Afdeling 130
Onderricht gegeven door de profeet Joseph Smith op 2Â april 1843 te Ramus (Illinois).
1–3: de Vader en de Zoon kunnen persoonlijk aan de mens verschijnen; 4–7: engelen wonen op een celestiaal hemellichaam; 8–9: de celestiale aarde zal een grote Urim en Tummim zijn; 10–11: een witte steen wordt gegeven aan allen die de celestiale wereld binnengaan; 12–17: het tijdstip van de wederkomst is de profeet niet bekendgemaakt; 18–19: kennis die wij in dit leven opdoen, herrijst met ons in de opstanding; 20–21: alle zegeningen zijn het gevolg van gehoorzaamheid aan de wet; 22–23: de Vader en de Zoon hebben een lichaam van vlees en beenderen.
1 Wanneer de Heiland verschijnt, zullen wij Hem zien zoals Hij is. Wij zullen zien dat Hij een mens is zoals wij.
2 En dezelfde betrekkingen die hier onder ons bestaan, zullen ook daar onder ons bestaan, maar zullen dan gepaard gaan met eeuwige heerlijkheid, een heerlijkheid die wij nu niet genieten.
3 Johannes 14:23: de verschijning van de Vader en de Zoon in dat vers is een persoonlijke verschijning; en de opvatting dat de Vader en de Zoon in iemands hart wonen, is een oud, sektarisch denkbeeld, en is verkeerd.
4 In antwoord op de vraag: Is de berekening van Gods tijd, engelentijd, profetentijd en mensentijd niet overeenkomstig de planeet waarop zij wonen?
5 Antwoord ik: Ja. Maar er zijn geen engelen die deze aarde bedienen, dan alleen zij die ertoe behoren of ertoe hebben behoord.
6 De engelen wonen niet op een planeet zoals deze aarde;
7 maar zij wonen in de tegenwoordigheid van God, op een hemellichaam gelijk een zee van glas en vuur, waar alle dingen voor hun heerlijkheid kenbaar zijn, het verleden, het heden en de toekomst, en voortdurend voor het aangezicht van de Heer zijn.
8 De plaats waar God woont, is een grote Urim en Tummim.
9 Deze aarde, in haar geheiligde en onsterfelijke staat, zal gelijk kristal worden gemaakt en zal een Urim en Tummim zijn voor wie erop wonen, waardoor alle dingen die verband houden met een minder koninkrijk, ofwel alle koninkrijken van een lagere orde, kenbaar zullen zijn voor wie erop wonen; en deze aarde zal van Christus zijn.
10 Dan zal de witte steen die in Openbaring 2:17 wordt genoemd, een Urim en Tummim worden voor eenieder die er een ontvangt, waardoor dingen die verband houden met koninkrijken van een hogere orde zullen worden bekendgemaakt;
11 en een witte steen wordt gegeven aan eenieder van hen die het celestiale koninkrijk binnengaan, waarop een nieuwe naam geschreven staat, die niemand kent behalve degene die hem ontvangt. De nieuwe naam is het sleutelwoord.
12 Ik profeteer, in de naam van de Here God, dat het begin van de moeilijkheden die veel bloedvergieten zullen veroorzaken voorafgaande aan de komst van de Zoon des Mensen, in South Carolina zal zijn.
13 De aanleiding zal waarschijnlijk de slavenkwestie zijn. Dit maakte een stem mij bekend, terwijl ik op 25Â december 1832 ernstig over dit onderwerp bad.
14 Op een keer, toen ik zeer ernstig bad om het tijdstip van de komst van de Zoon des Mensen te mogen weten, hoorde ik een stem het volgende zeggen:
15 Joseph, mijn zoon, indien u leeft tot u vijfentachtig jaar oud bent, zult u het gelaat van de Zoon des Mensen zien; welnu, laat dit voldoende zijn, en val Mij niet meer lastig over deze zaak.
16 Zo bleef ik in het ongewisse, niet in staat om te bepalen of die komst op het begin van het millennium sloeg of op een eerdere verschijning, of dat ik zou sterven en zo zijn gelaat zou zien.
17 Ik geloof dat de komst van de Zoon des Mensen niet voor die tijd zal zijn.
18 Welk niveau van intelligentie wij in dit leven ook bereiken, in de opstanding zal het met ons herrijzen.
19 En als iemand in dit leven, door zijn ijver en gehoorzaamheid, meer kennis en intelligentie verkrijgt dan een ander, zal hij daar in die mate voordeel bij hebben in de toekomende wereld.
20 Er is een wet vóór de grondlegging van deze wereld onherroepelijk in de hemel afgekondigd, waarop alle zegeningen zijn gegrond —
21 en wanneer wij enige zegening van God ontvangen, is het door gehoorzaamheid aan die wet waarop zij is gegrond.
22 De Vader heeft een lichaam van vlees en beenderen, even tastbaar als dat van de mens; de Zoon eveneens; maar de Heilige Geest heeft geen lichaam van vlees en beenderen, maar is een Persoon van Geest. Anders kon de Heilige Geest niet in ons wonen.
23 Een mens kan de Heilige Geest ontvangen, en die kan op hem neerdalen en niet bij hem verblijven.