resulteerde uiteindelijk in het boek Mozes in de Parel van grote waarde. De waardevolle details erin bleken voor de hedendaagse kerk van cruciaal leerstellig belang te zijn.

In die hoofdstukken staan de belevenissen van Mozes en Henoch beschreven. Die lijken in sommige opzichten opmerkelijk veel op wat Joseph zelf meemaakte. Elke profeet werd door de Heer geroepen om een groot werk te doen. De Heer toonde ieder van hen zijn scheppingen, zodat ze zich hun aandeel in het plan beter konden voorstellen (zie Leer en Verbonden 76; Mozes 1; 7). We kunnen hun overkoepelende taak als volgt omschrijven: Israël als priestervolk vergaderen, Zion opbouwen en de wederkomst van Jezus Christus voorbereiden.

Maar hoe brengen we dat tot stand? Henoch geeft een kort en krachtig antwoord: ‘En de Heer noemde zijn volk Zion, omdat zij één van hart en één van zin waren en in rechtvaardigheid leefden; en er waren geen armen onder hen’ (Mozes 7:18; cursivering toegevoegd).

Een cruciaal aspect van de zending van de kerk in deze laatste dagen is de armoede in onze gemeenschap en in ons hart uitbannen, een eendrachtig Zion vestigen en de mensen op de wederkomst van Jezus Christus, de Zoon van God, voorbereiden.

Op de wijze van de Heer

Er zijn in de afgelopen honderd jaar door overheden en organisaties biljoenen uitgegeven om armoede te bestrijden. Dat is vast met de beste bedoelingen gebeurd, maar veel van dat geld heeft niet het gewenste effect gehad. Waarom? Omdat het onbedoeld afhankelijkheid in plaats van daadkracht in de hand heeft gewerkt.

De wijze van de Heer is zowel gevers als ontvangers opbouwen, mensen in staat stellen om voor zichzelf te zorgen en de armen verhogen ‘doordat de rijken verlaagd worden’ (Leer en Verbonden 104:16). We noemen dit ook wel zelfredzaamheid, maar eigenlijk betekent het de goddelijke macht in iedere persoon vrijmaken om met de hulp van de Heer zijn of haar eigen problemen op te lossen. Dat stelt ze op hun beurt in staat om anderen van dienst te zijn.

Oude en nieuwe voorbeelden

Joseph was anderen blijmoedig op de wijze van de Heer van dienst. James Leach en zijn zwager hadden dagenlang zonder succes in Nauvoo naar werk gezocht. Uiteindelijk besloten ze de profeet om hulp te vragen. James vertelde:

‘Ik zei: “Meneer Smith, als ik zo vrij mag zijn, hebt u misschien werk voor ons beiden, zodat we wat levensmiddelen kunnen kopen?” Hij keek ons met opgewekte blik aan en vroeg op vriendelijke toon: “En wat voor werk doen jullie, jongens? […] Kunnen jullie een greppel graven?” Ik zei dat we ons uiterste best zouden doen.

‘[…] Toen we ermee klaar waren, liet ik hem weten dat de klus was geklaard. Hij kwam kijken en zei: “[…] Ik had het zelf niet beter kunnen doen. Kom maar mee.” Hij ging ons voor naar zijn winkel en zei dat we het beste stuk ham of spek mochten uitkiezen. Ik zei beduusd dat we liever hadden dat hij iets voor ons uitzocht. Daarop pakte hij twee van de grootste en mooiste stukken vlees en voor ieder een zak meel. Hij vroeg of dat voldoende was. We zeiden dat we er nog wel wat werk voor wilden doen, maar hij zei: “Als jullie tevreden zijn, jongens, dan ben ik het ook.”

‘We bedankten hem hartelijk en gingen verblijd over de menslievendheid van de profeet van onze God op huis aan.’2

Een hedendaags voorbeeld van diezelfde balans tussen vrijgevigheid en zelfredzaamheid deed zich in 2013 voor toen de tyfoon Haiyan door het hart van de Filipijnen raasde. Meer dan een miljoen gezinnen en huizen werden zwaar getroffen. De kerk deelde daarna niet lukraak hulpgoederen uit, want dat zou afhankelijkheid en verspilling in de hand werken. Nee, de kerk paste zelfredzaamheidsbeginselen toe om getroffen inwoners de nodige vaardigheden met het oog op de wederopbouw bij te brengen. Er werden bouwmaterialen aangeschaft en de plaatselijke leiders van de kerk maakten afspraken met bouwmentoren. Inwoners die een dak boven het hoofd nodig hadden, werden van gereedschap, materialen en training voorzien, terwijl zij de arbeid voor de bouw van hun eigen onderkomen leverden. Zij hielpen hun buren hetzelfde te doen.

