2013
Christelijke barmhartigheid
September 2013


Christelijke barmhartigheid

De auteur woont in New York. Voor meer informatie over dit onderwerp, lees van Dallin H. Oaks, ‘Volgelingen van Christus’, Liahona, mei 2013, p. 96.

In de bediening van de Heiland komen we praktische voorbeelden van barmhartigheid tegen.

Toen de profeet Joseph Smith en Martin Harris de 116 vertaalde pagina’s van het Boek van Mormon waren kwijtgeraakt, werden ze streng door de Heer berispt (zie LV 3:6–8, 12–13). Joseph verloor een tijdlang de gave van vertalen en betreurde zijn ongehoorzaamheid.1 Toen hij zichzelf nederig opstelde en de Heer om vergeving smeekte, verzekerde de Heiland Joseph: ‘Bedenk dat God barmhartig is; [en gij zijt] nog steeds gekozen, en zijt wederom tot het werk geroepen’ (LV 3:10).

President Dieter F. Uchtdorf, tweede raadgever in het Eerste Presidium, heeft gezegd: ‘Christus is ons voorbeeld. Met zijn leringen [over barmhartigheid] en zijn leven heeft Hij ons laten zien hoe het moet. Hij vergaf slechte en grove mensen, ook hen die erop uit waren om Hem kwaad te doen.’2

In de Schriften staat dat barmhartigheid een van Jezus’ goddelijke eigenschappen is. Hij zei: ‘Zalig de barmhartigen’ (Matteüs 5:7) en ‘Weest barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is’ (Lucas 6:36).3 Barmhartigheid wordt omschreven als mededogen en houdt onder meer gevoelens en daden van sympathie, vriendelijkheid, vergeving en liefde in. Ons vermogen om barmhartig te zijn, manifesteert zich wanneer we ons bewust worden van de ongewone, verontrustende omstandigheden van anderen. Jezus Christus liet zien dat Hij over oneindig veel barmhartigheid beschikte. Hij ‘kon mensen niet aankijken zonder gekweld te worden door hun verwarring, moeilijkheden en ellende. […] Als Hij zag dat mensen dwaalden en als schapen zonder herder verstrooid waren, werd Hij met ontferming over hen bewogen.’4

Afbeelding
Een herder ontfermt zich in de wildernis over zijn verloren lam.

‘Als [de Heiland] zag dat mensen dwaalden en als schapen zonder herder verstrooid waren, werd Hij met ontferming over hen bewogen.’

Het verloren lammetje, Newell Convers Wyeth, gereproduceerd met toestemming van Colby College Museum of Art

Aan de hand van beginselen in de volgende verhalen in het Nieuwe Testament wordt geïllustreerd hoe de Heiland barmhartigheid verleende en hoe wij dat ook kunnen doen.

Jezus was barmhartig door anderen niet te beschuldigen.

Bij het laatste avondmaal at Judas Iskariot een paar uur vóór zijn verraad het Pascha met de andere discipelen. Toen Jezus aankondigde: ‘Een van jullie zal Mij verraden’, vroegen alle discipelen Hem, waaronder Judas: ‘Ik ben het toch niet?’ (Matteüs 26:21–22). Jezus antwoordde Judas: ‘Wat gij doen wilt, doe het met spoed’ (Johannes 13:27). Later kwam Jezus Judas weer bij de ingang van de hof van Getsemane tegen. Judas zei: ‘Wees gegroet, Rabbi’ en groette Jezus met een kus (Matteüs 26:49). Jezus vroeg aan hem: ‘Verraadt gij de Zoon des mensen met een kus?’ (Lucas 22:48). Met zijn reactie beschuldigt Jezus Judas nergens van — hoewel Hij hem niet ontheft van de gevolgen van zijn daden — maar doet een beroep op Judas’ geweten.

Nadat Jezus urenlang had verdragen dat de Romeinse soldaten Hem sloegen en geselden, met Hem door de stad marcheerden en Hem zijn kruis lieten dragen, waar ze Hem aan nagelden, was Hij barmhartig voor wie Hem gevangen hadden genomen en smeekte: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’ (Lucas 23:34).

Jezus liet zien dat Hij barmhartig was door hen lief te hebben in plaats van te veroordelen.

