Afdeling 76
Een visioen gegeven aan de profeet Joseph Smith en Sidney Rigdon op 16 februari 1832 te Hiram (Ohio). Als inleiding op dit visioen schreef de profeet: ‘Zodra ik was teruggekeerd van de conferentie in Amherst, hervatte ik de vertaling van de Schriften. Uit verschillende openbaringen die waren ontvangen, bleek dat veel belangrijke punten betreffende het heil van de mens uit de Bijbel waren weggenomen of waren kwijtgeraakt voordat die werd samengesteld. Uit de waarheden die waren overgebleven, leek het vanzelfsprekend dat als God eenieder beloonde overeenkomstig de in het lichaam verrichte werken, de term “hemel”, duidend op de eeuwige woonplaats voor de heiligen, meer dan één koninkrijk moest omvatten. Bijgevolg, […] zagen ouderling Rigdon en ik bij het vertalen van het evangelie naar Johannes het volgende visioen.’ Toen dit visioen werd gegeven, was de profeet Johannes 5:29 aan het vertalen.
1–4: de Heer is God; 5–10: de verborgenheden van het koninkrijk zullen aan alle getrouwen worden geopenbaard; 11–17: allen zullen tevoorschijn komen in de opstanding van de rechtvaardigen of die van de onrechtvaardigen; 18–24: de bewoners van vele werelden zijn de voor God gewonnen zonen en dochters door de verzoening van Jezus Christus; 25–29: een engel van God viel en werd de duivel; 30–49: de zonen van het verderf ondergaan eeuwige verdoemenis; alle anderen worden een zekere mate van heil deelachtig; 50–70: de heerlijkheid en de beloning omschreven van verhoogde wezens in het celestiale koninkrijk; 71–80: omschreven wie het terrestriale koninkrijk zullen beërven; 81–113: toestand uiteengezet van hen die in de telestiale, terrestriale en celestiale heerlijkheid verkeren; 114–119: de getrouwen kunnen de verborgenheden van het koninkrijk van God zien en begrijpen door de macht van de Heilige Geest.
1 Hoor, o hemelen, en neig het oor, o aarde, en juich, u bewoners daarvan, want de Heer is God, en buiten Hem is er geen Heiland.
2 Groot is zijn wijsheid, wonderbaar zijn zijn wegen, en de grootte van zijn werken kan niemand doorgronden.
3 Zijn plannen blijven niet onvervuld, noch zijn er die zijn hand kunnen weerhouden.
4 Van eeuwigheid tot eeuwigheid is Hij dezelfde, en zijn jaren houden nooit op.
5 Want aldus zegt de Heer: Ik, de Heer, ben barmhartig en genadig jegens hen die Mij vrezen, en Ik schep er behagen in hen te eren die Mij in gerechtigheid en waarheid dienen tot het einde.
6 Groot zal hun loon zijn en eeuwig hun heerlijkheid.
7 En hun zal Ik alle verborgenheden openbaren, ja, alle verborgen geheimenissen van mijn koninkrijk vanaf de dagen vanouds, en voor toekomende eeuwen zal Ik hun het welbehagen van mijn wil bekendmaken aangaande alle dingen met betrekking tot mijn koninkrijk.
8 Ja, zelfs de wonderen van de eeuwigheid zullen zij kennen, en toekomende dingen zal Ik hun tonen, ja, de dingen van vele geslachten.
9 En hun wijsheid zal groot zijn en hun begrip zal tot aan de hemel reiken; en voor hun aangezicht zal de wijsheid van de wijzen tenietgaan, en het verstand van de verstandigen zal op niets uitlopen.
10 Want Ik zal hen door mijn Geest verlichten, en door mijn macht zal Ik hun de verborgenheden van mijn wil bekendmaken — ja, de dingen die geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, noch zelfs in het hart van de mens zijn opgekomen.
11 Wij, Joseph Smith jr. en Sidney Rigdon, die vervuld waren van de Geest op de zestiende dag van februari in het jaar van onze Heer achttienhonderdtweeëndertig —
12 door de macht van de Geest werden onze ogen geopend en werd ons verstand verlicht, zodat wij de dingen van God konden zien en begrijpen —
13 ja, die dingen die hebben bestaan vanaf het begin, voordat de wereld was, die door de Vader waren verordonneerd door zijn eniggeboren Zoon, die vanaf het begin aan de boezem van de Vader was;
14 van wie wij getuigen; en het getuigenis dat wij afleggen, is de volheid van het evangelie van Jezus Christus, die de Zoon is, die wij zagen en met wie wij spraken in het hemelse visioen.