Iedere deelnemer kreeg uiteindelijk een vakdiploma als bewijs van hun verworven vaardigheden. Daarmee gingen er kansen op de arbeidsmarkt voor ze open. Met die combinatie van hulp gekoppeld aan praktische training werden niet alleen onderkomens, maar ook capaciteiten ontwikkeld. Niet alleen de huisvesting werd hersteld, ook het vertrouwen van de mensen in zichzelf.3

Afbeelding
collage of service

Kleine bijdragen doen ertoe

We hoeven niet rijk te zijn om te helpen. Een jonge man schreef het volgende over zijn ervaring met Joseph Smith: ‘Ik was bij Joseph thuis […] en er zaten enkele mannen op het hek. Joseph kwam naar buiten en sprak met ons. Er kwam een man aangelopen die zei dat het huis van een arme broeder die een eindje buiten de stad woonde de avond ervoor was afgebrand. Bijna alle mannen zeiden dat ze met hem meeleefden. Joseph stak zijn hand in zijn zak, haalde er vijf dollar uit en zei: “Ik leef voor een bedrag van vijf dollar met deze broeder mee, en jullie?”’4

Ik sprak onlangs met een jongen van tien jaar van het platteland die van zijn schamele beetje geld een tegoedbon voor een polio-inenting voor een kind had gekocht. Hij had over kinderen gelezen die door polio verlamd waren geraakt en wilde niet dat anderen aan die ziekte zouden lijden. Ik stond versteld dat hij zich er zoveel in had verdiept en zo goed over zijn kleine bijdrage had nagedacht.

Ieder van ons heeft dus duidelijk iets te geven, wat onze omstandigheden ook zijn. De echte waarde van onze bijdrage is niet louter en alleen in geld uit te drukken.

De kracht van vereende harten

Nemen we onze verbonden serieus, dan streven we er allemaal naar om één van hart en één van zin te zijn, in rechtvaardigheid te leven en geen armen onder ons te hebben. Dat zal onze harten aaneensmeden en de ongelijkheid in de wereld verminderen. Maar er gaat nog meer kracht uit van de gecombineerde inzet van mensen van het verbond: gezinnen, quorums, de ZHV, jongevrouwenklassen en ringen kunnen bepaalde noden in hun gemeenschap op georganiseerde wijze met een enorme impact lenigen.

De humanitaire organisatie van de kerk, Latter-day Saint Charities, combineert veel kleine initiatieven om mensen in noodsituaties over de hele wereld te helpen.5 Kerkleden dragen gul hun tijd, geld en expertise bij. De meeste bijdragen zijn bescheiden: een kleine donatie in geld of enkele uren vrijwilligerswerk. Hierin schuilt een hedendaagse parallel met de muntjes van de weduwe (zie Markus 12:41–44). Ogenschijnlijk minieme bijdragen laten de wereld zien waartoe weduwen en boeren en tienjarige jongens in staat zijn als zij hun middelen bij elkaar leggen en de Heer vervolgens vragen die te laten groeien (zie 1 Korinthe 3:6).

We hebben sinds de begindagen van de kerk met enig succes aan de opbouw van Zion gewerkt, maar er moet nog veel meer gebeuren. Moge God ieder van ons zegenen zodat we oog voor mensen in nood hebben, en doen wat we kunnen om hun lasten te verlichten en hun capaciteiten te sterken. En moge Hij ook zijn kerk zegenen in de coördinatie en bundeling van de individuele inzet van de leden en daarbij de profetische opdracht vervullen om Zion op te bouwen – om één van hart en één van zin te zijn, in rechtvaardigheid te leven en ernaar te streven dat er geen armen onder ons zijn – tot de Heiland wederkeert.

Noten

  1. Zie Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith (2007), 460.

  2. James Leach, in ‘Recollections of the Prophet Joseph Smith’, Juvenile Instructor, 1 maart 1892, 152–153.

  3. Zie ‘Mormon Volunteers Building Homes for Typhoon Haiyan Victims’, 21 februari 2014, newsroom.ChurchofJesusChrist.org.

  4. Andrew J. Workman, in ‘Recollections of the Prophet Joseph Smith’, Juvenile Instructor, 15 oktober 1892, 641.

  5. Zie latterdaysaintcharities.org.