2010–2019
Wij hebben goede reden om ons te verheugen
Oktober 2013


Wij hebben goede reden om ons te verheugen

Wanneer u anderen op kleine en eenvoudige manieren liefhebt, in de gaten houdt en dient, draagt u actief bij aan het heilswerk.

Toen mijn schoonvader was overleden, kwamen wij als familie bij elkaar om anderen te begroeten die ons hun medeleven kwamen betuigen. Terwijl ik de hele avond met familieleden en vrienden in gesprek was, zag ik onze tienjarige kleinzoon, Porter, vaak dicht bij mijn schoonmoeder staan — zijn ‘omi’. Soms stond hij achter haar om haar in de gaten te houden. Ik zag hem ook een keer met zijn arm in de hare. Ik zag hem bemoedigende tikjes op haar hand geven, haar even knuffelen en naast haar staan.

Dat beeld liet me tot dagen na die gebeurtenis maar niet los. Ik kreeg de ingeving om Porter een berichtje te sturen om hem te vertellen wat ik had opgemerkt. Ik e-mailde hem en vertelde hem wat ik had gezien en gevoeld. Ik herinnerde Porter aan de verbonden die hij bij zijn doop had gesloten en citeerde daarbij Alma’s woorden in Mosiah 18:

‘En nu, daar gij verlangend zijt tot de kudde Gods toe te treden en zijn volk te worden genoemd en gewillig zijt elkaars lasten te dragen, opdat zij licht zullen zijn;

‘ja, en gewillig zijt te treuren met hen die treuren; ja, en hen te vertroosten die vertroosting nodig hebben, en om te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen waar gij u ook moogt bevinden, als getuige van God op te treden, zelfs tot de dood, […] zodat gij het eeuwige leven zult hebben —

‘[…] als dat het verlangen van uw hart is, wat hebt gij er dan op tegen in de naam des Heren te worden gedoopt, als getuigenis voor Hem dat gij een verbond met Hem hebt aangegaan dat gij Hem zult dienen en zijn geboden onderhouden, zodat Hij zijn Geest overvloediger over u zal kunnen uitstorten?’1

Ik legde Porter uit dat Alma leerde dat wie zich wil laten dopen, gewillig moet zijn om de Heer te dienen door anderen te dienen — zijn hele leven lang! Ik zei: ‘Ik weet niet of je het doorhad, maar doordat je zo lief en zorgzaam voor omi was, kwam je je verbonden na. We komen onze verbonden elke dag na als we aardig, liefdevol en zorgzaam zijn voor elkaar. Ik wilde je gewoon even laten weten dat ik trots op je ben dat je je verbonden nakomt! Als je het verbond nakomt dat je bij je doop hebt gesloten, zul je voorbereid zijn om het priesterschap te ontvangen. Met dat verbond erbij zul je anderen nog meer kunnen dienen en tot zegen zijn en je verder voorbereiden op de verbonden die je in de tempel zult sluiten. Bedankt dat je zo’n goed voorbeeld voor me bent! Bedankt dat je me laat zien hoe we onze verbonden moeten nakomen!’

Porter antwoordde terug: ‘Oma, bedankt voor je berichtje. Toen ik omi steeds knuffelde, wist ik niet dat ik mijn verbonden nakwam, maar ik voelde me wel warm en heel fijn van binnen. Ik weet dat de Heilige Geest in mijn hart was.’

Ik voelde me ook warm van binnen toen ik besefte dat Porter het nakomen van zijn verbonden had gekoppeld aan de belofte dat wij ‘zijn Geest altijd bij [ons] mogen hebben’2 — een belofte die mogelijk is door de gave van de Heilige Geest te ontvangen.