15 Want bij het verrichten van het vertaalwerk dat de Heer ons had opgedragen, kwamen wij bij het negenentwintigste vers van het vijfde hoofdstuk van Johannes, dat ons als volgt werd gegeven —
16 sprekend over de opstanding van de doden, in verband met hen die de stem van de Zoon des Mensen zullen horen:
17 En zij zullen tevoorschijn komen; wie het goede gedaan hebben, in de opstanding van de rechtvaardigen; en wie het kwade gedaan hebben, in de opstanding van de onrechtvaardigen.
18 Dit nu wekte onze verwondering op, want het werd ons gegeven door de Geest.
19 En terwijl wij deze dingen overpeinsden, raakte de Heer de ogen van ons verstand aan, en zij werden geopend en de heerlijkheid van de Heer omstraalde ons.
20 En wij aanschouwden de heerlijkheid van de Zoon, aan de rechterhand van de Vader, en ontvingen van zijn volheid;
21 en zagen de heilige engelen en hen die geheiligd zijn voor zijn troon, die God en het Lam aanbaden, die Hem aanbidden voor eeuwig en altijd.
22 En nu, na de vele getuigenissen die van Hem zijn gegeven, is dit het getuigenis, het laatste van alle, dat wij van Hem geven: dat Hij leeft!
23 Want wij zagen Hem, ja, aan de rechterhand van God; en wij hoorden de stem getuigen dat Hij de Eniggeborene van de Vader is —
24 dat door Hem en in Hem en uit Hem de werelden worden en werden geschapen, en dat de bewoners daarvan voor God gewonnen zonen en dochters zijn.
25 En wij zagen ook dit, en getuigen ervan, dat een engel van God die gezag bezat in de tegenwoordigheid van God, die opstond tegen de eniggeboren Zoon, die de Vader lief was en die aan de boezem van de Vader was, uit de tegenwoordigheid van God en de Zoon werd neergeworpen,
26 en Verderf werd genoemd, daar de hemelen hem beweenden — het was Lucifer, een zoon van de dageraad.
27 En wij aanschouwden, en zie, hij is gevallen! Gevallen is hij, ja, een zoon van de dageraad!
28 En terwijl wij nog steeds vervuld waren van de Geest, gebood de Heer ons het visioen op te schrijven; want wij zagen Satan, die oude slang, ja, de duivel, die opstond tegen God en trachtte het koninkrijk van onze God en zijn Christus weg te nemen —
29 daarom voert hij oorlog tegen Gods heiligen en omsingelt hen geheel.
30 En wij zagen een visioen van het lijden van hen met wie hij oorlog voerde en die hij overwon, want aldus kwam de stem van de Heer tot ons:
31 Aldus zegt de Heer aangaande allen die mijn macht kennen, en daarvan deelgenoot zijn gemaakt, en zich door de macht van de duivel hebben laten overwinnen, en de waarheid verloochenen en mijn macht trotseren —
32 het zijn de zonen van het verderf, van wie Ik zeg dat het voor hen beter was geweest als zij nooit geboren waren;
33 want het zijn vaten van toorn, gedoemd om in de eeuwigheid de verbolgenheid van God te ondergaan, met de duivel en zijn engelen;
34 van wie Ik heb gezegd: Er is geen vergeving in deze wereld, noch in de toekomende wereld —
35 want zij hebben de Heilige Geest verloochend na die te hebben ontvangen, en zij hebben de eniggeboren Zoon van de Vader verloochend, daar zij wat hen betreft, Hem opnieuw hebben gekruisigd en Hem tot een bespotting hebben gemaakt.
36 Zij zijn het die zullen heengaan in de poel van vuur en zwavel, met de duivel en zijn engelen —
37 en de enigen over wie de tweede dood enige macht zal hebben;
38 ja, voorwaar, de enigen die niet zullen worden verlost in de bestemde tijd van de Heer, na zijn verbolgenheid te hebben ondergaan,
39 want alle overigen zullen tevoorschijn worden gebracht door de opstanding van de doden, dankzij de overwinning en de heerlijkheid van het Lam, dat geslacht werd, dat aan de boezem van de Vader was voordat de werelden werden gemaakt.
