Schriften
Alma 5


De woorden die Alma, de hogepriester, volgens de heilige orde van God, het volk heeft verkondigd in hun steden en dorpen in het gehele land.

Vanaf hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 5

Om voor redding in aanmerking te komen, moeten de mensen zich bekeren en de geboden onderhouden, wedergeboren worden, hun kleren reinigen door middel van het bloed van Christus, ootmoedig zijn en zich ontdoen van hoogmoed en afgunst, en rechtvaardige werken doen — De goede herder roept zijn volk — Zij die boze werken doen, zijn kinderen van de duivel — Alma getuigt van de waarachtigheid van zijn leer en gebiedt de mensen zich te bekeren — De naam van de rechtvaardigen zal in het boek des levens worden geschreven. Ongeveer 83 v.C.

1 Nu geschiedde het dat Alma het woord van God aan het volk begon te verkondigen, eerst in het land Zarahemla, en van daaruit door het gehele land.

2 En dit zijn, volgens zijn eigen verslag, de woorden die hij sprak tot het volk in de kerk die in de stad Zarahemla was gevestigd:

3 Ik, Alma, die door mijn vader Alma ben gewijd tot hogepriester over de kerk van God — en hij had de macht en het gezag van God om die dingen te doen — zie, ik zeg u dat hij een kerk begon te vestigen in het land dat in de grensstreek van Nephi lag; ja, het land dat het land Mormon werd genoemd; ja, en hij doopte zijn broeders in de wateren van Mormon.

4 En zie, ik zeg u: Zij werden door de barmhartigheid en de kracht van God uit de handen van het volk van koning Noach bevrijd.

5 En zie, daarna werden zij door de hand van de Lamanieten in de wildernis tot knechtschap gebracht; ja, ik zeg u: Zij waren in gevangenschap, en wederom bevrijdde de Heer hen uit hun knechtschap door de kracht van zijn woord; en wij werden in dit land gebracht, en hier begonnen wij de kerk van God ook in geheel dit land te vestigen.

6 En nu, zie, ik zeg u, mijn broeders, u die tot deze kerk behoort: Bent u zich voldoende bewust gebleven van de gevangenschap van uw vaderen? Ja, en bent u zich zijn barmhartigheid en lankmoedigheid jegens hen voldoende bewust gebleven? En voorts, bent u zich er voldoende van bewust gebleven dat Hij hun ziel uit de hel heeft bevrijd?

7 Zie, Hij veranderde hun hart; ja, Hij wekte hen uit een diepe slaap en zij ontwaakten tot God. Zie, zij bevonden zich te midden van duisternis; niettemin werd hun ziel door het licht van het eeuwigdurende woord verhelderd; ja, zij waren met de banden van de dood en de ketenen van de hel omsloten, en er wachtte hun een eeuwigdurende vernietiging.

8 En nu vraag ik u, mijn broeders: Werden zij vernietigd? Zie, ik zeg u: Neen, dat werden zij niet.

9 En voorts vraag ik: Werden de banden van de dood en de ketenen van de hel, waarmee zij waren omsloten, losgemaakt? Ik zeg u: Ja, die werden losgemaakt, en hun ziel werd verruimd, en zij bezongen de verlossende liefde. En ik zeg u dat zij gered zijn.

10 En nu vraag ik u: Op welke voorwaarden zijn zij dan gered? Ja, welke redenen hadden zij om op redding te hopen? Door welke oorzaak zijn zij losgemaakt uit de banden van de dood, ja, en ook uit de ketenen van de hel?

11 Zie, ik kan het u vertellen: Geloofde mijn vader Alma niet in de woorden die door de mond van Abinadi werden verkondigd? En was dat niet een heilige profeet? Sprak hij niet de woorden van God en geloofde mijn vader Alma die niet?

12 En naar zijn geloof werd er een machtige verandering in zijn hart teweeggebracht. Zie, ik zeg u dat dit alles waar is.

13 En zie, hij predikte het woord tot uw vaderen, en in hun hart werd er ook een machtige verandering teweeggebracht, en zij verootmoedigden zich en stelden hun vertrouwen in de ware en levende God. En zie, zij waren getrouw tot het eind; daarom werden zij gered.

14 En nu, zie, ik vraag u, mijn broeders van de kerk: Bent u geestelijk uit God geboren? Hebt u zijn beeld in uw gelaat ontvangen? Hebt u die machtige verandering in uw hart ondervonden?