Zusters, ik heb u overal ter wereld bezocht en gemerkt dat velen van u net als Porter zijn. Als vanzelfsprekend treedt u als getuige van God op, treurt u met hen die treuren en vertroost u hen die vertroosting nodig hebben zonder te beseffen dat u uw verbonden nakomt — de verbonden die u in de wateren van de doop en in de tempel hebt gesloten. Wanneer u anderen op kleine en eenvoudige manieren liefhebt, in de gaten houdt en dient, draagt u actief bij aan het heilswerk, Gods werk om ‘de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen’.3

Als ‘dochters in [het] koninkrijk’ van de Heer4 hebben wij heilige verbonden gesloten. Wij wandelen op wat Nephi noemde het ‘enge en smalle pad dat tot het eeuwige leven voert’.5 Wij bevinden ons allemaal op een andere plek op dat pad. Maar we kunnen samenwerken en elkaar helpen ‘standvastig in Christus voorwaarts [te] streven, met volmaakt stralende hoop, en liefde voor God en voor alle mensen’.6

Jeanne is werkzaam als jongevrouwenadviseuse. Een paar maanden geleden hoorde ze over een geplande activiteit voor de jongeren in de wijk: een klimtocht naar Malan’s Peak. Ze verheugde zich erop omdat ze zich onlangs ten doel had gesteld die klimtocht te maken.

Toen ze bij het begin van de route aankwam, kwam haar goede vriendin Ashley naar haar toe. Ze pakte Jeanne bij de arm en stelde voor de tocht met haar samen te lopen. ‘Ik ga met jou mee’, zei ze. Ashley was toen zestien jaar en kon door bepaalde lichamelijke beperkingen niet snel uit de voeten bij het klimmen. Zij en Jeanne liepen dan ook kalmpjes aan en genoten van de scheppingen van onze hemelse Vader: de rotsen op de bergtop boven hen en de bloemen overal om hen heen. Jeanne zei later: ‘Ik was mijn doel om naar de bergtop te klimmen al snel vergeten, want het avontuur kreeg al gauw een andere wending — een avontuur om al het prachtigs langs het pad aan te wijzen, waarvan ik er veel zou hebben gemist als ik alleen maar had gelopen om mijn doel, Malan’s Peak, te bereiken.’

Jeanne en Ashley, die hun klimtocht ver achter de rest van de groep voortzetten, werden later vergezeld door Emma, nog een jongevrouw in de wijk, die besloten had te wachten en met hen mee te lopen. Samen met Emma genoten ze nog meer. Ze leerde hun een liedje en zorgde voor extra steun en bemoediging. Jeanne vertelde: ‘We zaten en rustten, we zongen, we praatten en we lachten. Ik leerde Ashley en Emma kennen op een manier die anders nooit had gekund. Het ging die avond niet om de berg — het ging om veel, veel meer. Het ging om elkaar voorthelpen op het pad, stap voor stap.’

Toen Jeanne, Ashley en Emma zo samen aan het lopen en zingen en rusten en lachen waren, dachten ze waarschijnlijk niet: hé, nu komen we onze verbonden na. Maar ze kwamen hun verbonden wel degelijk na. Zij hielpen elkaar met liefde, medeleven en toewijding. Ze sterkten elkaars geloof door elkaar aan te moedigen en te dienen.

Ouderling Russell M. Nelson heeft gezegd: ‘Als we ons realiseren dat we kinderen van het verbond zijn, weten we wie we zijn en wat God van ons verwacht. Zijn wet is in ons hart geschreven.’7

Maria Kuzina is een verbondsdochter van God die weet wie ze is en wat God van haar verwacht. Toen ze mij bij haar thuis in Omsk (Rusland) verwelkomde, dacht ik dat ik daar was om haar te dienen, maar ik besefte al snel dat ik daar was om van haar te leren. Als bekeerling van de kerk leeft Maria de opdracht in Lucas 22 na: ‘Als gij eenmaal tot bekering gekomen zijt, versterk dan uw broederen.’8 Zij gelooft in de woorden van onze levende profeet, president Thomas S. Monson, die zei:

‘De tijd is nu aangebroken voor de leden en zendelingen om de handen ineen te slaan en in de wijngaard van de Heer te werken en zielen tot Hem te brengen. […]

‘[…] Als we in geloof optreden, zal de Heer ons tonen hoe we zijn kerk in onze wijken en gemeenten kunnen versterken. Hij zal met ons zijn en een actieve partner worden in ons zendingswerk.