40 En dit is het evangelie, de blijde tijdingen, waarvan de stem uit de hemelen tot ons getuigde —
41 dat Hij in de wereld is gekomen, ja, Jezus, om voor de wereld te worden gekruisigd en de zonden van de wereld te dragen, en de wereld te heiligen en van alle ongerechtigheid te reinigen;
42 dat door Hem allen behouden zouden worden die de Vader in zijn macht heeft gegeven en door Hem heeft gemaakt;
43 die de Vader verheerlijkt, en alle werken van zijn handen redt, behalve die zonen van het verderf die de Zoon verloochenen nadat de Vader Hem heeft geopenbaard.
44 Daarom redt Hij allen behalve hen — zij zullen heengaan naar een eeuwigdurende straf, die een eindeloze straf is, die een eeuwige straf is, om te regeren met de duivel en zijn engelen in de eeuwigheid, waar hun worm niet sterft, en het vuur niet wordt uitgeblust, hetgeen hun kwelling is —
45 en het eind daarvan weet niemand, noch de plaats, noch hun kwelling;
46 evenmin is of wordt het geopenbaard, noch zal het de mens worden geopenbaard, behalve aan hen die daarvan deelgenoot worden gemaakt;
47 niettemin toon Ik, de Heer, het aan velen in een visioen, maar sluit het terstond weer;
48 daarom, het einde, de breedte, de hoogte, de diepte en de ellende ervan begrijpen zij niet, noch enig mens, behalve zij die tot deze veroordeling zijn verordonneerd.
49 En wij hoorden de stem die zei: Schrijf het visioen op, want zie, dit is het einde van het visioen van het lijden van de onrechtvaardigen.
50 En wederom getuigen wij — want wij zagen en hoorden, en dit is het getuigenis van het evangelie van Christus aangaande hen die tevoorschijn zullen komen in de opstanding van de rechtvaardigen —
51 zij zijn het die het getuigenis van Jezus hebben ontvangen, en in zijn naam hebben geloofd, en zich hebben laten dopen naar de wijze van zijn begrafenis, doordat zij in het water zijn begraven in zijn naam, en wel volgens het gebod dat Hij heeft gegeven —
52 opdat zij, door de geboden te onderhouden, konden worden gewassen en gereinigd van al hun zonden, en de Heilige Geest konden ontvangen door de handoplegging van hem die tot die macht is geordend en verzegeld;
53 en die overwinnen door geloof, en worden verzegeld door de Heilige Geest van de belofte, die de Vader uitstort op allen die rechtvaardig en getrouw zijn.
54 Zij zijn het die de kerk van de Eerstgeborene vormen.
55 Zij zijn het in wier handen de Vader alle dingen gegeven heeft —
56 zij zijn het die priester en koning zijn, die van zijn volheid en van zijn heerlijkheid hebben ontvangen;
57 en priesters zijn van de Allerhoogste, naar de orde van Melchizedek, die naar de orde van Henoch was, die naar de orde van de eniggeboren Zoon was.
58 Daarom, zoals er geschreven staat: zij zijn goden, ja, de zonen van God —
59 daarom, alle dingen zijn van hen, hetzij leven of dood, of tegenwoordige dingen, of toekomende dingen, ze zijn alle van hen, en zij zijn van Christus, en Christus is van God.
60 En zij zullen alle dingen overwinnen.
61 Welnu, laat niemand in de mens roemen, maar laat hij liever in God roemen, die alle vijanden onder zijn voeten zal leggen.
62 Dezen zullen in de tegenwoordigheid van God en zijn Christus wonen voor eeuwig en altijd.
63 Dezen zijn het die Hij met Zich mee zal brengen, wanneer Hij op de wolken van de hemel komt om op aarde over zijn volk te regeren.
64 Dezen zijn het die deel zullen hebben aan de eerste opstanding.
65 Dezen zijn het die tevoorschijn zullen komen in de opstanding van de rechtvaardigen.
66 Dezen zijn het die tot de berg Zion zijn gekomen, en tot de stad van de levende God, de hemelse plaats, de allerheiligste.