15 Oefent u geloof in de verlossing door Hem die u heeft geschapen? Blikt u vooruit met een oog vol geloof en ziet u dit sterfelijke lichaam opgewekt in onsterfelijkheid, en deze verderfelijkheid opgewekt in onverderfelijkheid, om voor God te staan en te worden geoordeeld naar de werken die in het sterfelijk lichaam zijn verricht?

16 Ik zeg u: Kunt u zich voorstellen de stem van de Heer te dien dage tot u te horen zeggen: Kom tot Mij, gezegenden, want zie, uw werken op het aardoppervlak zijn de werken van gerechtigheid geweest?

17 Of verbeeldt u zich dat u te dien dage tegen de Heer kunt liegen en zeggen: Heer, onze werken op het aardoppervlak zijn rechtvaardige werken geweest — en dat Hij u zal redden?

18 Of anders, kunt u zich voorstellen hoe u voor de rechterstoel van God wordt gebracht met uw ziel vol schuld en wroeging, met de herinnering aan al uw schuld, ja, een volmaakte herinnering aan al uw goddeloosheid, ja, de herinnering dat u de geboden van God hebt getrotseerd?

19 Ik zeg u: Kunt u te dien dage met een zuiver hart en reine handen naar God opblikken? Ik zeg u: Kunt u opblikken met het beeld van God gegrift in uw gelaat?

20 Ik zeg u: Kunt u zich indenken te worden gered wanneer u zich hebt overgegeven om onderdaan van de duivel te worden?

21 Ik zeg u: Te dien dage zult u weten dat u niet kunt worden gered; want niemand kan worden gered, tenzij zijn kleren zijn witgewassen; ja, zijn kleren moeten worden gereinigd, totdat zij van alle smet zijn gezuiverd door het bloed van Hem over wie gesproken is door onze vaderen — die zou komen om zijn volk van hun zonden te verlossen.

22 En nu vraag ik u, mijn broeders: Hoe zult u zich voelen als u voor het gerecht van God staat en uw kleren met bloed en allerlei vuilheid bevlekt zijn? Zie, wat zullen die dingen tegen u getuigen?

23 Zie, zullen ze niet getuigen dat u moordenaars bent, ja, en ook dat u schuldig bent aan allerlei goddeloosheid?

24 Zie, mijn broeders, denkt u dat zo iemand een plaats kan hebben in het koninkrijk van God om aan te zitten met Abraham, met Izak, en met Jakob, en ook met alle heilige profeten, van wie de kleren gezuiverd zijn, en vlekkeloos, rein en wit zijn?

25 Ik zeg u: Neen; tenzij u van onze Schepper een leugenaar vanaf het begin maakt, of denkt dat Hij een leugenaar vanaf het begin is geweest, kunt u niet denken dat zodanigen een plaats in het koninkrijk van de hemel kunnen hebben; integendeel, zij zullen worden uitgeworpen, want zij zijn de kinderen van het koninkrijk van de duivel.

26 En nu zie, ik zeg u, mijn broeders: Indien u een verandering van hart hebt ondergaan, en indien u gestemd was het lied van de verlossende liefde te zingen, zou ik willen vragen: Kunt u nu zo gestemd zijn?

27 Hebt u zo gewandeld dat u zich schuldeloos voor God hebt gehouden? Zou u, indien u werd geroepen om nu te sterven, bij uzelf kunnen zeggen dat u ootmoedig genoeg bent geweest? Dat uw kleren zijn gezuiverd en witgemaakt door het bloed van Christus, die komen zal om zijn volk van hun zonden te verlossen?

28 Zie, bent u van hoogmoed ontdaan? Ik zeg u: Indien niet, dan bent u niet gereed om God te ontmoeten. Zie, u moet zich snel voorbereiden, want het koninkrijk van de hemel is nabij en zo iemand heeft het eeuwige leven niet.

29 Zie, ik zeg: Is er iemand onder u die niet van afgunst is ontdaan? Ik zeg u: Zo iemand is niet gereed; en ik wil dat hij zich snel voorbereidt, want het uur is nabij en hij weet niet wanneer de tijd zal komen; want zo iemand wordt niet onschuldig bevonden.

