2015
Ik hou van je
Juni 2015


Ik hou van je

Natalee T. Fristrup (Utah, VS)

Afbeelding
illustration of a young Italian girl hugging a sister missionary.

Ik draaide me om en zag een prachtig meisje. Ik hurkte langzaam naast haar neer.

Illustraties Bradley H. Clark

Tegen het einde van de zoneconferentie op mijn zending stond ik me buiten af te vragen: wat doe ik in dit vreemde land? Hoe kan ik ooit alles doen wat er van me verwacht wordt?

Ik was net iets meer dan een week op Sicilië en voelde me al ontmoedigd. De tijd in het opleidingscentrum voor zendelingen had een prachtige droom geleken, maar door mijn onvermogen voelde het alsof ik in een nachtmerrie was beland.

‘Geliefde Vader,’ bad ik, ‘ik wilde graag een geweldige zendelinge zijn. Nu ik hier ben, besef ik dat ik de talenten, bekwaamheden of intelligentie mis om te volbrengen waarvoor ik hierheen gestuurd ben. Ik dacht dat ik deze taal kende, maar iedereen spreekt zo snel en mijn tong struikelt over elk woord dat ik probeer te uiten. Volgens mij mag mijn collega me niet. Mijn zendingspresident spreekt bijna geen Engels. Ik heb niemand om mee te praten. Help me alstublieft.’

Ik wist dat ik weer naar binnen moest, maar bleef nog even een paar minuten buiten staan. Opeens voelde ik drie rukjes aan de achterkant van mijn jas. Ik draaide me om en zag een prachtig meisje. Ik hurkte langzaam naast haar neer. Ze sloeg haar armen om mijn nek en fluisterde in mijn oor: ‘Ti voglio bene.’

‘Wat zeg je?’ zei ik in het Engels terug, hoewel ik heel goed wist dat ze me niet verstond.

Ze keek naar mijn naamplaatje. ‘Sorella Domenici’, las ze, ‘ti voglio bene.’

Ik wist wat dat betekende. Die woorden hadden we vrijwel meteen als zendelingen geleerd. Ze spraken rechtstreeks tot de ziel. Ze betekenen ‘Ik hou van je.’

Op dat moment waren die woorden net wat ik nodig had. De Heiland had speciaal iemand gestuurd om ze aan me over te brengen. Ik nam het meisje mee het gebouw in.

Ze is vast een kind van een van de leden, dacht ik. Ik slalomde door de groepjes zendelingen heen in de hoop dat haar moeder haar zou zien.

Toen ik mijn collega had gevonden, vroeg ik: ‘Heb je dit meisje eerder gezien?’

‘Welk meisje?’, reageerde ze met een verwarde blik.

Ik keek naast me omlaag. Het meisje was weg.

Vanuit de deuropening van het gebouw tuurde ik de verlaten straat af. Terwijl ik daar over nadacht, hoorde en voelde ik een fluistering in mijn ziel weerklinken: ‘Sorella Domenici, ti voglio bene.’

Ik wist niet wie het meisje was, maar wist wel dat de Heiland van me hield.