‘[…] Oefen uw geloof […] en bepaal onder gebed welke leden van uw familie en welke vrienden en kennissen u thuis wilt uitnodigen voor een gesprek met de zendelingen, zodat zij de boodschap van de herstelling kunnen aanhoren.’9

Maria volgt deze raad op door om te zien naar en te zorgen voor de zusters die haar als huisbezoekster zijn toegewezen, en meer te doen dan dat. Ze heeft vele vrienden die minderactief zijn of die de boodschap van het herstelde evangelie van Jezus Christus nog niet hebben gehoord. Elke dag oefent ze haar geloof en bidt ze om te weten wie haar hulp nodig heeft. Vervolgens handelt ze naar de ingevingen die ze krijgt. Ze belt, uit haar liefde en zegt tegen haar vrienden: ‘We hebben je nodig.’ Ze houdt elke week gezinsavond in haar appartement en nodigt daar buren, leden en zendelingen voor uit — en geeft ze te eten. Ze nodigt hen uit voor de kerk, kijkt naar ze uit en gaat bij hen zitten wanneer ze er zijn.

Maria begrijpt ouderling Jeffrey R. Hollands recente uitspraak dat ‘een uitnodiging uit liefde voor anderen en voor de Heer Jezus Christus […] nooit als een belediging of veroordeling zal worden opgevat’.10 Ze houdt bij wie zich beledigd voelen en blijft aandacht aan hen schenken. Omdat deze mensen weten dat ze om hen geeft, kan ze zeggen: ‘Trek het je niet zo aan. Dat is belachelijk!’

Maria is een discipel van Jezus Christus die haar verbonden nakomt. Hoewel ze geen priesterschapsdrager thuis heeft, voelt ze Gods macht dagelijks bij de vervulling van haar tempelverbonden door op het pad voorwaarts te gaan, te volharden tot het einde en anderen onderweg te helpen aan het heilswerk deel te hebben.

Ziet u zichzelf door de voorvallen die ik aanhaalde aan het heilswerk deelnemen? Denk eens aan een andere dochter van God die bemoediging nodig heeft om op het verbondspad terug te keren of een beetje hulp om op het pad te blijven. Vraag uw Vader in de hemel over haar. Zij is zijn dochter. Hij kent haar bij naam. Hij kent u ook en Hij zal u laten weten wat zij nodig heeft. Wees geduldig en blijf met geloof voor haar bidden, en handel naar de ingevingen die u krijgt. Als u die ingevingen volgt, zal de Geest u laten weten dat uw offer aanvaard wordt door de Heer.

‘Zuster Eliza R. Snow [erkende] dankbaar de inspanningen die de zusters zich getroostten om elkaar […] te versterken. Hoewel de kerk geen verslag bijhield, zo vertelde ze hun, van elke bijdrage die ze leverden om behoeftigen te helpen, hield de Heer een volmaakt verslag bij van hun reddingswerk:

‘“[…] President Joseph Smith heeft gezegd dat deze vereniging is opgericht om zielen te redden. Wat [doen wij] om afgedwaalden terug te brengen? — om het hart te verwarmen van hen die koud in het evangelie zijn geworden? — er wordt een ander boek bijgehouden, van uw geloof, uw menslievendheid, uw goede werken en [uw] woorden. Er wordt een ander [verslag] bijgehouden. Er gaat niets verloren.’11

In het Boek van Mormon spreekt Alma van de goede reden die wij hebben om ons te verheugen. Hij zegt: ‘En nu vraag ik u: welke grote zegeningen heeft [God] ons geschonken? Kunt gij dat zeggen?’

In zijn enthousiasme wacht Ammon niet op een antwoord. Hij zegt: ‘Zie, ik antwoord voor u; […] dat is de zegen die Hij ons heeft geschonken, dat wij een werktuig in de handen Gods zijn gemaakt om dat grote werk teweeg te brengen.’12

Wij zijn verbondsdochters in het koninkrijk van de Heer. Wij kunnen een werktuig in zijn handen zijn. Als we dagelijks op kleine en eenvoudige manieren aan het heilswerk deelnemen — door met elkaar contact te houden, en elkaar te sterken en te onderwijzen — zullen we met Ammon kunnen verklaren:

‘Zie, mijn vreugde is overvloedig, ja, mijn hart is boordevol vreugde, en ik wil mij in mijn God verheugen.

‘Ja, ik weet dat ik niets ben; wat mijn kracht aangaat, ben ik zwak; daarom zal ik niet op mijzelf roemen, maar ik zal in mijn God roemen, want in zijn kracht vermag ik alle dingen.’13

Daarvan getuig ik in de naam van Jezus Christus. Amen.