De machten des hemels
Priesterschapsdragers, zowel jong als oud, hebben zowel het gezag als de macht nodig — de noodzakelijke toestemming en de geestelijke kracht om God in het heilswerk te vertegenwoordigen.
Geliefde broeders, ik ben dankbaar dat we met zo’n grote groep priesterschapsdragers bijeen zijn in aanbidding. Ik hou van u en bewonder u voor uw waardige levenswandel en uw goede invloed overal ter wereld.
Ik verzoek u te overwegen wat uw antwoord zou zijn op de vraag die president David O. McKay lang geleden aan de leden van de kerk stelde: ‘Als men u zou vragen om kort weer te geven wat het allerbelangrijkste kenmerk van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is, wat zou u dan zeggen?’ (‘The Mission of the Church and Its Members’, Improvement Era, november 1956, p. 781).
President McKay beantwoordde zijn eigen vraag en zei dat het het ‘goddelijke gezag’ van het priesterschap was. De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen onderscheidt zich van kerken die zeggen hun gezag te kunnen ontlenen aan historische opvolging, de Schriften of een theologische opleiding. Wij verklaren onomwonden dat hemelse boodschappers het gezag van het priesterschap door handoplegging aan de profeet Joseph Smith hebben verleend.
Mijn boodschap behelst dit goddelijke gezag en de machten des hemels. Ik bid vurig om de hulp van de Geest des Heren nu we ons samen in deze belangrijke waarheden verdiepen.
Priesterschapsgezag en -macht
Het priesterschap is het gezag van God dat Hij aan mannen delegeert, waarmee zij gerechtigd zijn om in alles ten behoeve van het heil van de mens te handelen (zie Spencer W. Kimball, ‘The Example of Abraham’, Ensign, juni 1975, p. 3). Het priesterschap is het middel dat de Heer gebruikt om op aarde zielen redden. Een van de kenmerkende eigenschappen van de Kerk van Jezus Christus, zowel vanouds als heden ten dage, is haar gezag. Er kan geen ware kerk zijn zonder goddelijk gezag.
Het gezag van het priesterschap wordt verleend aan gewone mannen. Waardigheid en gewilligheid — niet ervaring, deskundigheid of opleiding — zijn de vereisten om tot het priesterschap te worden geordend.
Hoe iemand het priesterschap ontvangt, wordt uitgelegd in het vijfde geloofsartikel: ‘Wij geloven dat iemand van Godswege moet worden geroepen, door profetie en door handoplegging van hen die daartoe het gezag bezitten, om het evangelie te prediken en de verordeningen ervan te bedienen.’ Aldus ontvangt een jongen of een man het priesterschapsgezag en wordt hij tot een specifiek ambt geordend door iemand die het priesterschap al zelf draagt en die daar door een leider met de noodzakelijke priesterschapssleutels voor gevraagd is.
Van een priesterschapsdrager wordt verwacht dat hij dit heilige gezag uitoefent in overeenstemming met de heilige wil, zin en doeleinden van God. Het priesterschap heeft niets vandoen met zelfzucht. Het priesterschap wordt altijd gebruikt om anderen te dienen, te zegenen en te versterken.
Men ontvangt het hoge priesterschap met een plechtig verbond, dat iemand ertoe verplicht om te handelen met het gezag dat is verleend (zie LV 68:8) en in het ambt (zie LV 107:99) waartoe hij geordend is. Van dragers van Gods heilige priesterschap wordt verwacht dat zij een rentmeester zijn die handelt, niet iemand die met zich laten handelen (zie 2 Nephi 2:26). Het priesterschap is in en van zichzelf actief in plaats van passief.
President Ezra Taft Benson heeft daarover gezegd:
‘Het is niet genoeg om het priesterschap te ontvangen en dan passief af te gaan zitten wachten totdat iemand ons aan het werk zet. Na het priesterschap te hebben ontvangen, hebben we de plicht om actief en ijverig betrokken te raken bij de verspreiding van rechtschapenheid op aarde, omdat de Heer heeft gezegd:
“Maar wie niets doet totdat het hem geboden wordt, en een gebod met een weifelend hart ontvangt en het traag nakomt, die is verdoemd” [LV 58:29]’ (So Shall Ye Reap [1960], p. 21).
Spencer W. Kimball legde ook nadruk op het actieve karakter van het priesterschap: ‘Iemand breekt het priesterschapsverbond als hij de geboden overtreedt — maar ook als hij zijn taken niet uitvoert. Iemand hoeft dus eigenlijk niets te doen om dit verbond te verbreken’ (The Miracle of Forgiveness [1969], p. 96).
Als we onze priesterschapstaken zo goed mogelijk vervullen, kunnen we met macht in het priesterschap worden gezegend. Mannen en jongens zoals wij krijgen macht in het priesterschap, wat Gods macht is, en dat vergt rechtschapenheid, getrouwheid, gehoorzaamheid en ijver van ons. Een jongen of man kan het priesterschapsgezag door handoplegging ontvangen, maar zal geen macht in het priesterschap hebben als hij ongehoorzaam, onwaardig of onwillig is.
