2010–2019
Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik
April 2011


‘Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik’

Kastijding stimuleert ons niet alleen om ons te bekeren, maar het doorstaan van kastijding kan ons zuiveren en voorbereiden op grotere geestelijke voorrechten.

Onze hemelse Vader is een God met hoge verwachtingen. Zijn Zoon, Jezus Christus, spreekt zijn verwachtingen voor ons als volgt uit: ‘Ik wil dat gij volmaakt zijt zoals Ik, of zoals uw Vader die in de hemel is, volmaakt is’ (3 Nephi 12:48). Hij stelt voor ons te heiligen opdat wij ‘celestiale heerlijkheid [kunnen] verdragen’ (LV 88:22) en ‘in zijn tegenwoordigheid [kunnen] wonen’ (Mozes 6:57). Hij weet wat de vereisten zijn en daarom geeft Hij ons, om onze zielsverandering mogelijk te maken, geboden en verbonden, de gave van de Heilige Geest, en bovenal, de verzoening en de opstanding van zijn geliefde Zoon.

Gods doel met dit alles is dat wij, zijn kinderen, in staat mogen zijn om de grootste vreugde te ervaren, voor eeuwig bij Hem te zijn, en te worden zoals Hij. Enkele jaren geleden heeft ouderling Dallin H. Oaks uitgelegd: ‘Het laatste oordeel is niet slechts een evaluatie van een totaal aan goede en slechte daden, wat we hebben gedaan. Het is een erkenning van de uiteindelijke uitwerking van onze daden en gedachten — wat we zijn geworden. Het is niet genoeg als iemand alleen maar plichtmatig doet wat hij moet. De geboden, verordeningen en verbonden van het evangelie zijn geen lijst van stortingen op de een of andere hemelse bankrekening. Het evangelie van Jezus Christus is een plan dat ons leert hoe we kunnen worden wat onze hemelse Vader van ons verwacht.’1

Helaas erkent het hedendaagse christendom niet dat God concrete vereisten heeft voor degenen die in Hem geloven. Ze zien hem meer als een butler ‘die in hun behoeften voorziet wanneer daartoe opgeroepen’ of een therapeut die tot taak heeft mensen ‘een goed gevoel over zichzelf te geven’.2 Het is een godsdienstige visie die ‘niet pretendeert levens te veranderen’.3 ‘Daarmee staat in schril contrast’, zoals een auteur dat uitlegt, ‘dat de God in zowel de Hebreeuwse als de christelijke Schriftuur niet alleen om toewijding vraagt, maar ons hele leven verlangt. De God van de Bijbel handelt in leven en dood, niet in aardigheid, en Hij roept op tot opofferende liefde, niet tot halfzachte wat-dan-ook-ismen.’4

Ik wil het over een bepaalde houding en een bepaald gebruik hebben die we moeten aannemen als we aan de hoge verwachtingen van onze hemelse Vader willen voldoen. En dat is bereid zijn om correctie te accepteren en er zelfs voor open te staan. Correctie is van essentieel belang als we ons leven willen voegen naar dat van ‘de volmaakte mens, van de tot volle wasdom gekomen volheid van Christus’ (Efeziërs 4:13, NBV). Paulus heeft over goddelijke correctie of kastijding gezegd: ‘Wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here’ (Hebreeën 12:6). Hoewel het vaak moeilijk te verduren is, zouden we ons echt moeten verheugen dat God het de moeite waard vindt de tijd en moeite te nemen om ons te corrigeren.

Goddelijke kastijding heeft ten minste drie doelen: (1) ons ertoe te brengen ons te bekeren; (2) ons te zuiveren en heiligen; en (3) soms ook om onze levenskoers aan te passen naar wat God weet dat een beter pad is.

