Dienen in de kerk
Mijn kerkroeping als alleenstaand lid
Toen ik een nieuwe roeping kreeg, was ik stomverbaasd. ‘Kan ik dat wel?’ vroeg ik me af.
Ongeveer zeven jaar geleden verhuisde ik op 29-jarige leeftijd van de Amerikaanse staat Utah naar de staat Oregon. Na afweging van de mogelijkheden besloot ik naar de plaatselijke gezinswijk te gaan, want ik meende dat ik wel wat afwisseling kon gebruiken van de alleenstaandenwijken waar ik eerder naartoe was geweest.
Mijn ouders hadden me opgevoed met het principe dat je een kerkroeping altijd aanneemt, dus maakte ik een afspraak met de bisschop om hem te zeggen dat ik aan het werk gezet wilde worden. Het duurde niet lang of ik was lerares van de vijfjarigen in het jeugdwerk, een roeping waar ik van genoot. Vijf maanden later riep de bisschop me als jeugdwerkpresidente. Ik was stomverbaasd. ‘Kan ik dat wel?’ vroeg ik me af.
Ik vroeg me af of ik wel in aanmerking kwam voor die functie omdat ik niet getrouwd was en geen kinderen had. In het verleden had ik in gezinswijken alleen maar gelukkig getrouwde, succesvolle en toegewijde moeders meegemaakt als jeugdwerkpresidentes. Maar ik herinnerde me wat mijn ouders me hadden geleerd en aanvaardde de nieuwe taak. De bisschop trok zich echt wat aan van de opdracht om ‘een zinvolle roeping voor alle jonge alleenstaanden’ te vinden.1 De roeping was misschien wat zinvoller dan ik had verwacht, maar ik was er dankbaar voor.
In mijn nieuwe roeping maakte ik veel lieve, grappige en inspirerende momenten met de kinderen mee. We voerden een keer tijdens een speciale participatieperiode in de kersttijd een kerstspel op. We zongen liedjes. We hadden mantels en tulbanden van handdoeken voor de herders en voor Jozef. We hadden guirlandes als hoofdtooi voor de engelen. We maakten kartonnen met folie omwikkelde kronen voor de wijzen.
Toen we het kerstspel opvoerden en de heilige kerstgezangen zongen, merkte ik het prachtige meisje op dat Maria speelde. De manier waarop ze het goede voorbeeld gaf door de pop die het Kindje Jezus voorstelde stil, eerbiedig en voorzichtig vast te houden, raakte mij. De geest van dat moment maakte mij dankbaar tegenover mijn liefhebbende hemelse Vader voor onze Heiland, en hielp mij om mijn getuigenis te sterken van zijn diepzinnige, liefdevolle zending. Het maakte mij ook dankbaar voor de enorme zegen die ik had gekregen door mijn roeping, en voor een geïnspireerde bisschop die mij in staat stelde om in die roeping te dienen.
In de Leer en Verbonden lezen we: ‘Daarom, indien gij verlangens hebt om God te dienen, zijt gij tot het werk geroepen’ (LV 4:3). Hoewel dat vers meestal met zendingswerk wordt geassocieerd, denk ik graag dat het op elke vorm van evangelisch dienstbetoon kan slaan.
Ongeacht onze burgerlijke staat of maatschappelijke status is ieder van ons op de eerste en belangrijkste plaats een kind van onze liefhebbende hemelse Vader. Hij wil dat we groeien, dat we bij elkaar betrokken zijn, dat we onze talenten ontwikkelen, elkaar dienen en helpen om terug te komen bij Hem.
Ik voelde onmiddellijk aanvaarding en liefde in die wijk en die koester ik nog steeds in mijn hart. Men zag in dat ik wilde dienen, en daar maakte men gebruik van. Veel mensen kwamen naar mij toe en staken mij een hart onder de riem, en mijn hemelse Vader zegende mij echt. Door vriendelijke, attente leiders werd ik gezegend met de kans om enkele van zijn fijnste kinderen te onderwijzen en van ze te leren.