‘De rechten van het priesterschap [zijn] onafscheidelijk verbonden […] met de machten des hemels, en […] de machten des hemels [kunnen] niet beheerst noch aangewend […] worden, dan alleen volgens de beginselen der gerechtigheid.
‘Dat die ons kunnen worden verleend, dat is waar, maar wanneer wij trachten onze zonden te bedekken, of onze hoogmoed, onze ijdele eerzucht te bevredigen, of in enige mate van onrechtvaardigheid zeggenschap of heerschappij of dwang op de ziel der mensenkinderen uit te oefenen, zie, dan trekken de hemelen zich terug; de Geest des Heren is gegriefd; en wanneer die zich heeft teruggetrokken, vaarwel dan het priesterschap of het gezag van die man’ (LV 121:36–37; cursivering toegevoegd).
Broeders, als een jongen of een man die het priesterschap ontvangt, verzuimt te doen wat nodig is om voor macht in het priesterschap in aanmerking te komen, is dat onaanvaardbaar voor de Heer. Priesterschapsdragers, zowel jong als oud, hebben zowel het gezag als de macht nodig — de noodzakelijke toestemming en de geestelijke kracht om God in het heilswerk te vertegenwoordigen.
Een les van mijn vader
Ik ben opgegroeid in een gezin met een gelovige moeder en een geweldige vader. Mijn moeder stamde af van de pioniers die hun hele hebben en houwen voor de kerk en het koninkrijk van God opofferden. Mijn vader was geen lid van onze kerk en koesterde als jonge man het verlangen om een katholiek priester te worden. Uiteindelijk koos hij ervoor om niet naar het seminarie te gaan, maar vond hij emplooi als gereedschaps- en matrijsmaker.
Het grootste deel van zijn huwelijksleven woonde mijn vader met ons de diensten van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen bij. Het was zelfs zo dat veel mensen in onze wijk er geen idee van hadden dat mijn vader geen lid van de kerk was. Hij speelde in en coachte het softbalteam van de wijk, assisteerde bij de scoutingactiviteiten, en steunde mijn moeder bij haar verschillende roepingen en taken. Ik heb eens een belangrijke les van mijn vader geleerd, die verband hield met priesterschapsgezag en -macht.
Als jongen vroeg ik mijn vader een paar keer per week wanneer hij zich ging laten dopen. En elke keer als ik hem daarmee aan zijn hoofd zeurde reageerde hij liefdevol maar resoluut: ‘David, ik ga geen lid van de kerk worden voor je moeder, voor jou of voor wie dan ook. Ik word pas lid van deze kerk als ik zeker weet dat het de juiste beslissing is.’
Het zal in mijn eerste tienerjaren zijn geweest dat ik het volgende gesprek met mijn vader had. We waren net thuisgekomen van de kerk toen ik mijn vader vroeg wanneer hij zich ging laten dopen. Hij glimlachte en zei: ‘Jij bent de enige die mij deze vraag maar blijft stellen. Maar nu heb ik een vraag voor jou.’ Geweldig, voor mij was dat het bewijs dat er schot in de zaak zat!
Mijn vader ging verder: ‘David, jouw kerk predikt dat het priesterschap lang geleden van de aarde is weggenomen, maar dat hemelse boodschappers het weer aan Joseph Smith hebben verleend, klopt dat?’ Ik antwoordde dat dat klopte. Toen zei hij: ‘Goed, dan is hier mijn vraag. Elke week in de priesterschapsvergadering hoor ik de bisschop en andere priesterschapsleiders de broeders bijna smeken om hun huisonderwijs en andere priesterschapstaken niet te vergeten. Als jouw kerk werkelijk het herstelde priesterschap van God heeft, waarom gaan zoveel mannen in jouw kerk dan niet anders met hun godsdienstige taken om dan de mannen in mijn kerk?’ Ik was met stomheid geslagen. Ik za met een mond vol tanden.
Ik ben van mening dat mijn vader het bij het verkeerde eind had om de geldigheid van het goddelijke gezag in de kerk te laten afhangen van de tekortkomingen in de mannen in onze wijk. Maar vervat in zijn vraag was de juiste veronderstelling dat mannen die Gods heilige priesterschap dragen anders dan andere mannen behoren te zijn. Mannen die het priesterschap dragen zijn niet van nature beter dan andere mannen, maar ze moeten wel anders handelen. Mannen met het priesterschap behoren niet alleen het priesterschapsgezag te hebben ontvangen, maar ook waardige en getrouwe machtskanalen Gods te worden. ‘Wees rein, gij die de vaten des Heren draagt’ (LV 38:42).
Ik ben de les van mijn vader over priesterschapsgezag en -macht nooit vergeten. Mijn vader was een goed man die niet tot onze kerk behoorde, maar die meer verwachtte van mannen die beweerden Gods priesterschap te dragen. Door dat gesprek met mijn vader op een zondagmiddag vele jaren geleden kreeg ik het verlangen om een ‘goede jongen’ te zijn. Ik wilde geen slecht voorbeeld en struikelblok voor mijn vader zijn, want ik wilde dat hij het herstelde evangelie aanvaardde. Ik wilde alleen maar een goede jongen zijn. De Heer wil dat alle dragers van zijn gezag altijd en overal eerzame, deugdzame en goede jongens zijn.