Aan het begin van zijn bediening stopte Jezus op een van zijn reizen bij een waterput in Samaria om uit te rusten en Zich op te frissen. Er kwam een vrouw naar de put om water te halen. De Heiland raakte met haar in gesprek. Ze was verbaasd dat Hij met haar praatte, ‘want Joden [gingen] niet om met Samaritanen.’ Maar Hij keek verder dan de tradities die haar in de ogen van anderen minder waard maakten. Hij vertelde haar over het levende water van het evangelie en getuigde: ‘Ik, die met u spreekt, ben [de Messias].’ (Zie Johannes 4:3–39.)

In de nadagen van zijn bediening in Perea was Jezus onderweg naar Jeruzalem en trok Hij door de stad Jericho. Een kleine, rijke man, Zacheüs genaamd, klom in een boom om de voorbijlopende Heiland te zien. Jezus zag hem en vroeg of Hij bij Zacheüs op bezoek mocht komen. Sommige van Jezus’ discipelen mopperden toen zij het zagen en zeiden dat Jezus ‘bij een zondig man [is] binnengegaan om zijn intrek te nemen.’ Maar Jezus zag dat Zacheüs een goed mens was en zei: ‘Heden is aan dit huis redding geschonken, omdat ook deze een zoon van Abraham is.’ (Zie Lucas 19:1–10.)

Jezus liet zien dat Hij barmhartig was door anderen vaak de kans te geven om zich te bekeren, zodat ze vergeving konden krijgen.

In het begin van zijn bediening keerde Jezus terug naar de synagoge in de stad Nazaret, waar Hij in zijn kinderjaren vaak was geweest. Op de Sabbat las Hij aan de aanwezigen een profetie van Jesaja over de Messias voor. Daarna getuigde Hij onomwonden tot hen dat Hij de Messias was. De mensen in de synagoge werden ‘met toorn vervuld’ toen ze dit hoorden en ze ‘wierpen Hem de stad uit […] om Hem van [een rotswand] te storten.’ (Zie Lucas 4:16–30.) Jezus’ oude vrienden waren zijn vijanden geworden. Enige tijd later bezocht Jezus Nazaret opnieuw en onderrichtte Hij het volk. En hoewel ze weer boos op Hem werden, probeerde Hij het ze tot twee keer duidelijk te maken. (Zie Matteüs 13:54–57.)

De leiders van de joden waren Jezus’ grootste vijanden. Ze probeerden Hem te doden omdat Hij een bedreiging voor hun overleveringen vormde. Toch spoorde Jezus hen herhaaldelijk aan om zich te bekeren en de waarheid te aanvaarden. In de Schriften staan minstens tien belangrijke redevoeringen die Jezus specifiek aan die leiders gaf, waarin Hij hun zonden blootlegde en hen vroeg om zich te bekeren.

Jezus liet zien dat Hij barmhartig was door niet verbitterd te raken.

Uiteindelijk leed en stierf de Heiland in Jeruzalem. Hij had haatdragend en nijdig kunnen worden jegens de inwoners van de stad, maar in plaats daarvan was Hij bedroefd dat ze slechte dingen deden en weigerden zich te bekeren.

Enkele dagen vóór zijn kruisiging reed Jezus op een ezel Jeruzalem binnen. Een menigte volgelingen bracht Hem eer door hun kleden voor Hem op de grond uit te spreiden en God te prijzen. (Zie Lucas 19:28–38.) Maar Jezus wist dat de mensen in Jeruzalem niet trouw zouden blijven. Toen de Heiland tijdens zijn laatste week op de stad neerkeek, weende Hij, zeggende: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen […] en gij hebt niet gewild.’ (Matteüs 23:37; zie ook Lucas 19:41–44).

Slechts enkele dagen later keerde de menigte zich tegen Jezus en riep dat Hij ter dood gebracht moest worden. Toen de Heiland werd weggevoerd om gekruisigd te worden, werd Hij gevolgd door ‘een grote menigte van volk en van vrouwen, die zich op de borst sloegen en over Hem weeklaagden.