Overweeg allereerst bekering, de noodzakelijke voorwaarde voor vergeving en reiniging. De Heer heeft gezegd: ‘Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u’ (Openbaring 3:19). En ook: ‘En mijn volk moet wel worden gekastijd totdat het gehoorzaamheid leert, desnoods door de dingen die het verduurt’ (LV 105:6; zie ook LV 1:27). In een hedendaagse openbaring gebood de Heer vier hoge kerkleiders om zich te bekeren (zoals Hij velen van ons zou kunnen gebieden) omdat zij hun kinderen niet goed onderwezen ‘volgens de geboden’ en omdat zij thuis niet ‘ijveriger’ en ‘meer betrokken’ waren (zie LV 93:41–50). De broeder van Jared in het Boek van Mormon bekeerde zich toen de Heer in een wolk stond en ‘drie uur lang’ met hem sprak en hem ‘kastijdde […] omdat hij er niet aan had gedacht de naam des Heren aan te roepen’ (Ether 2:14). Omdat hij zo bereidwillig reageerde op deze ernstige vermaning kreeg de broeder van Jared later het voorrecht om de voorsterfelijke Verlosser te zien en onderricht van Hem te ontvangen (zie Ether 3:6–20). De vrucht van kastijding door God is bekering die tot rechtschapenheid leidt (zie Hebreeën 12:11).

Kastijding stimuleert ons niet alleen om ons te bekeren, maar het doorstaan van kastijding kan ons zuiveren en voorbereiden op grotere geestelijke voorrechten. De Heer heeft gezegd: ‘Mijn volk moet worden beproefd in alle dingen, opdat zij erop voorbereid zullen zijn de heerlijkheid te ontvangen die Ik voor hen heb, ja, de heerlijkheid van Zion; en wie geen kastijding wil verdragen, is mijn koninkrijk niet waardig’ (LV 136:31). Elders zegt Hij: ‘Want allen die geen kastijding willen verdragen, maar Mij verloochenen, kunnen niet worden geheiligd’ (LV 101:5; zie ook Hebreeën 12:10). Ouderling Paul V. Johnson merkte vanochtend terecht op dat we ervoor moeten waken niet juist datgene af te wijzen wat ons helpt de goddelijke natuur aan te nemen.

De volgelingen van Alma vestigden een Zionsgemeenschap in Helam, maar werden vervolgens geknecht. Zij verdienden hun lijden niet, integendeel, maar er staat geschreven:

‘Niettemin acht de Heer het goed zijn volk te kastijden; ja, Hij beproeft hun geduld en hun geloof.

‘Niettemin, wie zijn vertrouwen in Hem stelt, die zal ten laatsten dage worden verhoogd. Ja, en zo was het met dit volk’ (Mosiah 23:21–22).

De Heer sterkte hen en verlichtte hun lasten dusdanig dat zij die nauwelijks voelden, en te zijner tijd verloste Hij hen (zie Mosiah 24:8–22). Hun geloof werd door hun ervaring onmetelijk gesterkt en nadien ervoeren zij een bijzondere band met de Heer.

God gebruikt een andere vorm van kastijding of correctie om ons te leiden naar een toekomst die wij onsnu niet kunnen voorstellen, maar waarvan Hij weet dat het een betere weg voor ons is. President Hugh B. Brown, voormalig lid van de Twaalf en raadgever in het Eerste Presidium, vertelde eens over iets wat hij had meegemaakt. Hij vertelde dat hij vele jaren daarvoor in Canada een verwaarloosde boerderij had gekocht. Bij het schoonmaken en repareren kwam hij een aalbessenstruik tegen die bijna twee meter hoog was geworden en geen vrucht meer droeg. Dus hij snoeide hem drastisch terug en liet slechts wat kleine stompjes over. Hij zag druppels bovenop de kleine stompjes van die aalbessenstruik, net als tranen, en het leek wel of hij de struik hoorde huilen en zeggen:

‘Hoe kun je me dit nu aandoen? Ik was net zo lekker aan het groeien. (…) En nu heb je me fors afgesnoeid. Elke plant in de tuin zal op me neerkijken. (…) Hoe kon je me dit nu aandoen? Ik dacht dat jij de tuinman was.’

President Brown antwoordde: ‘Kijk, aalbessenstruikje, ik ben hier de tuinman, en ik weet wat ik wil dat je wordt. Ik wil niet dat je een fruitboom of een schaduwboom wordt. Ik wil dat je een aalbessenstruik wordt. En op een dag, klein aalbessenstruikje, ben je overladen met vruchten en zeg je: “Dank je wel, meneer de tuinman, dat je genoeg van me hield om me te snoeien.”’