67 Dezen zijn het die genaderd zijn tot een ontelbare menigte engelen, tot de algemene samenkomst en kerk van Henoch, en van de Eerstgeborene.
68 Dezen zijn het wier naam ingeschreven is in de hemelen, waar God en Christus rechter over allen zijn.
69 Dezen zijn het die rechtvaardige mensen zijn, tot volmaking gekomen door Jezus, de Middelaar van het nieuwe verbond, die deze volmaakte verzoening tot stand heeft gebracht door het vergieten van zijn eigen bloed.
70 Dezen zijn het van wie het lichaam celestiaal is, van wie de heerlijkheid die van de zon is, ja, de heerlijkheid van God, de hoogste van allen, van wiens heerlijkheid geschreven staat dat de zon aan het uitspansel daarvoor typerend is.
71 En voorts zagen wij de terrestriale wereld, en zie, ja, zie, dezen zijn het die van het terrestriale zijn, van wie de heerlijkheid verschilt van die van de kerk van de Eerstgeborene, waarvan de leden de volheid van de Vader hebben ontvangen, ja, zoals de maan verschilt van de zon aan het uitspansel.
72 Zie, dezen zijn het die zijn gestorven zonder wet;
73 en ook zij die de geesten van de mensen zijn die in de gevangenis zijn gehouden, die de Zoon heeft bezocht en tot wie Hij het evangelie heeft gepredikt, opdat zij kunnen worden geoordeeld als mensen in het vlees;
74 die het getuigenis van Jezus niet in het vlees hebben ontvangen, maar het later hebben ontvangen.
75 Dezen zijn het die de eerzamen van de aarde zijn, die door de listigheid van de mensen werden verblind.
76 Dezen zijn het die van zijn heerlijkheid ontvangen, maar niet van zijn volheid.
77 Dezen zijn het die van de tegenwoordigheid van de Zoon ontvangen, maar niet van de volheid van de Vader.
78 Daarom, het zijn terrestriale lichamen, en geen celestiale lichamen, en zij verschillen in heerlijkheid zoals de maan verschilt van de zon.
79 Dezen zijn het die niet kloekmoedig zijn in het getuigenis van Jezus; daarom verwerven zij niet de kroon in het koninkrijk van onze God.
80 En dit nu is het einde van het visioen dat wij zagen van het terrestriale, dat de Heer ons gebood op te schrijven terwijl wij nog in de Geest waren.
81 En voorts zagen wij de heerlijkheid van het telestiale, welke heerlijkheid die van een lagere orde is, zoals de heerlijkheid van de sterren verschilt van de heerlijkheid van de maan aan het uitspansel.
82 Dezen zijn het die het evangelie van Christus niet hebben ontvangen, noch het getuigenis van Jezus.
83 Dezen zijn het die de Heilige Geest niet verloochenen.
84 Dezen zijn het die worden neergeworpen in de hel.
85 Dezen zijn het die niet van de duivel zullen worden verlost tot de laatste opstanding, tot de Heer, ja, Christus, het Lam, zijn werk zal hebben voleindigd.
86 Dezen zijn het die in de eeuwige wereld niet van zijn volheid ontvangen, maar van de Heilige Geest door de bediening van de terrestrialen;
87 en de terrestrialen door de bediening van de celestialen.
88 En ook de telestialen ontvangen die door de bediening van de engelen die zijn aangewezen om hen te dienen, of die zijn aangewezen om dienende geesten voor hen te zijn; want zij zullen erfgenaam van het heil zijn.
89 En aldus zagen wij, in het hemelse visioen, de heerlijkheid van het telestiale, die alle begrip te boven gaat;
90 en geen mens kent die, behalve hij aan wie God die heeft geopenbaard.
91 En aldus zagen wij de heerlijkheid van het terrestriale, die in alle dingen de heerlijkheid van het telestiale overtreft, ja, in heerlijkheid en in macht en in kracht en in heerschappij.
92 En aldus zagen wij de heerlijkheid van het celestiale, die alles overtreft — waar God, ja, de Vader, op zijn troon regeert voor eeuwig en altijd;
93 voor wiens troon alle dingen zich in ootmoedige eerbied buigen en Hem eer geven voor eeuwig en altijd.
