Die woorden
‘Gij zult bij mijn naam niet vals zweren en zo de naam van uw God ontheiligen’ (Leviticus 19:12).
Shelby hoorde niet graag slechte woorden, vooral niet als haar vriendinnen op school de naam van de Heer misbruikten.
‘Zeg die woorden alsjeblieft niet waar ik bij ben’, zei ze dan tegen haar vriendinnen.
Maar soms vergaten ze het en moest ze hen eraan herinneren.
Op een dag trok Shelby’s vriendin Beth een raar gezicht en zei: ‘O ja, dat was ik vergeten. Niemand zegt die woorden waar Shelby bij is. Ze probeert ons al net zo braaf te maken als zij.’
De andere meisjes lachten.
Shelby voelde zich opgelaten. Ze vond het vervelend dat ze haar vriendinnen telkens moest vragen om die woorden niet te zeggen als zij erbij was — vooral omdat zij die woorden helemaal niet slecht vonden.
Toen Shelby thuiskwam uit school, liet ze zich op haar bed vallen. Enkele minuten later kwam haar moeder binnen en Shelby vertelde haar wat er was gebeurd.
‘Maak je er niet druk over’, zei moeder. ‘Blijf gewoon het goede doen, dan zullen je vriendinnen die woorden na een tijdje niet meer zeggen.’
‘Wat maakt het eigenlijk uit of mijn vriendinnetjes die woorden zeggen?’ vroeg Shelby. ‘Ik vloek zelf niet.’
‘De profeten hebben ons geleerd ervoor te zorgen dat we altijd de Geest bij ons kunnen hebben. Slechte woorden verjagen de Geest’, zei moeder.
Shelby herinnerde zich de keren dat ze de Geest had gevoeld: toen ze op een gezinsavond haar getuigenis gaf, toen ze een zegen kreeg van haar vader. Shelby vond het fijn om de Geest te voelen en ze wilde niets doen wat dit warme, vredige gevoel zou tegenhouden.
Ze besloot om een voorbeeld te blijven voor haar vriendinnen en ze te laten inzien dat zij die woorden liever niet hoorde.
De volgende dag op school hoorde ze die woorden weer.
‘Zeg die woorden alsjeblieft niet waar ik bij ben’, vroeg ze Becca.
Becca wierp Shelby een boze blik toe en negeerde haar. Shelby was blij dat ze iets had gezegd, maar vond het niet fijn dat haar vriendinnetje zich aan haar ergerde.
In de pauze hoorde Shelby nog iemand die woorden zeggen. Dit keer was het Beth.
‘Zeg dat alsjeblieft niet waar ik bij ben’, zei Shelby.
‘Het spijt me’, zei Beth, maar ze trok er een raar gezicht bij.
Shelby voelde zich weer voor gek staan.
Na school raakte Shelby bij slagbal een bal. Die stuiterde naar het eerste honk en kwam eerder aan dan Shelby. Shelby hoorde Bonnie, het nieuwe meisje in het team, de naam van de Heer misbruiken.
Shelby aarzelde. Ze was het beu om mensen te vragen die woorden niet te gebruiken waar zij bij was. Maar ze wilde ook niet dat de andere meisjes haar uitlachten.
‘Zeg die woorden alsjeblieft niet waar zij bij is.’
Shelby draaide zich om en keek wie dat zei.
Beth vertelde Bonnie dat Shelby een heilige der laatste dagen was en dat ze die niet woorden niet zei, en het ook niet prettig vond om ze te horen.
Bonnie wendde zich tot Shelby. ‘Het spijt me, Shelby. Dat wist ik niet.’
Beth grijnsde naar Shelby. ‘Ik denk dat we allemaal wat meer op jou gaan lijken’, zei Beth.
Shelby glimlachte. Ze was blij dat ze het besluit had genomen om een goed voorbeeld te zijn voor haar vriendinnetjes en de raad van de profeet op te volgen om de Geest bij zich te houden.