Jaren later was president Brown officier in het Canadese leger, gestationeerd in Engeland. Toen een hoge officier sneuvelde, was het president Browns beurt om gepromoveerd te worden tot generaal, en hij werd naar Londen geroepen. Maar hoewel hij in alle opzichten in aanmerking kwam voor de promotie, werd hem die ontzegd omdat hij mormoon was. De bevelvoerend generaal zei met zoveel woorden: ‘U verdient de aanstelling, maar ik kan u die niet geven.’ Waar president Brown tien jaar op had gehoopt, om had gebeden en zich op had voorbereid, glipte op dat moment door zijn vingers vanwege openlijke discriminatie.President Brown haalde nog de volgende herinneringen op aan deze ervaring:

‘Ik stapte op de trein en ving de terugreis aan (…) met een gebroken hart, met verbittering in mijn ziel. (…) Toen ik in mijn tent aankwam, (…) gooide ik mijn pet op het veldbed. Ik balde mijn vuisten en schudde ze naar de hemel. Ik zei: ‘Hoe kon U me dit nu aandoen, God? Ik heb alles gedaan wat ik moest om hiervoor in aanmerking te komen. Ik had niet meer kunnen doen of moeten doen, ik heb alles gedaan. Hoe kon U me dit aandoen?’ Ik was erg verbitterd.

‘En toen hoorde ik een stem, en ik herkende de toon van die stem. Het was mijn eigen stem, en die zei: ‘Ik ben hier de tuinman. Ik weet wat ik wil dat je doet.’ De verbittering vloeide weg uit mijn ziel, ik viel bij mijn veldbed op mijn knieën om vergeving te vragen voor mijn ondankbaarheid. (…)

“…En nu, bijna vijftig jaar later, zie ik op naar [God] en zeg: “Dank U, Meneer de Tuinman, dat u me hebt gesnoeid, dat U mij voldoende liefhad om me pijn te doen.”’5

God wist wat Hugh B. Brown moest worden en wat er moest gebeuren om dat tot stand te brengen, en hij paste zijn koers aan om zich voor te bereiden op het heilig apostelschap.

Als we er oprecht naar streven en verlangen om te voldoen aan de hoge verwachtingen van onze hemelse Vader, zal Hij ervoor zorgen dat we alle hulp krijgen die we nodig hebben, of die nu bestaat uit troost, kracht of kastijding. Als we er open voor staan, krijgen we de benodigde correctie in veel verschillende vormen en uit veel verschillende bronnen. Dat kan bij onze gebeden gebeuren als God tot ons verstand en hart spreekt door de Heilige Geest (zie LV 8:2). Het kan in de vorm van antwoorden op gebeden komen, zoals een nee of een ander antwoord dan we hadden verwacht. Kastijding kan komen als we de Schriften bestuderen en herinnerd worden aan tekortkomingen, ongehoorzaamheid of eenvoudigweg verwaarloosde zaken.

Correctie kan komen door middel van anderen, met name hen die door God worden geïnspireerd om ons geluk te bevorderen. Apostelen, profeten, patriarchen, bisschoppen en anderen zijn in de hedendaagse kerk gegeven om net als in de vroegchristelijke kerk ‘de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus’ (Efeziërs 4:12). Misschien zijn enkele woorden die tijdens deze conferentie zijn gesproken tot u gekomen als een oproep tot bekering of verandering, en wordt u door daaraan gehoor te geven naar een hoger niveau getild. Wij kunnen elkaar als medekerkleden helpen; het is een van de voornaamste redenen dat de Heiland een kerk heeft gevestigd. Zelfs als we te maken krijgen met kwaad bedoelde kritiek van mensen die weinig achting of liefde voor ons hebben, kan het nuttig zijn om voldoende zachtmoedigheid te betrachten om alles af te wegen en datgene eruit te halen waar wij baat bij kunnen hebben.