‘Maar Jezus wendde Zich tot [hen] en zeide: Dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over uzelf en over uw kinderen’ (Lucas 23:27–28). Ofschoon de inwoners van Jeruzalem de Heiland publiekelijk hadden vernederd en Hem intens hadden laten lijden, raakte Hij niet verbitterd jegens hen, maar was Hij bedroefd dat ze zich weigerden te bekeren.

Jezus liet zien dat Hij barmhartig was door anderen te helpen.

Op een van zijn reizen naderde Jezus de stad Naïn, waar Hij zag dat er ‘een dode werd uitgedragen, de enige zoon zijner moeder, die weduwe was’ (Lucas 7:12). Ouderling James E. Talmage (1862–1933) van het Quorum der Twaalf Apostelen beschrijft het wonder dat Hij toen verrichtte in zijn boek Jezus de Christus: ‘Onze Heer keek met ontferming naar deze rouwende moeder, die nu van haar man én haar zoon was beroofd. Hij voelde haar verdriet en zei op zachte toon: “Ween niet.” Hij raakte de baar aan en zei tegen het lijk “Jongeling, Ik zeg u, sta op!” De dode hoorde de stem van de Heer van alle mensen, stond meteen op en sprak. Genadevol overhandigde Jezus de jonge man aan zijn moeder.’5

Jezus verrichtte vele andere wonderen voor mensen die in nood waren. Hij genas een melaatse, stilde de storm en wekte de dochter van Jaïrus uit de dood op. Hij maakte een verlamde man bij het badwater van Betesda beter, genas een doofstomme man en maakte tien melaatsen rein. Ze hadden Hem allemaal hard nodig.

Afbeelding
Jezus Christus wekt de dochter van Jaïrus uit de dood op

Jezus verrichtte ontelbare wonderen voor mensen die het moeilijk hadden. Hij genas een melaatse, stilde de storm en wekte de dochter van Jaïrus uit de dood op.

Jezus zegent de kinderen, Illustraties Dan Burr

De Heiland heeft de juiste weg voor ons aangegeven. Wij kunnen barmhartig zijn door anderen niet de schuld te geven, van ze te houden in plaats van ze te veroordelen, ze vaak de kans te geven om zich te bekeren, niet verbitterd te raken en mensen te helpen die in nood verkeren. Hoe vaker we de barmhartigheid van Jezus Christus jegens ons inzien en gedenken, hoe beter we leren om barmhartig jegens anderen te zijn.

President Uchtdorf heeft deze raad gegeven: ‘Er is al genoeg verdriet en smart in dit leven zonder dat wij er met onze eigen koppigheid, verbittering en wrok nog eens wat aan toevoegen. […] We moeten onze grieven laten varen. […] Zo wil de Heer het.6

Toen de herrezen Heer de Nephieten in Amerika bezocht, onderrichtte Hij het volk. En toen het tijd was om te vertrekken, ‘blikte [Jezus] andermaal om Zich heen op de schare, en zag, dat zij in tranen waren […]

‘En Hij zeide tot hen: Zie, mijn binnenste is vervuld met medelijden met u.

‘Hebt gij ook mensen onder u die ziek zijn? […] Brengt hen hierheen en Ik zal hen genezen, want Ik heb medelijden met u; mijn binnenste is vol barmhartigheid’ (3 Nephi 17:5–7; cursivering toegevoegd). Zijn barmhartigheid is oneindig. Als wij tot Hem komen, zal Hij ons met de goddelijke gave van barmhartigheid zegenen (zie Moroni 10:32).

Noten

  1. Zie Leringen van kerkpresidenten: Joseph Smith (2011), pp. 75–77.

  2. Dieter F. Uchtdorf, ‘De barmhartigen krijgen barmhartigheid’, Liahona, mei 2012, p. 76.

  3. Het Griekse woord in Matteüs 5:7 is eleémón, wat mededogend betekent. Het Griekse woord in Lucas 6:36 is oiktirmón, wat ook mededogend betekent.

  4. Charles Edward Jefferson, The Character of Jesus (1908), p. 154.

  5. James E. Talmage, Jesus the Christ, 33e druk (1916), p. 252.

  6. Dieter F. Uchtdorf, ‘De barmhartigen krijgen barmhartigheid’, pp. 76–77.