Wellicht vindt u het leuk om te weten dat mijn vader zich een aantal jaren later heeft laten dopen. En daarna had ik het voorrecht om hem het Aäronisch en het Melchizedeks priesterschap te verlenen. Een van de mooiste ervaringen van mijn leven was mijn vader het gezag en, uiteindelijk, de macht van het priesterschap te zien ontvangen.
Ik vertel u over deze les die ik van mijn vader leerde om nadruk te leggen op een eenvoudige waarheid. Het gezag van het priesterschap ontvangen door handoplegging is een belangrijk begin, maar het is niet genoeg. Door ordening krijgt iemand het gezag, maar daarnaast is een rechtschapen levenswijze vereist om met macht te handelen wanneer we zielen verheffen, onderwijzen en getuigen, zegenen en raad geven, en het heilswerk bevorderen.
In deze gewichtige tijd van de wereldgeschiedenis dienen u en ik als priesterschapsdrager rechtschapen te zijn en doeltreffende werktuigen in de handen van God. We moeten opstaan als mannen Gods. U en ik doen er goed aan om acht te slaan op en lering te trekken uit het voorbeeld van Nephi, kleinzoon van Helaman en de eerste van de twaalf discipelen die door de Heiland aan het begin van zijn bediening onder de Nephieten werden geroepen. ‘En [Nephi] leerde hun vele dingen; (…) En Nephi leerde met kracht en met groot gezag’ (3 Nephi 7:17).
‘Wilt u mijn man alstublieft duidelijk maken’
Na de tempelaanbevelingsgesprekken die ik als bisschop en later als ringpresident voerde, vroeg ik de gehuwde zusters vaak hoe ik hen en hun gezin het beste van dienst kon zijn. De antwoorden die ik van deze toegewijde vrouwen kreeg, kwamen in grote lijnen overeen en waren zowel leerzaam als alarmerend. De zusters klaagden of kritiseerden zelden, maar ze reageerden vaak als volgt. ‘Wilt u mijn man alstublieft duidelijk maken welke verantwoordelijkheid hij thuis als priesterschapsdrager heeft. Ik ben vaak degene die zorgt dat er Schriftstudie, gezinsgebed en gezinsavond gedaan wordt, en dat zal ik blijven doen. Maar ik zou willen dat mijn man als gelijkwaardige partner voor de solide priesterschapsleiding zou zorgen die alleen hij kan geven. Wilt u mijn man alstublieft leren hoe hij thuis de patriarch en priesterschapsleider kan worden die presideert en beschermt.’
Ik moet vaak denken aan die oprechte zusters en aan wat ze zeiden. Nog steeds krijgen priesterschapsleiders dergelijke geluiden te horen. Veel vrouwen zouden graag een man hebben die niet alleen het priesterschapsgezag heeft, maar ook priesterschapsmacht. Ze willen dolgraag een gelijk span zijn met een getrouwe echtgenoot en priesterschapscollega met wie zij kunnen werken aan een op Christus en het evangelie gericht gezin.
Broeders, ik beloof u dat als u en ik in gebed nadenken over de smekingen van die zusters de Heilige Geest ons zal helpen om onszelf te zien zoals we werkelijk zijn (zie LV 93:24) en te zien waarin wij onszelf dienen te veranderen en te verbeteren. En de tijd om dat te doen is nu!
Een rechtschapen voorbeeld
Vanavond herhaal ik de leringen van president Thomas S. Monson, die ons heeft opgeroepen om ‘een rechtschapen voorbeeld’ te zijn. Hij heeft ons er voortdurend aan herinnerd dat we in dienst van de Heer zijn en recht hebben op zijn hulp op voorwaarde dat we die hulp waardig zijn (zie ‘Een rechtschapen voorbeeld’, Liahona, mei 2008, pp. 65–68). U en ik dragen het priesterschap dat in deze bedeling op aarde door hemelse boodschappers is teruggebracht, namelijk Johannes de Doper en Petrus, Jakobus en Johannes. En daarom kan iedere man die het Melchizedeks priesterschap ontvangt zijn priesterschapsgezag rechtstreeks op de Heer Jezus Christus terugvoeren. Ik hoop dat we dankbaar zijn voor deze geweldige zegen. Het is mijn bede dat we rein en waardig zullen zijn, zodat we bij de uitoefening van dit heilige gezag de Heer kunnen vertegenwoordigen. Moge ieder van ons zich macht in het priesterschap eigen maken.
Ik getuig dat het heilige priesterschap in deze laatste dagen op aarde is hersteld en in het bezit is van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Ik getuig ook dat president Thomas S. Monson de presiderende hogepriester van de hoge priesterschap in de kerk is (zie LV 107:9, 22, 65–66, 91–92). Hij is de enige persoon op aarde die alle priesterschapssleutels bezit en bevoegd is om die te gebruiken. Daarvan getuig ik plechtig in de heilige naam van de Heer Jezus Christus. Amen.