Correctie, hopelijk van zachtaardige aard, kan ook van een huwelijkspartner komen. Ouderling Richard G. Scott, die ons zojuist heeft toegesproken, herinnert zich een tijd in het begin van zijn huwelijk toen zijn vrouw, Jeanene, hem aanraadde om mensen aan te kijken als hij met ze sprak. ‘Je kijkt naar het plafond en de muren en de vloer, maar je kijkt ze nooit in de ogen’, zei ze. Hij pakte die zachtaardige vermaning op en het maakte hem veel doeltreffender als hij met mensen omging en ze raad gaf. Als iemand die als voltijdzendeling onder president Scott heeft gewerkt toen hij nog zendingspresident was, kan ik getuigen dat hij iemand recht in de ogen kijkt tijdens een gesprek. Ik kan daar ook aan toevoegen dat als men correctie nodig heeft, die blik erg doordringend kan zijn.

Ouders kunnen en moeten corrigeren, moeten hun kinderen zelfs kastijden, om te voorkomen dat ze afdrijven en aan de genade overgeleverd zijn van de genadeloze tegenstander en zijn aanhangers. President Boyd K. Packer heeft opgemerkt dat als iemand die in de positie verkeert om iemand anders te corrigeren dit niet doet, hij aan zichzelf denkt. Bedenk dat vermaning tijdig moet zijn, duidelijk of helder, ‘wanneer daartoe gedreven door de Heilige Geest, en dan daarna een toename van liefde tonend jegens hem die gij hebt berispt, opdat hij u niet als zijn vijand zal beschouwen’ (LV 121:43).

Bedenk dat als we correctie weerstaan, anderen misschien helemaal ophouden die aan te bieden, ook al hebben ze ons lief. Als we bij herhaling niet reageren op de kastijding van een liefhebbende God, zal ook Hij er van afzien. Hij heeft gezegd: ‘Mijn Geest […] blijft [niet] inwerken op de mens’ (Ether 2:15). Uiteindelijk zou veel van onze kastijding van binnenuit moeten komen: we zouden onszelf moeten corrigeren. Een van de manieren waarop onze geliefde collega wijlen ouderling Joseph B. Wirthlin de zuivere en nederige discipel werd die hij was, gebeurde doordat hij in al zijn taken zijn eigen prestaties analyseerde. In zijn verlangen om God te behagen, besloot hij te leren wat hij beter kon doen en paste hij elke geleerde les ijverig toe.

Wij allen kunnen voldoen aan Gods hoge verwachtingen, hoe groot of klein onze capaciteiten en talenten ook zijn. Moroni bevestigt: ‘Indien gij u van alle goddeloosheid onthoudt en God liefhebt met al uw macht, verstand en kracht, dan is [Christus’] genade u genoeg, opdat gij door zijn genade volmaakt kunt zijn in Christus’ (Moroni 10:32). Onze ijverige, toegewijde inzet brengt deze krachtgevende en faciliterende genade voort. Die inzet die beslist onderwerping inhoudt aan Gods kastijdende hand, en oprechte bekering zonder voorbehoud. Laten wij bidden om zijn door liefde ingegeven correctie.

Moge God u steunen in uw streven om aan zijn hoogste verwachtingen te voldoen, en u een volledige mate aan geluk en gemoedsrust schenken die daar natuurlijk uit voortvloeit. Ik weet dat u en ik één kunnen worden met God en Christus. Ik getuig nederig en vol vertrouwen van onze hemelse Vader en van zijn geliefde Zoon, en van het vreugdevolle potentieel dat wij vanwege Hen hebben. En dat doe ik in de naam van Jezus Christus. Amen.

  1. Dallin H. Oaks, ‘Opdracht tot wording’, Liahona, Jan. 2001, p. 40.

  2. Kenda Creasy Dean, Almost Christian: What the Faith of Our Teenagers Is Telling the American Church (2010), p. 17.

  3. Dean, Almost Christian, p. 30; zie ook Christian Smith en Melinda Lundquist Denton,Soul Searching: The Religious and Spiritual Lives of American Teenagers (2005), pp. 118–171.

  4. Dean, Almost Christian, p. 37.

  5. Hugh B. Brown, ‘Het krentenboompje’, Liahona, maart 2002, pp. 22, 24.