30 En voorts zeg ik u: Is er iemand onder u die de spot drijft met zijn broeder, of die hem met vervolgingen overstelpt?

31 Wee zo iemand, want hij is niet gereed, en de tijd is nabij dat hij zich moet bekeren of hij kan niet worden gered!

32 Ja, wee u, allen, werkers van ongerechtigheid; bekeer u, bekeer u, want de Here God heeft het gesproken!

33 Zie, Hij nodigt alle mensen uit, want de armen van barmhartigheid zijn naar hen uitgestrekt, en Hij zegt: Bekeer u, en Ik zal u aannemen.

34 Ja, Hij zegt: Kom tot Mij en u zult nemen van de vrucht van de boom des levens; ja, u zult vrijelijk eten en drinken van het brood en de wateren des levens;

35 ja, kom tot Mij en breng werken van gerechtigheid voort, en u zult niet worden omgehakt en in het vuur geworpen —

36 want zie, de tijd is nabij dat iedereen die geen goede vrucht voortbrengt of niet de werken van gerechtigheid doet, reden zal hebben om te jammeren en te treuren.

37 O werkers van ongerechtigheid, u die bent opgeblazen in de ijdelheden van de wereld, u die hebt beweerd de wegen van gerechtigheid te hebben gekend, u bent niettemin afgedwaald als schapen die geen herder hebben, hoewel een herder u heeft geroepen en u nog steeds roept, maar u wilt niet luisteren naar zijn stem!

38 Zie, ik zeg u dat de goede herder u roept; ja, en met zijn eigen naam roept Hij u, welke de naam van Christus is; en indien u niet wilt luisteren naar de stem van de goede herder, naar de naam waarmee u wordt geroepen, zie, dan bent u niet de schapen van de goede herder.

39 En nu, indien u niet de schapen van de goede herder bent, van welke kudde bent u dan? Zie, ik zeg u dat de duivel uw herder is en u van zijn kudde bent; en nu, wie kan dat ontkennen? Zie, ik zeg u: Wie dat ontkent, is een leugenaar en een kind van de duivel.

40 Want ik zeg u dat al het goede van God komt, en al het kwade komt van de duivel.

41 Daarom, indien iemand goede werken voortbrengt, luistert hij naar de stem van de goede herder en volgt hij Hem; maar wie kwade werken voortbrengt die wordt een kind van de duivel, want hij luistert naar diens stem en volgt hem na.

42 En wie dat doet, moet zijn loon wel van hem ontvangen; daarom ontvangt hij als loon de dood met betrekking tot de dingen van gerechtigheid, omdat hij dood is voor alle goede werken.

43 En nu, mijn broeders, wil ik dat u naar mij luistert, want ik spreek met de kracht van mijn ziel; want zie, ik heb duidelijk tot u gesproken, zodat u zich niet kunt vergissen, ofwel, ik heb gesproken volgens de geboden van God.

44 Want ik ben geroepen om op deze wijze te spreken, volgens de heilige orde van God, die in Christus Jezus is; ja, mij is geboden voor dit volk te staan en te getuigen van de dingen die onze vaderen over toekomstige dingen hebben gesproken.

45 En dat is niet alles. Denkt u niet dat ik die dingen voor mijzelf weet? Zie, ik getuig tot u te weten dat deze dingen waarover ik heb gesproken, waar zijn. En hoe denkt u dat ik dit zo zeker weet?

46 Zie, ik zeg u: Ze worden mij bekendgemaakt door de Heilige Geest van God. Zie, ik heb vele dagen gevast en gebeden om deze dingen voor mijzelf te kunnen weten. En nu weet ik inderdaad voor mijzelf dat ze waar zijn, want de Here God heeft ze mij door zijn Heilige Geest geopenbaard; en dat is de geest van openbaring die in mij is.

47 En wederom zeg ik u: Aldus is het mij geopenbaard dat de woorden die onze vaderen hebben gesproken, waar zijn, ja, volgens de geest van profetie die in mij is, die eveneens volgens de openbaring van de Geest van God is.

48 Ik zeg u dat ik voor mijzelf weet dat alles wat ik u zal zeggen over hetgeen gaat komen, waar is; en ik zeg u dat ik weet dat Jezus Christus zal komen, ja, de Zoon, de Eniggeborene van de Vader, vol genade en barmhartigheid en waarheid. En zie, Hij is het die komt om de zonden van de wereld weg te nemen, ja, de zonden van ieder mens die standvastig in zijn naam gelooft.