94 Zij die in zijn tegenwoordigheid wonen, vormen de kerk van de Eerstgeborene; en zij zien zoals zij worden gezien, en kennen zoals zij worden gekend, want zij hebben van zijn volheid en van zijn genade ontvangen;
95 en Hij maakt hen gelijk in macht en in kracht en in heerschappij.
96 En de heerlijkheid van het celestiale is er een, zoals de heerlijkheid van de zon er een is.
97 En de heerlijkheid van het terrestriale is er een, zoals de heerlijkheid van de maan er een is.
98 En de heerlijkheid van het telestiale is er een, zoals de heerlijkheid van de sterren er een is; want zoals de ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere ster, zo verschilt de een van de ander in heerlijkheid in de telestiale wereld;
99 want dezen zijn het die van Paulus zijn, en van Apollos, en van Kefas.
100 Dezen zijn het die zeggen dat sommigen van hen van de een zijn en sommigen van de ander — sommigen van Christus en sommigen van Johannes en sommigen van Mozes en sommigen van Elias en sommigen van Esajas en sommigen van Jesaja en sommigen van Henoch;
101 maar zij hebben het evangelie niet ontvangen, noch het getuigenis van Jezus, noch de profeten, noch het eeuwigdurend verbond.
102 En ten laatste: al dezen zijn het die niet met de heiligen zullen worden vergaderd, om tot de kerk van de Eerstgeborene te worden opgenomen, en in de wolk te worden ontvangen.
103 Dezen zijn het die leugenaars zijn, en tovenaars en overspeligen en hoereerders en allen die de leugen liefhebben en doen.
104 Dezen zijn het die de verbolgenheid van God op aarde ondergaan.
105 Dezen zijn het die de straf van het eeuwige vuur ondergaan.
106 Dezen zijn het die worden neergeworpen in de hel en de verbolgenheid van de almachtige God ondergaan tot de volheid der tijden, wanneer Christus alle vijanden onder zijn voeten zal hebben gelegd en zijn werk zal hebben vervolmaakt;
107 wanneer Hij het koninkrijk zal overdragen en het de Vader vlekkeloos zal aanbieden, en zeggen: Ik heb overwonnen en de wijnpers alleen getreden, ja, de wijnpers van de brandende verbolgenheid van de almachtige God.
108 Dan zal Hij worden gekroond met de kroon van zijn heerlijkheid, om te zitten op de troon van zijn macht om voor eeuwig en altijd te regeren.
109 Maar zie, ja, zie, wij zagen de heerlijkheid en de bewoners van de telestiale wereld, dat zij even ontelbaar waren als de sterren aan het uitspansel van de hemel, of als het zand aan de oever van de zee;
110 en wij hoorden de stem van de Heer, die zei: Al dezen zullen de knie buigen en iedere tong zal belijden aan Hem die voor eeuwig en altijd op de troon gezeten is;
111 want zij zullen geoordeeld worden naar hun werken, en ieder mens zal, naar zijn eigen werken, zijn eigen heerschappij ontvangen, in de woningen die zijn bereid;
112 en zij zullen dienstknechten van de Allerhoogste zijn; maar waar God en Christus wonen, kunnen zij niet komen, van eeuwigheid tot eeuwigheid.
113 Dit is het einde van het visioen dat wij zagen, dat ons geboden werd op te schrijven terwijl wij nog in de Geest waren.
114 Maar groot en wonderlijk zijn de werken van de Heer, en de verborgenheden van zijn koninkrijk die Hij ons toonde, die in heerlijkheid en in kracht en in heerschappij alle begrip te boven gaan;
115 die Hij ons, terwijl wij nog vervuld waren van de Geest, gebood niet op te schrijven, en die het de mens niet geoorloofd is uit te spreken;
116 noch is de mens in staat die bekend te maken, want zij kunnen alleen worden gezien en begrepen door de macht van de Heilige Geest, die God schenkt aan degenen die Hem liefhebben en zich voor Hem reinigen;
117 aan wie Hij dat voorrecht schenkt om voor zichzelf te zien en te weten;
118 opdat zij in staat zullen zijn, door de macht en manifestatie van de Geest, in het vlees zijn tegenwoordigheid in de wereld van heerlijkheid te verdragen.
119 En God en het Lam mogen heerlijkheid en eer en heerschappij voor eeuwig en altijd toekomen. Amen.