49 En nu zeg ik u dat dat de orde is waarnaar ik geroepen ben, ja, om tot mijn geliefde broeders te prediken, ja, en tot eenieder die in het land woont; ja, om tot allen te prediken, zowel jong als oud, zowel geknechten als vrijen; ja, ik spreek tot u, de bejaarden, en ook tot die van middelbare leeftijd, en tot het opkomend geslacht; ja, om hen toe te roepen dat zij zich moeten bekeren en worden wedergeboren.

50 Ja, aldus zegt de Geest: Bekeer u, alle einden der aarde, want het koninkrijk van de hemel is nabij; ja, de Zoon van God komt in zijn heerlijkheid, in zijn macht, majesteit, kracht en heerschappij. Ja, mijn geliefde broeders, ik zeg u dat de Geest zegt: Zie de heerlijkheid van de Koning van de gehele aarde; en ook zal de Koning van de hemel zeer spoedig zijn licht laten schijnen onder alle mensenkinderen.

51 En de Geest zegt ook tot mij — ja, roept mij toe met een machtige stem, en zegt: Ga heen en zeg tot dit volk: Bekeer u, want tenzij u zich bekeert, kunt u geenszins het koninkrijk van de hemel beërven.

52 En wederom zeg ik u dat de Geest zegt: Zie, de bijl ligt aan de wortel van de boom; daarom zal iedere boom die geen goede vruchten voortbrengt, worden omgehakt en in het vuur geworpen, ja, een vuur dat niet kan uitbranden, ja, een onuitblusbaar vuur. Zie en bedenk dat de Heilige het heeft gesproken.

53 En nu, mijn geliefde broeders, zeg ik u: Kunt u die woorden weerstaan; ja, kunt u die dingen terzijde leggen en de Heilige onder de voeten treden; ja, kunt u opgeblazen zijn in de hoogmoed van uw hart; ja, blijft u er nog steeds bij kostbare kleding te dragen en uw hart te zetten op de ijdelheden van de wereld, op uw rijkdommen?

54 Ja, blijft u bij de veronderstelling dat de een beter is dan de ander; ja, blijft u uw broeders vervolgen die zich verootmoedigen en wandelen volgens de heilige orde van God, waardoor zij tot deze kerk zijn gebracht na door de Heilige Geest te zijn geheiligd, en zij brengen goede werken voort die aan de bekering beantwoorden —

55 ja, blijft u de armen en de behoeftigen de rug toekeren en hun uw bezit onthouden?

56 En ten slotte, u allen die in uw goddeloosheid blijft volharden, ik zeg u dat dezen het zijn die zullen worden omgehakt en in het vuur geworpen, tenzij zij zich spoedig bekeren.

57 En nu zeg ik u — u allen die verlangend bent de stem van de goede herder te volgen: Ga weg uit het midden van de goddelozen, en zonder u af, en raak hun onreine dingen niet aan; en zie, hun naam zal worden uitgewist, zodat de namen van de onrechtvaardigen niet onder de namen van de rechtvaardigen zullen worden gerekend, opdat het woord van God zal worden vervuld dat zegt: De namen van de goddelozen zullen niet worden vermengd met de namen van mijn volk;

58 want de namen van de rechtvaardigen zullen in het boek des levens worden geschreven, en hun zal Ik een erfdeel aan mijn rechterhand schenken. En nu, mijn broeders, wat hebt u daartegen in te brengen? Ik zeg u: Het doet er niet toe of u er iets tegen inbrengt, want het woord van God moet worden vervuld.

59 Want welke herder onder u die vele schapen heeft, waakt niet over hen, opdat de wolven niet binnendringen en zijn kudde verslinden? En zie, indien een wolf zijn kudde binnendringt, verdrijft hij hem dan niet? Ja, en tot slot zal hij hem, als hij dat kan, vernietigen.

60 En nu zeg ik u dat de goede herder u roept; en indien u naar zijn stem luistert, zal Hij u in zijn kudde brengen en bent u zijn schapen; en Hij gebiedt u geen vraatzuchtige wolf onder u toe te laten, opdat u niet vernietigd wordt.

61 En nu gebied ik, Alma, u met de taal van Hem die mij heeft geboden, de woorden die ik tot u gesproken heb nauwgezet na te komen.

62 Ik spreek bij wijze van gebod tot u die tot de kerk behoort; en tot hen die niet tot de kerk behoren, spreek ik bij wijze van uitnodiging en zeg: Kom en laat u dopen tot bekering, opdat ook u zult nemen van de vrucht van de boom des levens.